ECLI:NL:RBOVE:2020:2038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
08/963017-15 (P) (LP)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugstransport en witwassen

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van 500 euro. De man was samen met vier anderen betrokken bij de voorbereiding van een drugstransport van cocaïne naar het buitenland. Daarnaast was hij, als mede-eigenaar van een transportbedrijf, schuldig aan het structureel witwassen van grote geldbedragen. Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat de man harddrugs, softdrugs en verboden wapens in zijn bezit had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het voorbereiden van de uitvoer van cocaïne, gewoontewitwassen, en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en wapens. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op grond van het ne bis in idem-beginsel, en oordeelde dat de handelingen van de verdachte en de rechtspersoon van elkaar te onderscheiden waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn, en een geldboete van 500 euro voor het niet voeren van een kasadministratie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963017-15 (P) (LP)
Datum vonnis: 16 juni 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
18 mei 2020, 19 mei 2020, 20 mei 2020 en 2 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. I.M. Muller en mr. J.T. Pouw en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich - al dan niet samen met een ander of anderen - heeft schuldig gemaakt aan:
  • het plegen van voorbereidingshandelingen voor een drugstransport (cocaïne) naar het buitenland (feit 1);
  • gewoontewitwassen (feit 2);
  • het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA (feit 3) en hennep (feit 5);
  • het voorhanden hebben van een Glock-vuurwapen met tien bijbehorende patronen, alsmede drie stroomstootwapens (feit 4);
  • het in strijd met de bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen niet voeren van een kasadministratie (feit 6).
Voluit luidt de (ter terechtzitting van 18 mei 2020 gewijzigde) tenlastelegging aan verdachte dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015
te Zeewolde en/of te Putten, althans in Nederland (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst 1 en/of één of meer andere middelen vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en /of zijn mededader(s),
- met elkaar (telefonisch) contact gehad over (onder meer) (een) uit te voeren
transport(en) van verdovende middelen en de wijze van uitvoering daarvan en/of
de (geldelijke) vergoeding die daar tegenover staat en/of
- informatie en/of instructies gegeven en/of ontvangen ten behoeve van de

overdracht van hoeveelheden verdovende middelen en/of

- ontmoetingen gehad om afspraken te maken en/of
- chauffeurs benaderd om transport(en) van verdovende middelen te verzorgen

en/of

- een of meer vrachtwagens beschikbaar gesteld om de verdovende middelen in te

vervoeren en/of

- dekladingen geregeld, althans trachten te regelen om de verdovende middelen

in te verstoppen;

2.
[medeverdacht bedrijf] BV,
in of omstreeks de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015,
te Zeewolde en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of meer
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een
gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben [medeverdacht bedrijf] en/of diens mededader(s)(telkens)
a.
a) van een of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten een bedrag van
42.000 euro en/of 276.516,15 euro en/of een bedrag van 14.397,90 euro, de
werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of
verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de
rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) is/zijn, en/of
b) een of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten een bedrag van 42.000
euro en/of 276.516,15 euro en/of een bedrag van 14.397,90 euro , althans enig
geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
immers heeft [medeverdacht bedrijf] en/of diens mededader(s),
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruikt ten behoeve van het
(contant) betalen van facturen en/of bonnen en/of zijn contante betalingen
verricht, en/of
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) contant gestort op een
bankrekening(en) toebehorende aan [medeverdacht bedrijf] BV en/of diens mededader(s),
en/of
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) als kasgeld aangewend ten
behoeve van [medeverdacht bedrijf] BV en/of als kasgeld ingebracht in [medeverdacht bedrijf]
BV en/of - al dan niet als kasgeld - aanwezig gehad binnen voornoemde
onderneming,
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) (contant) voorhanden gehad,
terwijl [medeverdacht bedrijf] en/of diens mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat het/de geldbedrag(en) - onmiddellijk
of middellijk - (mede) afkomstig waren/was uit misdrijven/misdrijf,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan
niet tezamen met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of,
hij,
in of omstreeks de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015,
te Zeewolde en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of
meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen
een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij en/of diens mededader(s) (telkens)
a.
a) van een of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten een bedrag van
42.000 euro en/of 276.516,15 euro en/of een bedrag van 14.397,90 euro, de
werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of
verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de
rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) is/zijn, en/of
b) een of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten een bedrag van 42.000
euro en/of 276.516,15 euro en/of een bedrag van 14.397,90 euro , althans enig
geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
immers heeft verdachte en/of diens mededader(s),
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruikt ten behoeve van het
(contant) betalen (uit naam van [medeverdacht bedrijf] BV) van facturen en/of bonnen
en/of zijn (uit naam van [medeverdacht bedrijf] BV) contante betalingen verricht, en/of
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) contant gestort op een
bankrekening(en) toebehorende aan [medeverdacht bedrijf] BV, en/of
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) als kasgeld aangewend ten
behoeve van [medeverdacht bedrijf] BV en/of als kasgeld ingebracht in [medeverdacht bedrijf] BV
en/of - al dan niet als kasgeld - aanwezig gehad binnen [medeverdacht bedrijf] BV,
en/of,
-een of meer van voornoemd(e) geldbedrag(en) (contant) voorhanden gehad,
terwijl hij en/of diens mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze
moest(en) vermoeden, dat het/de geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk
- (mede) afkomstig waren/was uit misdrijven/misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Zeewolde, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 11,5 gram en/of 10,5 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne
en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
ongeveer 0,54 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
4.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Zeewolde, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander, althans alleen een vuurwapen van categorie
III, te weten een Glock 9 mm en/of munitie van van Categorie III, te weten
tien, althans één of meer patronen (kaliber 9 mm Luger) voorhanden heeft gehad
en/of één of meer wapens van Categorie II onder 5, te weten drie, althans één
of meer tasers/stroomstootwapens, zijnde (een) voorwerp(en) waarmee door een
elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon
worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Zeewolde, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 7,5 gram en/of 9,6 gram en/of 34,4 gram (totaal 51,5
gram) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
[medeverdacht bedrijf] BV,
in of omstreeks de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015,
te Zeewolde en/of elders in Nederland
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een
administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet
gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
immers:
ontbrak(en) (in de administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V.) een kasboek en/of
andere bescheiden(en) waaruit de geldstromen en/of rechten en verplichten
voorzover betreffende contante geldbedragen kon(den) worden afgeleid en/of
vond er binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. geen, althans onvoldoende,
(administratieve) verantwoording plaats met betrekking tot aanwezige en/of
gebruikte en/of betaalde en/of ontvangen contante geldbedragen,
ten gevolge waarvan de rechten en de plichten alsmede de voor de heffing van
belasting overigens van belang zijnde gegevens van voornoemde [medeverdacht bedrijf]
BV niet te allen tijde (juist en volledig) kon(den) blijken (als bedoeld in
artikel 52 van de Algemene wet Inzake Rijksbelastingen),
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan
niet tezamen met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel feitelijk leiding heeft gegeven;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Beroep op (partiële) niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie inzake het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het ne bis in idem-beginsel
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, voor zover de tenlastelegging ziet op het witwassen door verdachte als natuurlijk persoon. De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op de vervolging van zowel [medeverdacht bedrijf] B.V. als verdachte als feitelijk leidinggevende van de besloten vennootschap, de vervolging van verdachte als natuurlijk persoon zou neerkomen op een vervolging van dezelfde feiten die hem als feitelijk leidinggevende al worden verweten, hetgeen strijdig is met het ne bis in idem beginsel, zoals neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de verdediging kan er geen expliciet onderscheid worden gemaakt tussen hetgeen aan verdachte als feitelijk leidinggevende van de vennootschap wordt verweten en hetgeen hem als natuurlijk persoon wordt verweten, zeker nu sprake is van een nagenoeg identieke tenlastelegging/verdenking.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet worden verworpen, aangezien de verdenking ten aanzien van verdachte respectievelijk [medeverdacht bedrijf] B.V. verschillende feiten betreft. Aan [medeverdacht bedrijf] B.V. wordt verweten dat zij “stapels bankbiljetten” heeft geaccepteerd, voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, terwijl aan verdachte als natuurlijk persoon wordt verweten dat hij die bankbiljetten heeft aangereikt, wetende dat die bankbiljetten gebruikt zouden worden. De omstandigheid dat verdachte ook feitelijk leidinggevende is doet daaraan volgens het openbaar ministerie niet af.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de handelingen van (de feitelijk leidinggevende van) de besloten vennootschap en de handelingen van verdachte als natuurlijk persoon van elkaar te onderscheiden handelingen betreffen. De eventueel daaruit voortvloeiende tekortkomingen in het naleven van de bij of krachtens de wet gestelde eisen leiden tot verschillende feiten, zodat van dubbele bestraffing geen sprake is.
