ECLI:NL:RBOVE:2020:1728

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
20/80, 20/81, 20/82 en 20/83
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling klaagschrift inzake beslaglegging op smartphones en gegevensdragers

Op 13 mei 2020 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift dat was ingediend door klagers tegen een beslag dat op 11 februari 2020 was gelegd op smartphones en gegevensdragers. Het klaagschrift, ingediend door mr. E. Benhaim en mr. E.Z. Perez, betrof de onrechtmatigheid van de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De rechtbank verklaarde klagers niet-ontvankelijk voor zover het beklag betrekking had op het beslag op de smartphones en gegevensdragers van de medewerkers, omdat het beslag inmiddels was opgeheven door teruggave. Klagers waren geen belanghebbenden ten aanzien van de privégegevens op de smartphones van de medewerkers. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om vervangende zekerheid niet kon worden toegewezen, omdat de wet deze mogelijkheid niet kent. De rechtbank concludeerde dat het klaagschrift ongegrond was en dat het beslag rechtmatig was gelegd, waarbij het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank benadrukte dat de inbeslagneming niet onrechtmatig was en dat de procedure correct was gevolgd, waarbij ook het verschoningsrecht werd gerespecteerd. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.997002-20
Raadkamernummers: 20/80, 20/81, 20/82 en 20/83
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende aan het kantoor van zijn raadsvrouw,
mr. E. Benhaim, Legaltree,
kantoorhoudende aan de Marten Meesweg 8, 3068 AV Rotterdam,
verder te noemen: klager;
[klaagster 1]
gevestigd aan de [adres 1] ,
domicilie kiezende aan het kantoor van zijn raadsvrouw,
mr. E.Z. Perez, Sjöcrona van Stigt advocaten,
kantoorhoudende aan de Oostmaaslaan 71-4e etage, 3063 AN Rotterdam,
verder te noemen: klaagster 1;
[klaagster 2]
gevestigd aan de [adres 1] ,
domicilie kiezende aan het kantoor van zijn raadsvrouw,
mr. E.Z. Perez, Sjöcrona van Stigt advocaten,
kantoorhoudende aan de Oostmaaslaan 71-4e etage, 3063 AN Rotterdam,
verder te noemen: klaagster 2;
[klaagster 3]
gevestigd aan de [adres 1] ,
domicilie kiezende aan het kantoor van zijn raadsvrouw,
mr. E.Z. Perez, Sjöcrona van Stigt advocaten,
kantoorhoudende aan de Oostmaaslaan 71-4e etage, 3063 AN Rotterdam,
verder te noemen: klaagster 3;
gezamenlijk verder te noemen: klagers.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 18 februari 2020, is op 19 februari 2020 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klagers door mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam, en mr. E.Z. Perez, advocaat te Rotterdam.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv op 11 februari 2020 gelegd beslag op in twee woningen van klager inbeslaggenomen voorwerpen, bestaande uit waardegoederen, gegevensdragers en administratie alsmede in het bedrijfspand inbeslaggenomen voorwerpen vermeld op de als bijlage aan deze beschikking gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over:
  • de inbeslagneming;
  • de onrechtmatigheid van de inbeslagneming;
  • het gebruik van in beslag genomen voorwerpen/gegevens;
  • het uitblijven van een last tot teruggave.
Daarnaast betreft het klaagschrift een op grond van artikel 94a Sv op 11 februari 2020 gelegd beslag op sieraden, geld en vermogensbestanddelen. Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over de onrechtmatigheid van de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 29 april 2020.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en de beide raadslieden gehoord. Klager is behoorlijk opgeroepen, maar wegens de beperkte toegankelijkheid van de gerechten in verband met de uitbraak van het COVID-19 virus (coronavirus) niet verschenen. De raadkamer heeft kennisgenomen van een schriftelijke verklaring van klager.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de door de officier van justitie overgelegde stukken betreffende de doorzoeking en inbeslagneming in het kader van de strafzaak tegen klagers en een beschikking van de rechter-commissaris van 7 april 2020 op een bezwaarschrift van klaagsters 1, 2 en 3 ingevolge artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de raadslieden bij de behandeling in raadkamer de gelegenheid hebben gekregen van alle stukken kennis te nemen. Door de raadslieden is geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank ter onderzoek in raadkamer geboden mogelijkheid in een schriftelijke ronde op de door de officier van justitie ter zitting overgelegde stukken te reageren. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding deze stukken buiten de beoordeling te laten.

