In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiseres, die een Havo-opleiding volgt, had in 2016 een basistoelage voor uitwonenden aangevraagd, maar kreeg te horen dat deze was ingetrokken omdat zij volgens de minister recht had op een basistoelage voor inwonenden. De minister stelde dat de eiseres in totaal € 6.180,05 te veel had ontvangen en dit bedrag moest terugbetalen. De eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister.
Tijdens de zitting op 19 februari 2020 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte de tegemoetkoming had ingetrokken, omdat de pleegoudervoogd van de eiseres, die als TOS-ouder werd aangemerkt, geen onderhoudsplicht had voor de eiseres. De rechtbank concludeerde dat de eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij op hetzelfde adres woonde als haar TOS-ouder, en dat het besluit om haar als uitwonende aan te merken onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij zij oordeelde dat de minister in de proceskosten van de eiseres moest worden veroordeeld.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en dat het betaalde griffierecht aan de eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is openbaar gemaakt, hoewel de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.