De rechtbank verwerpt gelet op het hiervoor overwogene het beroep van de verdediging op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
Inleiding
Op grond van voorbereidend onderzoek naar aanleiding van onder meer TCI-informatie ontstond het vermoeden dat het vervoersbedrijf [medeverdacht bedrijf] B.V. uit Zeewolde zich bezighield met het transport van verdovende middelen (meer specifiek cocaïne) vanuit Nederland naar andere landen.
Op 2 juli 2015 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Visser, dat zich richtte op onderzoek naar het organiseren en uitvoeren dan wel laten uitvoeren van verdovende middelen (lijst 1), transport(en) naar diverse Europese landen, alsmede op witwassen.
In oktober 2015 rees op grond van afgeluisterde telefoongesprekken tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , beiden vrachtwagenchauffeur van [medeverdacht bedrijf] B.V., het vermoeden dat verdachte en/of medeverdachten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] [2] , in samenwerking met (onder meer) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een transport van verdovende middelen naar Portugal aan het opzetten waren. Uit interceptie en financieel onderzoek werd ook aannemelijk dat verdachte en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] poogden te verhullen dat zij opbrengsten hadden van illegale herkomst.
Op grond van het ontstane vermoeden dat er tussen 30 en 31 oktober 2015 verdovende middelen zouden worden afgeleverd op het bedrijfsadres van [medeverdacht bedrijf] B.V. te Zeewolde is op 31 oktober 2015 overgegaan tot aanhouding van meerdere personen, waaronder verdachte. Tevens zijn diverse doorzoekingen ter inbeslagneming uitgevoerd.
Bij de doorzoeking van de woning/het kantoor van verdachte en [medeverdachte 4] aan [adres 2] te Zeewolde zijn meerdere zakjes met hennep en een blikje met hennep aangetroffen, alsmede een geladen vuurwapen van het Glock met tien bijbehorende patronen en twee tasers (stroomstootwapens). Daarnaast is in de (onder meer) bij verdachte in gebruik zijnde Audi A6 een taser aangetroffen. Op 2 november 2015 is bij een nadere doorzoeking op het terrein van de woning van verdachte en [medeverdachte 4] in de vijver een plastic bakje aangetroffen met cocaïne.
Naast de verdenking ter zake van de hierboven omschreven feiten is tijdens het politieonderzoek tegen verdachte en [medeverdacht bedrijf] B.V. de verdenking gerezen ter zake van (gewoonte)witwassen, alsmede ter zake van (opzettelijke) overtreding van de belastingwetgeving.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1, 2 (met uitzondering van hetgeen is ten laste gelegde onder onderdeel a), 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde (uitsluitend voor zover het onder 6 ten laste gelegde ziet op de overtreding als bedoeld in artikel 68 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde op grond van gebrek aan (wettig en overtuigend) bewijs.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 6 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op het feit dat er geen contante omzet werd gerealiseerd, er op grond van artikel 68 van de Belastingwet geen verplichting bestaat om een kasboek te voeren.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (voorbereidingshandelingen uitvoer van cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven is vereist dat de dader niet alleen moet weten of ernstige reden moet hebben om te vermoeden dat de goederen met betrekking tot welke hij de in de artikel 10a van de Opiumwet omschreven gedragingen verricht heeft, bestemd zijn voor het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, maar de dader moet die gedragingen ook hebben verricht om een dergelijk misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
De concrete verdenking tegen verdachte, alsmede tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] luidt dat zij in oktober 2015 voorbereidingshandelingen hebben uitgevoerd ten behoeve van een voorgenomen drugstransport van cocaïne naar Portugal.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen de chauffeurs [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt onder meer dat:
  • [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] zegt: “Want jij krijgt die auto.” waarop [medeverdachte 2] zegt: “Hoe weet je dat?”
  • [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt: “Dat ga je misschien horen van hem, volgende week of die week erop gaan wij naar Portugal.” en “Een trailer laden, lading laden in Portugal”
  • [medeverdachte 2] daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Maar dat heeft toch niks met die auto te maken?”
  • [medeverdachte 1] daarop tegen [medeverdachte 2] zegt: ”… dan krijg je die auto als het goed is.” en “voor dat ritje”
  • [medeverdachte 1] op de vraag van [medeverdachte 2] “wat moet erop gerold worden? Poeder?” antwoordt: “ja, tien blokken”
  • [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt dat zij met de DAF zullen gaan
  • [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt: “wij met z’n tweeën. Ik ga omdat ik helemaal een coole kikker ben zegt ie” en “ [medeverdachte 2] durft dat ook wel zegt ie.”
  • ze dan de man een rooitje of zes, zeven acht hebben
  • [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] zegt dat ze die volgende week of die week erop met zijn tweeën naar Portugal moeten
  • [medeverdachte 2] (naar aanleiding van de mededeling van [medeverdachte 1] dat [naam 1] naar Engeland moet) zegt: “Ik ga niet naar Engeland, dan zit ik snel in hotel tralies.”
  • [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] zegt dat ze drie keer naar Portugal moeten
  • [medeverdachte 1] op de vraag van [medeverdachte 2] wat hem dat oplevert antwoordt: “ik weet het niet zeker, een 30, 35 ruggen sowieso…” en “…de man”
  • [medeverdachte 1] op de vraag van [medeverdachte 2] : “waar wil je dat neer stoppen? In die zooi, in de lading?” antwoordt: “…. Dat moet ik van de week nog uitvissen. Dat hoor ik van de week wel.”
  • [medeverdachte 1] op de mededeling van [medeverdachte 2] dat hij wel 100 keer in Portugal is geweest antwoordt: “Ja, want hij vroeg het vanavond nog. Hij zegt [medeverdachte 2] zal zijn eigen nu toch niet terug trekken. Ik zeg nee. Nee, nee. Dat weet ik wel zeker van niet, dit is makkelijk verdienen.”
  • [medeverdachte 1] op de vraag van [medeverdachte 2] hoeveel hij krijgt antwoordt: “30 a 35 ruggen voor drie ritten.”