2.De standpunten van klagers, de raadslieden en de officier van justitie

Het op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag
Standpunt klagers en de raadslieden
Het standpunt is door de raadslieden ter zitting nader toegelicht aan de hand van aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen. Primair maken klagers bezwaar tegen de inbeslagneming, het uitblijven van een last tot teruggave en over de kennisneming en/of het gebruik van gegevens. Klagers hebben verzocht om vernietiging van de gegevens die tijdens de doorzoeking zijn vastgelegd. Subsidiair hebben klagers verzocht om de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de voorwerpen/stukken/gegevens in handen te stellen van de rechter-commissaris opdat door of onder leiding van de rechter-commissaris een selectie kan worden gemaakt op relevantie en geheimhouderstukken kunnen worden uitgefilterd. Hiertoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het (voortduren van) het beslag is onrechtmatig, omdat dit disproportioneel is. Daartoe is aangevoerd dat geen of onvoldoende selectiecriteria zijn toegepast tijdens de doorzoeking dan wel achteraf. Er is meer in beslag genomen dan waar het strafrechtelijk onderzoek op ziet. Niet alle in beslag genomen gegevens kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, zodat het strafvorderlijk belang niet de inbeslagname van deze gegevens vordert. De inbeslagneming is verder onrechtmatig, omdat deze ook privégegevens van medewerkers van klaagsters 1, 2 en 3 betreft op smartphones/laptops die ook voor privédoeleinden worden gebruikt. Hiermee is een inbreuk gemaakt op het recht op privacy ex artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Daarnaast is het beslag onrechtmatig wegens de inbeslagneming van geheimhouderstukken en –gegevens. Alleen de rechter-commissaris is bevoegd tot het kennisnemen van geheimhouderstukken. De procedure van artikel 98 Sv is ten onrechte niet gevolgd. Voorts hebben klagers verzocht mee te wegen dat door de onthouding van processtukken sprake is van een ongelijke procespositie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht aan de hand van aan de rechtbank overgelegde aantekeningen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende gesteld.
Er is onder andere sprake van een verdenking van grootschalige valsheid in geschrifte over een langere periode. De inbeslaggenomen bedrijfsadministratie over de betreffende periode kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Tevens is het niet ondenkbaar dat verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen kan worden bevolen. Het onderzoek is nog in volle gang en een nadere analyse van het beslag heeft nog minimale doorgang kunnen vinden. Ten aanzien van de proportionaliteit van het beslag heeft de officier van justitie gesteld dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd welke belangen onevenredig worden geschaad door het beslag. Van de zijde van het Openbaar Ministerie is er alles aan gedaan om de bedrijfsvoering van klager doorgang te laten vinden. Met betrekking tot de geheimhouderstukken heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat van de zijde van het Openbaar Ministerie er alles aan is gedaan om de geheimhouderstukken buiten het beslag te houden en dat voorleggen van stukken aan de rechter-commissaris niet aan de orde was. Tijdens de doorzoeking bleek evident dat niet alle aangewezen stukken geheimhouderstukken konden betreffen. Door geheimhouderfunctionarissen die niet bij het onderzoek betrokken zijn, is en wordt beoordeeld welke stukken geheimhouderstukken zijn en deze zijn en worden teruggegeven aan de beslagene. Ook het digitale beslag is gefilterd op geheimhouderstukken aan de hand van daarvoor vastgestelde zoektermen en aanvullende gegevens die door de raadslieden zijn aangedragen.
Het op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag
Standpunt klager en de raadsvrouw mr. E. Benhaim
Het standpunt is door de raadsvrouw ter zitting nader toegelicht aan de hand van aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen. Primair heeft de raadsvrouw verzocht het beslag op te heffen en subsidiair heeft zij verzocht dat door het Openbaar Ministerie vervangende zekerheid wordt aanvaard of dat het Openbaar Ministerie daartoe in overleg gaat met de verdediging. Hiertoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is geen strafvorderlijk belang dat het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag rechtvaardigt, omdat volstrekt onduidelijk is of, en zo ja hoe hoog, een vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel jegens klager zal zijn. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, een betalingsverplichting op zal leggen, omdat klager betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en de officier van justitie dit niet nader heeft onderbouwd. Het beslag is niet in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit, omdat sprake is van een wanverhouding tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de eventueel op te leggen betalingsverplichting. Ook aan de eisen van subsidiariteit is niet voldaan, omdat klager door het beslag onevenredig zwaar wordt getroffen. Door de officier van justitie is ten onrechte niet meegewerkt aan een aanbod tot vervangende zekerheid. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag mee te wegen dat door de onthouding van processtukken sprake is van een ongelijke procespositie.
Standpunt officier van justitie
Het standpunt is door de officier van justitie ter zitting nader toegelicht aan de hand van aan de rechtbank overgelegde aantekeningen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende gesteld.
