3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tot 1 januari 2005 werden voogdij-instellingen op grond van art. 61 lid 1 van de Wet op de jeugdhulpverlening (Wjhv) en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving door de Minister van Justitie in de kosten van de uitoefening van hun taak gesubsidieerd. Art. 61 lid 3 Wjhv bepaalde dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het verstrekken van subsidie als bedoeld in het eerste lid. Die regels zijn neergelegd in het Subsidiebesluit voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (het besluit). Op grond van het besluit geschiedde de subsidiëring van de voogdij-instellingen volgens normbedragen per jeugdige, die door de Minister van Justitie werden vastgesteld (art. 2 van het besluit).
(ii) Tot 1 januari 2005 bepaalde art. 1:302 lid 1 BW dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een voogdij-instelling die als zodanig door de Minister van Justitie op grond van art. 60 lid 1 onder a Wjhv wordt gesubsidieerd. De voogd draagt zorg dat de minderjarige overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd en opgevoed (art. 1:336 BW); hij kan dit zelf doen of laten doen. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (art. 1:248 jo art. 1:247 lid 2 BW).
Anders dan ouders die het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, behoeft de voogd de met de opvoeding en verzorging van het kind gepaard gaande kosten niet te dragen (art. 1:336 BW). Dit laatste is anders als sprake is van gezamenlijke voogdij, in welk geval de beide voogden wél onderhoudsplichtig jegens het minderjarige kind zijn (art. 1:282 lid 6 jo art. 1:253w BW).
(iii) Onder verantwoordelijkheid van voogdij-instellingen konden minderjarige kinderen over wie deze instellingen de voogdij uitoefenden, voor hun verzorging en opvoeding in een pleeggezin worden geplaatst. Daartoe werd ingevolge art. 39 Wjhv met de pleegouders een pleegcontract gesloten. Voor het pleegcontract werd gebruik gemaakt van een model dat door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Staatssecretaris van Justitie was vastgesteld. Wanneer een pleegcontract was gesloten en was voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wjhv, ontving het pleeggezin waarin de minderjarige werd verzorgd en opgevoed subsidie (art. 39-40 Wjhv). Deze subsidie was geregeld in de Regeling vergoeding pleeggezinnen en omvatte allereerst een basisbedrag. Dit was een genormeerde vergoeding waarvan de hoogte varieerde naar gelang van de leeftijd van de minderjarige, en die voor de alledaagse kosten van verzorging en opvoeding was bedoeld.
(iv) Naast dit basisbedrag kon aan pleegouders onder bijzondere omstandigheden een (in beginsel gemaximeerde) toelage worden toegekend. Deze toelage was eveneens in de Regeling vergoeding pleeggezinnen uitgewerkt. Art. 3 lid 3 van de regeling voorzag daarenboven in een (gemaximeerde) vergoeding voor de betaalde premie voor een ziektekostenverzekering.
(v) Ter zake van ziektekosten waren voogdij-instellingen verplicht voor minderjarige kinderen die onder hun voogdij stonden, een overeenkomst met zorgverzekeraar VGZ te sluiten. In het kader van hun subsidiëring ontvingen zulke instellingen een normbedrag voor ziektekosten van de onder hun voogdij staande minderjarigen.
(vi) De minderjarigen zijn in het kader van de justitiële kinderbescherming in het pleeggezin van [verweerders 1 en 2] geplaatst. Dezen zijn met elkaar gehuwd. De minderjarigen worden in dit pleeggezin samen met nog twee andere pleegkinderen opgevoed.
(vii) De hiervoor in 1 genoemde minderjarigen, [verweerders 4 t/m 7], zijn broers en zusters van elkaar. Hun moeder is vanwege verslavings- en prostitutieproblematiek uit het ouderlijk gezag ontheven. [verweerder 2] heeft sinds 5 september 2000 de voogdij over [verweerster 4] en sinds 29 oktober 1997 de voogdij over [verweerder 5] van de voogdij-instelling overgenomen; [verweerder 1] heeft sinds 18 september 1998 de voogdij over [verweerder 3], sinds 6 januari 1999 over [verweerster 6] en sinds 12 november 2003 over [verweerster 7].
(viii) Sinds 1 mei 2001 komt een pleegouder-voogd in aanmerking voor een basisvergoeding, alsmede voor een toelage voor gehandicapte kinderen en een bijdrage in verband met ziektekosten. Op die datum is de Regeling Wijziging model pleegcontract in werking getreden. Bij deze wijziging is als bijlage 2 een "Model contract pleegouder-voogd" aan de regeling toegevoegd. Op grond van art. 5 van dat model wordt aan de pleegouder-voogd een vergoeding verstrekt, verbonden aan de verzorging en opvoeding van de jeugdige overeenkomstig de Regeling vergoeding pleeggezinnen.
(ix) Vanaf het moment dat [verweerders 1 en 2] tot voogd over de minderjarigen zijn benoemd, ontvingen zij voor de pleegkinderen, naast de onder (viii) genoemde basisvergoeding, geen bijzondere vergoedingen meer van de voogdij-instelling en konden zij niet langer gebruikmaken van de bijzondere VGZ-regeling.
(x) Nadat [verweerder 1], [verweerder 2] en de NVP de Staat in dit kort geding hadden doen dagvaarden, heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 4 maart 2004 aan [verweerders 1 en 2] medegedeeld dat zij op grond van art. 3 lid 3 Regeling vergoeding pleeggezinnen op een tegemoetkoming in de premie voor een ziektekostenverzekering van ten hoogste € 45,38 per maand en per kind aanspraak kunnen maken.
(xi) Op 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg (Wjz) in werking getreden. De Wjhv is per diezelfde datum ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing bleef op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van die wet verleende subsidies en uitkeringen (art. 111 lid 1 Wjz).
(xii) Sinds 1 januari 2005 worden de stichtingen die een Bureau Jeugdzorg in stand houden voor hun wettelijke taken, waaronder de taak die voorheen door de voogdij-instellingen werd uitgevoerd, onder het regime van de Wjz door de provincies gefinancierd. De provincies ontvangen doeluitkeringen van de Ministeries van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, enerzijds voor de Bureaus Jeugdzorg en anderzijds voor de voorzieningen voor pleegzorg.