  • [medeverdachte 2] daarop tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij wel na elke rit betaald wil worden, anders heeft hij niks als hij bij de derde gepakt wordt en als hij betaald is en wordt gepakt kan hij nog 20 aan zijn kinderen geven
- [medeverdachte 2] op 10 oktober 2015 aan [medeverdachte 1] vraagt: “Had hij het nog over Spanje Portugal waarop [medeverdachte 1] zegt: “… [medeverdachte 2] , die wil het alleen met mij samen doen en de rest van die kornuiten niet. Nee nee nee,
dat begreep die ook wel, Dat wist ie ook wel.”
  • [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] zegt: “Dat Is drie keer heen en weer, nou dan moet ik dertig duizend euro krijgen, anders verdom ik het, dan doe ik het niet.” en aan [medeverdachte 1] vraagt: Heb jij het afgesproken dat ik dertig duizend euro moet hebben?
  • [medeverdachte 1] daarop tegen [medeverdachte 2] zegt: “Nee daar heb ik het nog niet over gehad met hem helemaal, maar ik weet wel dat ie elke keer rond de tien duizend euro
loopt te bleren. “
  • [medeverdachte 2] daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Ja, hij kan wel over die duizend euro lopen bleren, maar ik wil gewoon dertig duizend euro hebben. Want weet je wat het is, er zitten risico's aan he.”
  • [medeverdachte 1] daarop tegen [medeverdachte 2] zegt: “Juist, dat heb je goed gezien he.”
  • [medeverdachte 2] kort daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Geld speelt geen rol, maar ik wil dertig duizend euro hebben. Makkelijk zat, Ik ga er niet te lang over praten. ook niet nu. Ik wil het wel doen, ik wil dertig duizend euro hebben;
  • [medeverdachte 1] daarop tegen [medeverdachte 2] zegt: Juist, en anders doen we het niet. Dan gaat ie maar een ander zoeken maar hij had geen ander.”
  • [medeverdachte 2] daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: Die [medeverdachte 3] belt me net op en zegt "ik kom er niet uit met een ritje''.
  • [medeverdachte 1] op 12 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] zegt: “Je zei het wel tegen hem: vriend, we moeten tienduizend euro per persoon hebben.” en “Je houdt er schoon gvd 500 duizend euro aan over. Het zal meer wezen als een pondje.” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: Ja, honderd kilo per keer geloof ik.”
  • [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt: “Ik weet nergens van. Al ze me aanhouden dan zeg ik gewoon: ik heb daar geladen, ga het maar uitzoeken…..” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Ik ook”
  • [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt: “ Dan zoeken ze het maar uit. Dat hou ik vol tot mijn dood toe.”
  • [medeverdachte 1] op 15 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] zegt: “Wij grijpen wel naast het eerste ritje he.” en “Dat doet die [naam 2] .” en “…. Omdat die ouwe geen opvracht kon vinden of wat ook en nou doet die [naam 2] dat.” waarop [medeverdachte 2] zegt: “Dan hoef ik die tweede en de derde ook niet te hebben.” en: “zijn eigen chauffeurs die laat hij vallen en een vreemde geeft hij gvd dik geld.”;
  • [medeverdachte 1] daarop zegt: “Nee, wij dachten even een snoepje een extra snoepje te verdienen weet je wel en nou grijpen wij naast dat snoepje…”
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft (samengevat) tegenover de politie verklaard dat:
- er bij de legale lading richting Portugal tien blokken poeder in moesten en dat het daarbij om drugs ging;
- [verdachte] hem heeft gevraagd of hij wat wilde verdienen door wat te vervoeren;
- [verdachte] voor alles zou zorgen;
- [verdachte] hem één keer heeft gevraagd;
- [verdachte] vertelde dat het niet door kon gaan, omdat ze het niet voor mekaar
konden krijgen;
  • hij die witte poeder zou vervoeren;
  • die witte poeder drugs is;
  • door [verdachte] is gezegd dat tien blokken moesten worden vervoerd;
  • het toch niet anders kan dan dit dat drugs waren;
  • zij er tussen de 3 en 5 ton aan over zouden houden;
  • hij is gevraagd door [verdachte] en drugs zou gaan vervoeren om de schuld van zijn moeder af te lossen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft (samengevat) tegenover de politie verklaard dat:
  • het allemaal wel klopt wat er staat (naar aanleiding van de hem voorgehouden telefoongesprekken tussen hem en [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 (sessie 211) en 10 oktober 2015 (sessie 5957);
  • hij in de verleiding is gebracht
  • hij (naar aanleiding van het hem voorgehouden telefoongesprek tussen hem en [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015, sessie 4678) denkt dat het over cocaïne gaat, als [medeverdachte 1] over “blokken” spreekt;
  • in voornoemd tapgesprek met “hij” [verdachte] wordt bedoeld;
  • [medeverdachte 1] had het over tussen de 30 en 35 duizend euro voor dit transport; dat hij dacht voor één rit, maar dat bleek 10.000 euro per rit te zijn en die ritten hem werden aangeboden door [medeverdachte 1] ;
  • Hij werd gepaaid door [medeverdachte 1] en dat hij denkt dat dat van [verdachte] afkwam
Op grond van de inhoud van de hierboven weergegeven telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in onderling verband en samenhang bezien met de door hen tegenover de politie afgelegde verklaringen, zoals hierboven samengevat, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tijdens de door hen gevoerde telefoongesprekken - op deels versluierde wijze - hebben gesproken over het op verzoek van verdachte gaan uitvoeren van drie drugstransporten naar Portugal per vrachtwagen, waarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onderling hebben afgesproken dat zij gezamenlijk als chauffeurs die ritten naar Portugal zouden gaan rijden, mits zij daarvoor per persoon 30.000 euro, 10.000 euro per rit, betaald zouden krijgen.
Gelet op de context van de tussen beiden gevoerde telefoongesprekken en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegenover de politie staat naar het oordeel van de rechtbank buiten twijfel dat, waar is gesproken over “blokken” en “poeder”, op versluierde wijze over cocaïne werd gesproken. De rechtbank stelt in dat verband vast dat “poeder” per definitie geen weed kan zijn en neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] tegenover de politie heeft verklaard dat het om drugs ging en dat [medeverdachte 2] tegenover de politie heeft verklaard dat hij denkt dat het over cocaïne gaat als [medeverdachte 1] in het telefoongesprek over “blokken” spreekt.
De directe en feitelijke betrokkenheid van verdachte bij de voorbereiding van de uitvoer van drugs naar Portugal is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan op grond van het navolgende.
Uit de inhoud van de hierboven vermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van de rechtbank dat waar [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] spreken over ‘ [verdachte] ’ telkens wordt gedoeld op verdachte.
Zo heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat [verdachte] hem heeft gevraagd of hij wat wilde verdienen met het vervoeren van witte poeder. Deze verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 2] die tegenover de politie heeft verklaard dat hij via [medeverdachte 1] gepaaid werd door [verdachte] .
De rechtbank acht ook van belang dat [medeverdachte 2] naar aanleiding van het hem door de politie voorgehouden telefoongesprek tussen hem en [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015 heeft verklaard dat hij met “hij” [verdachte] (lees: verdachte) bedoelt. Gelet op voornoemde verklaring in samenhang bezien met de feitelijke inhoud van voornoemd telefoongesprek neemt de rechtbank als vaststaand aan dat hier geen sprake kan zijn van een ander dan verdachte.
