Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de akte uitlating inzake de bevoegdheid en rechtsmacht van de Nederlandse rechter van de zijde van [eiser] (nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld door de rechtbank).
2.De overwegingen
artikel 6 Rv onderdeel uitmaakt, moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU) over (de voorlopers van) de Herschikte EEX-Verordening. Dit is anders indien aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJ EU (zie HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443, rov. 4.1.3.).
vgl. o.a. HvJ EG 30 november 1976 – Bier/Mines de potasse d’Alsace, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166. De woorden ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ duiden niet op de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden als gevolg van een door hem geleden, in een andere staat ingetreden aanvankelijke schade (vgl. HvJ EG 19 september 1995 – Marinari/Lloyd’s Bank, C-364/93, ECLI:EU:C:1995:289), evenmin op de plaats waar de gelaedeerde woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit het in een andere staat ingetreden verlies van vermogen (vgl. HvJ EG 10 juni 2004 – Kronhofer/Maier, C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364) en HvJ EU
16 juni 2016 – Universal Music, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449).
artikel 6 aanhef en onder e, Rv.
3.De beslissing
1 juli 2020voor het nemen van een conclusie van repliek,