Klager wordt verdacht van feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De omstandigheid dat de rechter-commissaris een machtiging tot beslaglegging heeft afgegeven en is overgegaan tot doorzoekingen ter inbeslagneming, geeft aan dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldboete of een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Namens klager is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan het beslag zou moeten worden opgeheven. Verder is geen deugdelijk onderbouwd en schriftelijk aanbod voor een alternatieve zekerheidsstelling ingediend.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Het beslag op de smartphones en gegevensdragers van de medewerkers is geëindigd door teruggave daarvan. De rechtbank zal klagers daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Klagers zijn voorts geen belanghebbende ten aanzien van de privégegevens op de smartphones van de medewerkers. De rechtbank overweegt daartoe dat zij uit het klaagschrift begrijpt dat klagers niet stellen rechthebbende te zijn van de gegevens op de smartphones, voor zover deze voor privédoeleinden worden gebruikt. De rechtbank zal klagers daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het klaagschrift strekt er mede toe dat de rechtbank gelast dat het OM vervangende zekerheid aanvaardt of daartoe in overleg gaat met de verdediging. De wet kent deze mogelijkheid niet. Evenmin kan de procedure op grond van artikel 552a Sv worden benut om alsnog de beschikking te krijgen over procestukken die de verdediging worden onthouden. [1] Indien en voor zover klagers het voorgaande hebben verzocht, zal de rechtbank klagers niet-ontvankelijk verklaren.
Het klaagschrift is voor het overige ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
Klagers worden ervan verdacht dat zij zich in georganiseerd verband bezig houden met de illegale export van grote hoeveelheden verwerkte dierlijke eiwitten naar landen buiten de Europese Unie en het gebruik maken van vervalste handelsdocumenten en/of vervoersdocumenten om deze illegale export te maskeren. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op een verdenking van:
- handelen in strijd met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, strafbaar gesteld in artikel 6.2 van de Wet dieren;
- valsheid in geschrift, strafbaar gesteld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht (Sr);
- deelneming aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in artikel 140 Sr.
Het onderzoek ziet op de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 februari 2020. Ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel loopt het onderzoek vanaf 1 januari 2012 tot en met 11 februari 2020.
Op 11 februari 2020 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in woningen aan [adres 2] en [adres 3] . Voorts heeft onder leiding van de officieren van justitie mr. C.L. van Kooten en mr. M. Groeneboer een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam] aan de [adres 1] .
Op 11 februari 2020 is op grond van artikel 94a, eerste en tweede lid, Sv conservatoir beslag gelegd op de hiervoor genoemde voorwerpen. Tot het leggen van dit conservatoir beslag was op 10 februari 2020 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend door de rechter-commissaris.
Daarnaast is op 11 februari 2020 op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde voorwerpen.
De officier van justitie heeft in het belang van het onderzoek de kennisneming van bepaalde processtukken aan klagers onthouden. Op 7 april 2020 heeft de rechter-commissaris een hiertegen door mr. Perez namens klaagster 1, 2 en 3 ingediend bezwaarschrift in de zin van artikel 30 Sv ongegrond verklaard.
Maatstaf
Het beklag richt zich onder meer tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank dient ten aanzien van dat beslag a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het beklag richt zich verder tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, eerste en tweede lid Sv. De rechtbank dient ten aanzien van dat beslag te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een
klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter heeft. Niet gevergd kan
worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt
getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke
procedure veelal, en zo is het ook in het onderhavige geval, het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat de kennisneming van bepaalde processtukken, waaronder het proces-verbaal van verdenking, aan klagers is onthouden. Door de rechter-commissaris is geoordeeld dat het onthouden van deze processtukken gerechtvaardigd is gelet op de aard en omvang van de verdenking, het nog te verrichten documentenonderzoek, de nog te horen personen en het daarin besloten liggende collusiegevaar. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onderzoeksbelang eraan in de weg staat dat alle stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer worden overgelegd.
Op grond van de inhoud van deze processtukken heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat sprake is van een verdenking die aanleiding gaf tot het doorzoeken van de woningen. De doorzoeking in het bedrijfspand is gebaseerd op dezelfde verdenking. Tevens is door de rechter-commissaris op basis van deze verdenking een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag verleend. Gelet op het inhoudelijk oordeel van de rechter-commissaris is naar het oordeel van de rechtbank in deze fase van het onderzoek voldoende gebleken dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld van klagers aan de hiervoor genoemde misdrijven.