Daarnaast acht de rechtbank redengevend dat met het oog op het uit te voeren drugstransport door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (onder meer) op 4 oktober 2015 telefonisch is gesproken over de auto (Peugeot met kenteken [kenteken] ) die [medeverdachte 2] daarvoor zou krijgen. Deze auto stond op naam van [medeverdachte 3] , compagnon van verdachte, en was door hem overgenomen van [naam 3] . [11]
De rechtbank kent voorts bewijskracht toe aan de eigen verklaring van verdachte tijdens zijn tweede politieverhoor op 2 november 2015, naar aanleiding van aan hem voorgehouden telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke verklaring onder meer inhoudt:
  • “Ze hopen dat ik misschien kan kijken of er dingen te regelen zijn. Ik bedoel met manieren om dingen te doen. Ik bedoel met dingen vervoer van drugs.
  • Daarna heb ik wel geïnformeerd wat de mogelijkheden zijn om wat extra’s te verdienen.
  • Ik heb toen geïnformeerd bij een vage kennis van mij van vroeger.
  • Hierna heb ik deze kennis nog een keer in de kroeg in Almere ontmoet. Op zijn vraag of ik nog wat verder was gekomen met mijn informatie over een drugstransport antwoordde ik hem dat ik mij bedacht had …..Ik had deze kennis gevraagd om een drugstransport richting het Zuiden.
  • De ontmoetingen hebben tussen de 4 en 6 weken geleden plaatsgevonden.”
Door de verdachte is tijdens het onderzoek ter terechtzitting aangevoerd dat in het proces-verbaal van het verhoor van 2 november 2015 meermalen ten onrechte woorden als “drugs” en “drugstransport” zijn opgenomen als door hem verklaard.
De rechtbank stelt naar aanleiding van de ter terechtzitting (op verzoek van de verdediging) beluisterde geluidsopnames van dat verhoor vast dat daaruit blijkt dat verdachte telkens vragen van de verbalisant heeft beantwoord, welke antwoorden aan het eind van het verhoor door de verbalisant zijn samengevat en als zodanig zijn weergegeven in het proces-verbaal van verhoor, dat verdachte heeft ingestemd met die door de verbalisant gegeven samenvatting, en dat verdachte het proces-verbaal ook heeft ondertekend.
De omstandigheid dat verbalisant daarbij, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, een keer het woord “drugs” en het woord “drugstransport” heeft gerelateerd, terwijl verdachte dit niet letterlijk had gezegd doet daaraan niet af. Verdachte gebruikt veel niet concrete en vage bewoordingen, zowel tijdens het hiervoor genoemde beluisterde verhoor als ter zitting, dat een letterlijke weergave onbegrijpelijk zou maken en daarom noopt tot een geconcretiseerde samenvatting. Dat is niet ongebruikelijk en nu zowel elke mondelinge samenvatting door de verdachte is bevestigd en de schriftelijke vastlegging daarvan door hem is ondertekend, is er geen twijfel aan het door de verbalisant vastgelegde verklaring van verdachte.
Dat uit de beluisterde geluidsopnames blijkt dat sommige door verdachte gebezigde woorden, zoals “vrachtsites” niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van verhoor maakt vorenstaande niet anders. Verdachte heeft op meerdere momenten de gelegenheid gehad om de door de verbalisant gegeven samenvatting aan te vullen of te corrrigeren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Van een onjuiste weergave en/of denaturering van de verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank acht voornoemde verklaring van verdachte dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte meerdere gedragingen heeft verricht, die erop gericht zijn geweest om de uitvoer van één of meerdere drugstransporten (cocaïne) naar het buitenland voor te bereiden en te bevorderen, en welke gedragingen onder meer hebben bestaan uit:
  • (telefonische) contacten met [medeverdachte 1] over welke deklading, het regelen van de deklading, de wijze van uitvoering en de geldelijke vergoeding die daar tegen zou staan voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , indien zij als chauffeurs zouden gaan rijden;
  • contacten met “een vage kennis over de mogelijkheden voor een drugstransport richting het Zuiden”;
  • het beschikbaar stellen van vrachtwagens van [medeverdacht bedrijf] B.V.
De omstandigheid dat tijdens het opsporingsonderzoek de besproken grote hoeveelheden drugs niet zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van drugs is het aantreffen van de drugs niet vereist.
Medeplegen
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het delict, dat gericht is geweest op de totstandkoming van een drugstransport. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben daaraan een wezenlijke en significante bijdrage geleverd door zich beschikbaar te stellen als chauffeur. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In het onderhavige politieonderzoek is geen direct bewijs voorhanden voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Derhalve moet de vraag worden beantwoord of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Vermoeden van witwassen
Verdachte en [medeverdachte 3] hebben op 21 november 2012 hun onderneming [medeverdacht bedrijf] B.V. opgericht. Uit de akte van oprichting blijkt dat [bedrijf 1] B.V. (met verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder) voor 51% eigenaar is van [medeverdacht bedrijf] B.V. en dat
[bedrijf 2] B.V. (met [medeverdachte 3] als enig aandeelhouder en bestuurder) voor 49% eigenaar is van [medeverdacht bedrijf] B.V. [13]
Tijdens de doorzoeking op 31 oktober 2015 is in een kledingkast in de woning van verdachte een contant geldbedrag van € 42.000,-- aangetroffen, in met name kleine coupures van 20 en 50 euro. [14] [15]
Door de boekhouder [boekhouder] is onder meer verklaard dat er bij [medeverdacht bedrijf] B.V. nooit een factuur contant betaald is en dat alles via de bank gaat. [16]
Uit het financieel onderzoek is gebleken dat door [medeverdacht bedrijf] B.V. gedurende de onderzoeksperiode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015 crediteuren niet altijd per bank werden betaald, maar willekeurig werden betaald: per pin, per bank of contant, en dat gedurende deze onderzoeksperiode voor een totaalbedrag van (onder meer) € 276.516,15 aan contante betalingen inzake facturen/bonnen is voldaan. [17]
Deze contante betalingen kunnen niet worden verklaard uit opnames van contant geld via de bank. Uit het onderzoek naar de zakelijke bankrekening van [medeverdacht bedrijf] B.V. is onder meer gebleken dat gedurende de onderzoeksperiode meer contant geld op de zakelijke rekening is gestort ( € 23.500,--) dan dat er geld is opgenomen (€ 9.102,06), waardoor een negatief kassaldo van € 14.397,90 is ontstaan. [18]
De zakelijke bankrekening van [medeverdacht bedrijf] B.V is in juni 2015 gevoed met een storting van € 18.000,-- vanaf de zakelijke rekening van [bedrijf 1] B.V. [19]
Uit de optelling van het aangetroffen contante geldbedrag van € 42.000,--, de contante betalingen voor een totaalbedrag van € 276.516,15 en het negatieve kassaldo van € 14.397,90 volgt dat gedurende de onderzoeksperiode sprake is geweest van in ieder geval een totaalbedrag van € 332.914,05 aan contante geldstromen binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. [20]
Gedurende de onderzoeksperiode is door verdachte namens [medeverdacht bedrijf] B.V. een totaalbedrag aan contante betalingen van € 61.599,-- inzake de (rest)betaling van de aankoop van vrachtwagens voldaan aan [bedrijf 4] [21] .
Ook is door verdachte namens [medeverdacht bedrijf] B.V. een totaalbedrag van € 17.989,-- inzake onderdelen betaald aan [bedrijf 3] , waarvan een gedeelte contant is betaald. [22] .
Het totaalbedrag van € 276.516,15 aan contante betalingen kan niet worden verklaard uit de legale inkomsten en ontvangsten van [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of verdachte en van enig legaal vermogen van [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of verdachte is uit de onderzochte bancaire en fiscale informatie van [medeverdacht bedrijf] B.V. evenmin gebleken. [23]
Een kasboek waarin is bijgehouden wat van debiteuren kan worden gevorderd, wat er verschuldigd is aan crediteuren en waaruit kan worden afgeleid hoe de hoeveelheid contant geld binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. fluctueert is in het geheel niet aangetroffen in de bedrijfsadministratie. [24] Daardoor is de herkomst van de door [medeverdacht bedrijf] B.V. contant betaalde bedragen van in totaal € 276.516,15 aan facturen/bonnen niet te verifiëren en is er geen zicht op de geldstromen binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. [25]
Blijkens de notariële stukken van de oprichting van [medeverdacht bedrijf] B.V. bedroeg het bij de oprichting geplaatste kapitaal € 10,00. Blijkens de bij de Kamer van Koophandel opgenomen publicatiestukken bedroeg het beschikbare kasbedrag van de BV op 31 december 2012 slechts € 600,--, op 31 december 2013 € 300,00 en is er op 31 december 2014 geen kasbedrag opgenomen in de balans. [26]
Uit de inhoud van kort na verdachtes aanhouding afgeluisterde OVC-gesprekken blijkt dat verdachte met onder meer [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] overlegt om hun verklaringen over de herkomst van de contante geldbedragen af te stemmen. [27]
Het feit dat contante geldbedragen worden gebruikt voor betalingen, zonder dat de herkomst van die contante geldbedragen kan worden verklaard, duidt op het vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat er ook sprake is van enkele kenmerken die naar ervaring duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven, zogenoemde witwastypologieën.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. De frequentie en de omvang van de contante geldstromen is zeer ongebruikelijk. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld grote risico’s met zich brengt en dat het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, ingeval het geld op legale wijze is verkregen, hoogst ongebruikelijk is vanwege onder meer de daaraan verbonden veiligheidsrisico’s.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen van het voornoemde totaalbedrag van € 332.914,05 aan contante geldstromen binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. in de onderzoeksperiode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015.
Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen.
Verklaringen van verdachte tegenover de politie
Verdachte ontkent het witwassen en heeft tegenover de politie wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag/kasgeld en de herkomst en omvang van het door hem (en [medeverdachte 3] ) ingebrachte startkapitaal.
Volgens verdachte betaalde [medeverdacht bedrijf] B.V. alle rekeningen per bank en deed [medeverdacht bedrijf] B.V. bijna geen contante uitgaven, met uitzondering van het verstrekken van 200 tot 400 euro cashgeld per rit aan de chauffeurs voor uitgaven die zij onderweg hadden.
De omzet van [medeverdacht bedrijf] B.V bedroeg volgens verdachte in 2011 globaal € 200.000,--, in 2012 € 350.000,--, waarbij er een auto bij is gekomen, terwijl er in 2014 twee auto’s bijgekomen zijn. In 2015 moet de omzet van [medeverdacht bedrijf] B.V. volgens verdachte
€ 900.000,-- zijn en bedraagt het totaalbedrag aan gemaakte kosten (leasekosten, schadekosten, loonkosten, brandstofkosten, verzekeringen en afschrijvingen voor zes vrachtwagens) minimaal € 747.000,--.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij privé beschikte over grote hoeveelheden contant geld, die hij heeft ingebracht in [medeverdacht bedrijf] B.V, dat de ingebrachte contante gelden mede afkomstig zijn geweest van de opbrengst van de verhuur van appartementen in Haarlem, en andere door hem verrichte werkzaamheden, en dat hij die inkomsten en de overige hoeveelheden contant waarover hij privé beschikte, niet heeft opgegeven aan de belastingdienst, omdat hij banken niet vertrouwt en geen dubbele belasting wil betalen. De verrichte contante betalingen door [medeverdacht bedrijf] B.V. betreffen volgens verdachte voornamelijk de cash afgerekende onderdelen voor de vele reparaties van schade aan de bij [medeverdacht bedrijf] B.V. in bedrijf zijnde vrachtwagens, waarvan de reparaties door hem in eigen beheer zijn uitgevoerd.
Bewijsoverwegingen rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens en/of naar aanleiding van de politieverhoren, dan wel in de periode voorafgaand aan de regiezitting, zijn verklaringen over de herkomst van de contante gelden op geen enkele wijze heeft onderbouwd met concrete, verifieerbare gegevens. De (nadere) verklaring van verdachte ter terechtzitting is evenmin op enige wijze onderbouwd met concrete, verifieerbare gegevens. De rechtbank acht de door verdachte daaromtrent afgelegde verklaringen dan ook ongeloofwaardig.
Uit de overige inhoud van het dossier, de inhoud van de getuigenverhoren door de rechter-commissaris en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is evenmin gebleken van feiten en/of omstandigheden die erop kunnen duiden dat de contante geldbedragen die verdachte heeft ingebracht in [medeverdacht bedrijf] B.V. een legale herkomst kunnen hebben. De herkomst van de ingebrachte contante gelden is op geen enkele wijze verantwoord in de (kas) administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en daarmee volstrekt onduidelijk gebleven.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte over de herkomst van de contanten dan ook niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk, op grond waarvan deze verklaringen terzijde worden geschoven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat voornoemde geldbedragen van
€ 42.000,--, € 276.516,15 en € 14.397,90 onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Strafbaarheid van [medeverdacht bedrijf] B.V.
Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit, indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend [28] .Voor wat betreft de toerekening is een belangrijk oriëntatiepunt of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank acht [medeverdacht bedrijf] B.V. strafbaar aan het medeplegen van witwassen van voornoemde contante geldbedragen. De rechtbank leidt de redelijke toerekenbaarheid en het opzet van [medeverdacht bedrijf] B.V. ten aanzien van de strafbare gedragingen af uit de feitelijke gang van zaken bij [medeverdacht bedrijf] B.V., daarin bestaande dat verdachte mededirecteur was van [medeverdacht bedrijf] B.V., dat verdachte zich persoonlijk bezighield met en verantwoordelijk was voor de financiële bedrijfsvoering, dat hij die contante geldbedragen persoonlijk heeft ingebracht bij [medeverdacht bedrijf] B.V., en dat de contante gelden binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. zijn gebruikt voor een zeer groot aantal contante betalingen van facturen en/of bonnen op rekening van [medeverdacht bedrijf] B.V.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door verdachte als leidinggevende van [medeverdacht bedrijf] B.V. verrichte strafbare gedragingen, die ten grondslag liggen aan het witwassen, dan ook zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon, aangezien de rechtspersoon de contante geldbedragen heeft geaccepteerd, voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt. Dat maakt dat die strafbare gedragingen ook dienen te worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Opdracht geven/ feitelijk leidinggeven
Volgens vaste rechtspraak moet voor een veroordeling ter zake van ‘opdracht geven’ of ‘feitelijk leidinggeven’ als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht aan een aantal vereisten zijn voldaan.
In de eerste plaats komt pas aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is, nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan. In het voorgaande vastgesteld dat [medeverdacht bedrijf] strafbaar wordt geacht aan het medeplegen van witwassen.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ‘feitelijk leidinggeven’ vaak zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt.
Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen [29] .
Verdachte was mededirecteur van [medeverdacht bedrijf] B.V. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte feitelijk als enige verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. en dat hij feitelijk als enige de financiële zaken binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. regelde.
De rechtbank acht voor het bewijs daartoe in de eerste plaats redengevend dat [medeverdachte 4] tegenover de politie onder meer heeft verklaard dat verdachte de zaak als directeur runt en dat [medeverdachte 3] alleen rijdt en de toldingen voor de auto’s uitzoekt [30] , alsmede dat medebestuurder [medeverdachte 3] tegenover de politie onder meer heeft verklaard dat hij eigenlijk meer aan het rijden is en dat verdachte met de financiën bezig is. [31] . Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van de heer [boekhouder] , de boekhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V., die heeft verklaard dat hij voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de aangifte omzetbelasting van [medeverdacht bedrijf] B.V. met name contacten onderhield met verdachte [32] en dat hij [medeverdachte 3] bijna nooit zag, omdat hij altijd onderweg was [33] .
De omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat ook [medeverdachte 3] in de weekenden zaken regelde binnen het bedrijf maakt een en ander niet anders, nu die verklaring niet is onderbouwd en daarvan onvoldoende blijkt uit de inhoud van het dossier. De rechtbank schuift die verklaring dan ook terzijde als ongeloofwaardig.
Niet ter discussie staat dat, zoals verdachte zelf heeft verklaard, hij contante gelden heeft ingebracht in [medeverdacht bedrijf] B.V. en dat met die contante gelden contante betalingen zijn gedaan ten behoeve van [medeverdacht bedrijf] B.V. Verdachte heeft daarmee welbewust een actieve en wezenlijke rol vervuld bij de stafbare gedragingen.
Verdachte heeft immers, met de wetenschap van de criminele herkomst van de contante geldbedragen, dat geld binnengebracht in de vennootschap en gebruikt, zonder de herkomst van die gelden te verantwoorden en op de voorgeschreven wijze in de bedrijfsadministratie op te nemen, terwijl verdachte als directeur van de vennootschap bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen ter voorkoming van dergelijke gedragingen te nemen, maar die achterwege heeft gelaten.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen, zijnde het witwassen begaan door [medeverdacht bedrijf] B.V., zich zouden voordoen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel van de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan de gedragingen waarbij [medeverdacht bedrijf] B.V. zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, voor zover ten laste gelegd onder onderdeel b).
Medeplegen
Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het feitelijk leidinggeven en gelet op de hoedanigheid van verdachte als medebestuurder/mede-eigenaar van [medeverdacht bedrijf] B.V. volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ter zake van het witwassen door [medeverdacht bedrijf] sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met [bedrijf 1] B.V., die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de hoedanigheid van verdachte als enig bestuurder/eigenaar van [bedrijf 1] B.V. volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ter zake van het witwassen door verdachte sprake is geweest van en bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdacht bedrijf] B.V. en [bedrijf 1] B.V., welke in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is geweest van medeplegen tussen [medeverdacht bedrijf] B.V. en [bedrijf 1] B.V., alsmede tussen verdachte, [medeverdacht bedrijf] B.V. en [bedrijf 1] B.V.
Gewoontewitwassen
Gelet op de frequentie, duur en omvang van het witwassen en het daaruit voortvloeiende structurele karakter van de contante geldstromen acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feiten 3, 4 en 5
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, welke zijn:
Feit 3 en 5 (voorhanden hebben van cocaïne, MDMA en hennep):
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming op 31 oktober 2015 en
2 november 2015, met bijlagen inbeslaggenomen goederen [34] ;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (inzake hennep en 0,54 gram cocaïne) [35]
- het rapport Identificatie drugs en precursoren door het NFI (inzake hennep en 0,54 gram cocaïne) [36]
- het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 15 mei 2020 (inzake 11,5 gram en 10,5 gram cocaïne en MDMA) [37]
- het rapport Identificatie drugs en precursoren door het NFI (inzake 11,5 gram en 10,5 gram cocaïne en MDMA) [38]
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 1 november 2015 [39]
- het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] van 1 november 2015 [40] .
Feit 4 (voorhanden hebben van een Glock-vuurwapen, munitie en drie stroomstootwapens):
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming (woning) [41]
- de kennisgeving van inbeslagneming [42]
- het proces-verbaal onderzoek wapens en munitie [43]
- het proces-verbaal onderzoek stroomstootwapens (woning) [44]
- het proces-verbaal van bevindingen inzake ontruimen Audi A6 en aantreffen taser [45]
- de kennisgeving van inbeslagneming (taser in Audi A6) [46]
- het proces-verbaal onderzoek wapen (taser in Audi A6) [47]
- het proces-verbaal verhoor van verdachte van 1 november 2015 [48]
- het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] van 1 november 2015 [49] .
Medeplegen
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 4] de wetenschap had van de aanwezigheid van zowel de cocaïne, de hennep als het vuurwapen met munitie en de twee in de woning aangetroffen tasers, alsmede dat zij beiden de beschikkingsmacht daarover hadden. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft voornoemde goederen/voorwerpen ook telkens het medeplegen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte de in de Audi A6 aangetroffen taser samen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 6 (subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdacht bedrijf] B.V. in strijd met de bij of krachtens de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWIR) gestelde eisen heeft verzuimd om in een kasboek een administratie te voeren waaruit de geldstromen en/of rechten en verplichtingen voor zover betreffende contante geldbedragen konden worden afgeleid, waardoor geen administratieve verantwoording van de aanwezige, gebruikte, betaalde en ontvangen contante geldbedragen heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank omvat het voeren van een dergelijke administratie veel meer dan alleen de contante omzet, zoals door de verdediging is gesteld. Ten aanzien van [medeverdacht bedrijf] B.V. is daarbij komen vast te staan dat een kasadministratie in het geheel ontbrak. [50] Ten gevolge daarvan konden de rechten en de plichten, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens van [medeverdacht bedrijf] B.V. niet te allen tijde (juist en volledig) blijken en is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 52 AWIR.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen niet worden afgeleid dat verdachte opzettelijk geen kasboekadministratie heeft gevoerd, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 6 impliciet primair ten laste gelegde.
Strafbaarheid van [medeverdacht bedrijf] B.V.