Het op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag
Gelet op de aard en omvang van de verdenking en het onderzoek is de rechtbank van oordeel dat de inbeslagneming van bankbescheiden, fysieke administratie en datadragers met digitale administratie met betrekking tot de onderzoeksperiode, mede gelet op de fase waarin zich het onderzoek bevindt, in het belang is van strafvordering en niet onrechtmatig is.
Bij de inbeslagneming en vastlegging van gegevens moet het verschoningsrecht worden gerespecteerd. Door klagers is in het klaagschrift gesteld dat het er, gelet op de grote hoeveelheid inbeslaggenomen administratie, voor moet worden gehouden dat zich hieronder ook geheimhouderstukken bevinden. Bij de doorzoeking in het bedrijfspand werden in de kantoorruimtes op vrijwel alle kasten, (lege) stellingen en stapels administratie A4’tjes aangetroffen met de tekst “vertrouwelijk van/voor raadsman/advocaat”. Bij door medewerkers geheimhouder steekproefsgewijs doorgenomen ordners of administratie met een dergelijk A4’tje bleek het - in sommige gevallen overduidelijk - niet om geheimhouderstukken te gaan. Desgevraagd is door medewerkers van het bedrijf noch de raadsvrouw aangegeven waar zich de geheimhouderstukken zouden moeten bevinden. Het ter plaatse uitfilteren van geheimhouderstukken was gelet op het voorgaande niet mogelijk. De hiervoor beschreven opstelling bij de doorzoeking heeft ertoe geleid dat het Openbaar Ministerie en de opsporingsinstanties dienden te onderzoeken of onderdelen van het beslag mogelijk onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen. Dat de doorzoeking is voortgezet met de bedoeling het beslag nadien te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van geheimhouderstukken, maakt de inbeslagneming naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig.
De fysieke administratie is vervolgens door twee geheimhoudermedewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit die niet bij het onderzoek betrokken zijn, onderzocht op aanwezigheid van geheimhouderstukken teneinde deze uit het beslag te halen en terug te geven aan de beslagene. De digitale administratie is digitaal gefilterd, mede aan de hand van door de verdediging aangeleverde namen van geheimhouders. De geheimhouderstukken zijn daarna teruggegeven of vernietigd. Een dergelijke werkwijze acht de rechtbank onder deze omstandigheden efficiënt en als zodanig niet in strijd met het doel van de wettelijke bepaling. Door de officier van justitie is toegezegd dat eventuele geheimhouderstukken buiten het beslag zullen blijven. De vraag of inbeslagneming of kennisneming van stukken was toegestaan, is derhalve niet aan de orde, zodat er geen aanleiding is de gegevens of documenten in handen te stellen van de rechter-commissaris. Door klagers is niet aannemelijk gemaakt dat zich na deze filtering nog geheimhouderstukken in het beslag zouden bevinden en evenmin aangegeven om welke stukken het dan zou gaan. Bij gebreke aan aanduiding door klagers zelf, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechter-commissaris opdracht te geven dit nader te onderzoeken. Artikel 98 Sv is niet van toepassing nu dat artikel ziet op een inbeslagname/doorzoeking bij functioneel verschoningsgerechtigden.
Het beslag is derhalve rechtmatig gelegd. Hierbij geldt tevens dat daarbij het proportionaliteitsvereiste in acht is genomen, nu deze door het Openbaar Ministerie gekozen werkwijze voor klagers het minst bezwaarlijk is. De rechtbank overweegt daarbij dat de officier van justitie concrete en onderbouwde verzoeken van de verdediging in welwillende overweging lijkt te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om ten aanzien van de verdenking de waarheid aan de dag te brengen en om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e Sr aan te tonen. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv. Het onderzoek aan de inbeslaggenomen voorwerpen/gegevens is in volle gang. Gelet op het voorgaande vordert het belang van strafvordering het voortduren van het beslag.
Het op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag
Gelet op het vorenstaande is de raadkamer eveneens van oordeel dat sprake is van een verdenking van misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en dat, gezien die verdenking en de lange periode waarop het onderzoek betrekking heeft, zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot het betalen van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen als bedoeld in artikel 36e Sr. Verder is de raadkamer van oordeel dat voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is voorts aan de officier van justitie om te beoordelen of een bepaalde vorm van zekerheidstelling in de plaats kan komen van het beslag.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank verklaart klagers niet-ontvankelijk voor zover het beklag betrekking heeft op:
- het beslag op de smartphones en gegevensdragers van de medewerkers;
- het gebruik van de privégegevens op de smartphones en gegevensdragers van de medewerkers;
- het verzoek te gelasten dat het OM vervangende zekerheid aanvaardt of daartoe in overleg gaat met de verdediging;
- het onthouden van processtukken.
De rechtbank verklaart het klaagschrift
ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.