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 2 is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] B.V. is de rechtbank van oordeel dat de strafbare gedragingen die ten grondslag liggen aan het bewezen verklaarde zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Feitelijk leiding geven
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 2 is overwogen ten aanzien van het feitelijk leidinggeven door verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van de daaruit voortvloeiende overtreding als bedoeld in artikel 68 AWIR.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015 te Zeewolde en/of te Putten, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
brengen van cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen,
immers hebben hij, verdachte en /of zijn mededaders,
- met elkaar (telefonisch) contact gehad over (onder meer) (een) uit te voeren
transport(en) van verdovende middelen en de wijze van uitvoering daarvan en/of
de (geldelijke) vergoeding die daar tegenover staat en
- informatie en/of instructies gegeven en/of ontvangen ten behoeve van de
overdracht van hoeveelheden verdovende middelen en
- ontmoetingen gehad om afspraken te maken en
- chauffeurs benaderd om transport(en) van verdovende middelen te verzorgen
en
- een of meer vrachtwagens beschikbaar gesteld om de verdovende middelen in te
vervoeren en
- dekladingen geregeld, althans trachten te regelen om de verdovende middelen
in te verstoppen;
2.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een rechtspersoon, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben [medeverdacht bedrijf] B.V. en diens mededader,
contante geldbedragen, te weten een bedrag van 42.000 euro en 276.516,15 euro en
een bedrag van 14.397,90 euro, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
immers hebben [medeverdacht bedrijf] B.V. en diens mededader,
-een of meer van voornoemde geldbedragen gebruikt ten behoeve van het
(contant) betalen van facturen en/of bonnen en zijn contante betalingen
verricht, en
-een of meer van voornoemde geldbedragen contant gestort op een
bankrekening toebehorende aan [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of diens mededader,
en
-een of meer van voornoemde geldbedragen als kasgeld aangewend ten
behoeve van [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of als kasgeld ingebracht in [medeverdacht bedrijf]
B.V. en/of - al dan niet als kasgeld - aanwezig gehad binnen voornoemde
onderneming,
-een of meer van voornoemde geldbedragen (contant) voorhanden gehad,
terwijl [medeverdacht bedrijf] B.V. en diens mededader wisten dat de geldbedragen
- onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit misdrijf,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte telkens
feitelijk leiding heeft gegeven,
en,
hij in de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een rechtspersoon van het plegen van witwassen
een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij en diens mededaders,
contante geldbedragen, te weten een bedrag van 42.000 euro en 276.516,15 euro
en een bedrag van 14.397,90 euro verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemde geldbedragen gebruik gemaakt,
immers hebben verdachte en diens mededader,
-een of meer van voornoemde geldbedragen gebruikt ten behoeve van het
(contant) betalen (uit naam van [medeverdacht bedrijf] B.V.) van facturen en/of bonnen
en zijn (uit naam van [medeverdacht bedrijf] B.V.) contante betalingen verricht, en
-een of meer van voornoemde geldbedragen contant gestort op een
bankrekening toebehorende aan [medeverdacht bedrijf] B.V., en
-een of meer van voornoemde geldbedragen als kasgeld aangewend ten
behoeve van [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of als kasgeld ingebracht in [medeverdacht bedrijf] B.V.
en/of - al dan niet als kasgeld - aanwezig gehad binnen [medeverdacht bedrijf] B.V.,
en
- een of meer van voornoemde geldbedragen (contant) voorhanden gehad,
terwijl hij en diens mededaders wisten dat de geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk - (mede) afkomstig waren/was uit misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Zeewolde, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,5 gram en 10,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA, zijnde cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en ongeveer 0,54 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 31 oktober 2015 te Zeewolde, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een vuurwapen van categorie III, te weten een Glock 9 mm en munitie van Categorie III,
te weten tien patronen (kaliber 9 mm Luger) voorhanden heeft gehad en wapens van Categorie II onder 5, te weten drie tasers/stroomstootwapens, zijnde voorwerpen
waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt
of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 31 oktober 2015 te Zeewolde, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 7,5 gram en 9,6 gram en 34,4 gram (totaal 51,5 gram) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 21 november 2012 tot en met 31 oktober 2015,
in Nederland,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een
administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet
gestelde eisen, een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
immers:
ontbrak in de administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. een kasboek waaruit de geldstromen en/of rechten en verplichtingen voor zover betreffende contante geldbedragen konden worden afgeleid en vond er binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. geen (administratieve) verantwoording plaats met betrekking tot aanwezige en gebruikte en betaalde en ontvangen contante geldbedragen,
ten gevolge waarvan de rechten en de plichten, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens van voornoemde [medeverdacht bedrijf] B.V. niet te allen tijde (juist en volledig) konden blijken (als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet Inzake Rijksbelastingen),
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte, al dan niet tezamen met een ander, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
  • artikel 420bis juncto artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikel 2 en 3 van de Opiumwet;
  • artikel 26 juncto artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie;
  • artikel 68 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen .
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
feit 2:
het misdrijf:
feitelijk leiding geven aan het medeplegen van plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon
en
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken,
Feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (met betrekking tot de munitie)
en
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd (met betrekking tot de twee tasers in de woning)
en
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd (met betrekking tot de taser in de Audi A6)
Feit 4:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 6:
het misdrijf:
feitelijk leiding geven aan het niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor het onder 6 ten laste gelegde te veroordelen tot een geldboete van 1.000 euro subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft daarbij meegedeeld dat op grond van de overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn met iets meer dan een jaar een aftrek van 10% op de beoogde straffen is toegepast.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om ingeval van een veroordeling aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangezien in hele sterke mate rekening dient te worden gehouden met de enorme overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn en oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer opportuun is gezien de andere mogelijke strafmodaliteiten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een drugstransport van cocaïne naar het buitenland. Door deze handelwijze heeft verdachte een bijdrage proberen te leveren aan de instandhouding van de markt aan verdovende middelen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Door het gebruik van cocaïne wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de praktijk leert dat het gebruik van dit soort hard drugs vaak ook gepaard gaat met diverse andere, ernstige vormen van criminaliteit. Op de opzettelijke uitvoer van cocaïne staan hoge wettelijke strafmaxima die een uitvloeisel vormen van het streven van de wetgever om dergelijke feiten zoveel mogelijk te voorkomen.
Verdachte heeft zich voorts, in zijn hoedanigheid als medebestuurder/mede-eigenaar van [medeverdacht bedrijf] B.V., schuldig gemaakt aan het structureel witwassen van omvangrijke geldbedragen, wat gericht is geweest op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van dergelijke witgewassen geldbedragen uit crimineel vermogen heeft een sterk corrumperende werking en daardoor wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Met zijn handelen heeft verdachte opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. Op het witwassen staan dan ook hoge straffen.
Verdachte heeft daarnaast samen met zijn (toenmalige) levenspartner in de gezamenlijke woning harddrugs (cocaïne en MDMA), alsmede softdrugs (hennep) aanwezig gehad. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is tevens belastend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande verschillende, ernstige vormen van criminaliteit van zowel aan de kant van de toeleveranciers als aan de kant van de gebruikers. Het bezit daarvan moet dan ook krachtig worden bestreden. Door het voorhanden hebben van harddrugs en softdrugs heeft verdachte ook een bijdrage geleverd aan de illegale handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daarvoor geen oog gehad.
Verdachte heeft samen met zijn (toenmalige) partner in de gezamenlijke woning tevens een vuurwapen met bijbehorende munitie, alsmede twee stroomstootwapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens is gevaarlijk en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Dit klemt temeer nu het vuurwapen geladen was. Tegen het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen dient dan ook streng te worden opgetreden.
De rechtbank acht deze feiten ernstig en rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 AWIR door het niet voeren van een kasboek.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte eerder (onder meer) veroordeeld voor misdrijven inzake de Opiumwet. Nu het echter veroordelingen betreft van lange tijd geleden, zal de rechtbank daarmee geen rekening houden bij het bepalen van de strafsoort en/of strafmaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen.
Voor het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet is geen afzonderlijk oriëntatiepunt opgenomen. De rechtbank zoekt daarvoor aansluiting bij
het LOVS-oriëntatiepunt dat geldt voor het vervoer van 30 kilogram hard drugs, te weten 50 maanden gevangenisstraf bij de uitvoer van meer dan 20 kilogram.
De rechtbank heeft gelet op het LOVS-oriëntatiepunt voor fraude, waaronder ook witwasfeiten en neemt gezien het benadelingsbedrag (categorie E), de pleegperiode en voornoemde omstandigheden waaronder het feit is begaan een gevangenisstraf van 12 tot en met 18 maanden als uitgangspunt.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de bewezen verklaarde hoeveelheden harddrugs (meer dan 20 gram cocaïne en MDMA) geldt als LOVS-oriëntatiepunt een taakstraf van 80 uur en voor de aangetroffen hoeveelheid softdrugs (meer dan 50 gram hennep) een geldboete van 200 euro.
Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als LOVS-oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en voor het aanwezig hebben de bijbehorende, scherpe munitie een geldboete van 170 euro. De omstandigheid dat het vuurwapen geladen was vormt een strafverzwarende factor. Daarnaast geldt als LOVS-oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een stroomstootwapen een geldboete van 550 euro.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op de bewezen verklaarde feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het verzoek van de verdediging om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen doet op geen enkele wijze recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn, waarbij zij de datum van 31 oktober 2015 als uitgangspunt heeft genomen voor het tijdstip dat verdachte in redelijkheid de verwachting kon hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een stafvervolging zou worden ingesteld. De daaruit voortvloeiende overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn van meer dan twee jaar dient naar het oordeel van de rechtbank tot strafvermindering te leiden. Als uitgangspunt geldt een korting van 10% op de op te leggen straf. Zonder genoemde overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn zou naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend zijn. De rechtbank ziet in de forse termijnoverschrijding aanleiding om in dit geval een aftrek van 6 maanden toe te passen op de hierna op te leggen gevangenisstraf van 36 maanden voor het onder 1, 2, 3 4, en 5 bewezen verklaarde.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank het in dit geval passend en geboden om aan verdachte voor het onder 1, 2, 3 4 en 5 bewezen verklaarde een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest op te leggen.
Het onder 6 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld als een overtreding. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit feit een onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats als signaalfunctie/voorbeeld dat niet-naleving van de fiscaal-administratiefrechtelijke voorschriften niet onbestraft blijft. De rechtbank acht het passend en geboden om aan verdachte hiervoor een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op:
  • de artikelen 27, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
  • de artikelen 10, 11 en 13 van de Opiumwet;
  • artikel 56 van de Wet Wapens en Munitie
  • artikel 52 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
feit 2:
het misdrijf:
feitelijk leiding geven aan het medeplegen van plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon
en
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken,
Feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
Feit 5:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 6:
het misdrijf:
feitelijk leiding geven aan het niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, begaan door een rechtspersoon.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

voor het onder 6 bewezen verklaarde:

- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,-- (vijfhonderd euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van het Team 2e Lijns Opsporing Noord-Oost van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur van Politie, met proces-verbaalnummer 15007-944, onderzoek 26Visser/LEFCE15007. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar zaakdossiers (ZD) en bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Waar in dit vonnis staat vermeld [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] wordt telkens bedoeld medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4]
3.Sessienummer 4678, ZD01 Voorbereiding, pagina 30-31
4.Sessienummer 211, ZD01 Voorbereiding, pagina 33-34
5.Sessienummer 5957, ZD01 Voorbereiding, pagina 92
6.Sessienummer 6995, ZD01 Voorbereiding, pagina 39
7.Sessienummer 821, ZD01 Voorbereiding, pagina 41
8.proces-verbaal van verhoor van 12 november 2015, ZD01 Voorbereiding, pagina 122-141
9.proces-verbaal van verhoor van 1 november 2015, [medeverdachte 2] , pagina 54-55
10.proces-verbaal van verhoor van 2 november 2015, [medeverdachte 2] , pagina 60-61
11.proces-verbaal van verhoor verdachte, ZD01 Voorbereiding, pagina 78
12.proces-verbaal van verhoor verdachte, ZD01 Voorbereiding, pagina 82-86
13.ZD04 Witwassen, pagina 30-39
14.Proces-verbaal van bevindingen vaststellen geldbedrag, proces-verbaalnummer 15007-468, ZD04 Witwassen, pagina 155
15.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlagen inbeslaggenomen goederen, ZD03 voorhanden hebben, pagina 34-43
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaalnummer 15007-941, ZD04 Witwassen, pagina 149
17.Proces-verbaal van bevindingen inzake contante betalingen en administratie van [medeverdacht bedrijf] , proces-verbaalnummer 15007-513-980, ZD04 Witwassen, pagina 159-160
18.ZD04 Witwassen, pagina 8 en Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot contante opnames en stortingen, proces-verbaalnummer 15007-942, ZD04 Witwassen, pagina 45-48
19.ZD04 Witwassen, pagina 8
20.ZD04 Witwassen, pagina 15
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , proces-verbaalnummer 15007-726, pagina ZD04 Witwassen, pagina 117-126
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , proces-verbaalnummer 15007-723, pagina ZD04 Witwassen, pagina 117-126
23.ZD04 Witwassen, pagina 3-9
24.ZD04 Witwassen, pagina 17 en Proces-verbaal van bevindingen inzake contante betalingen en administratie van [medeverdacht bedrijf] , proces-verbaalnummer 15007-513-980, ZD04 Witwassen, pagina 159-160
25.ZD04 Witwassen, pagina 16-17
26.ZD04, pagina 16
27.Proces-verbaal van bevindingen OVC 15007-665, ZD04 Witwassen, pagina 161-168
28.Vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR2003:AF7938; HR 26 april 2016, ECLI::NL:HR:2016:733 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1382
29.Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, ro. 3.5.1.
30.Proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 15007-255, ZD04 Witwassen, pagina 112
31.Proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 15007-263, ZD04 Witwassen, pagina 94
32.Proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris op 26 februari 2019
33.Proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaalnummer 15007-941, ZD04 Witwassen, pagina 149
34.Proces-verbaalnummer 15007-414, ZD03 voorhanden hebben, pagina 34-43
35.Proces-verbaalnummer PL2600-2015061979-30, ZD03 voorhanden hebben, pagina 104-108
36.NFI-rapport van 6 februari 2016, pagina 118-119
37.Proces-verbaalnummer 15007-1007 (aanvulling op relaasproces-verbaal 15007-741)
38.NFI-rapport van 22 januari 2016, ZD03 voorhanden hebben, pagina 109-110
39.Proces-verbaalnummer 15007-244, ZD03 voorhanden hebben, pagina 46-61
40.ZD03 voorhanden hebben, pagina 88-95
41.Proces-verbaalnummer 15007-03583, ZD02 WWM, pagina 57-58
42.Proces-verbaalnummer 15007-353, ZD02 WWM, pagina 59-61
43.Proces-verbaalnummer PL2600-2015061979-12, ZD02 WWM, pagina 72-75
44.Proces-verbaalnummer PL2600-2015061979-15, ZD02 WWM, pagina 76-79
45.Proces-verbaalnummer 15007-590, ZD 02 WWM, pagina 88-89
46.Proces-verbaalnummer 15007-560, ZD 02 WWM, pagina 90-91
47.Proces-verbaalnummer PL2600-2015061979-20, ZD 02 WWM, pagina 94-96
48.Proces-verbaalnummer 15007-244, ZD02 WWM, pagina 28-43
49.Proces-verbaalnummer 15007-255, PD [medeverdachte 4] , pagina 17-24
50.Proces-verbaal van bevindingen 15007-513-980, ZD04 Witwassen, pagina 160