Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] en (tevens) kantoorhoudende te [plaats 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
- in de kosten van deze procedure en in de nakosten, onder voorwaarden te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
e-mailadressen van zijn collega’s, verwijtbaar heeft gehandeld. In de betreffende e-mail van werknemer staat letterlijk vermeld “
Alle advocaten zijn naast werknemer/werkgever individueel tuchtrechtelijk aansprakelijk. Het feit dat een werkgever, als Saul, opdracht/aanzet heeft gegeven tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, doet daarin beginsel niet aan af.”Dit kan als een beschuldiging van werkgever worden gelezen, hetgeen werknemer – zo is ter zitting gebleken – (inmiddels) ook wel inziet. Werknemer heeft naar het oordeel van de kantonrechter als advocaat-stagiaire, die nog maar kort bij werkgever in dienst was, ook wel hoog van de toren geblazen door de kwestie van het op zijn naam versturen van e-mails direct bij al zijn collega’s aan te kaarten en niet eerst met de directie te bespreken, althans bij de directie onder de aandacht te brengen. Dat werknemer in de veronderstelling was dat de directie met vakantie was, kan hem wat dit betreft niet baten, nu gelet op de door werkgever overgelegde producties 7 en 8 aangenomen moet worden dat werknemer bekend was met het feit dat de directie in de vakantie gewoon bereikbaar was. Met werkgever is de kantonrechter bovendien van oordeel dat werknemer uit het feit dat werkgever de e-mail van werknemer uit de e-mailboxen van haar medewerkers had verwijderd, had moeten inzien dat die e-mail niet goed was gevallen bij de directie. Hoewel de kantonrechter kan begrijpen dat werknemer verbolgen was over deze verwijdering, had werknemer pas op de plaats moeten maken en de betreffende e-mail zeker niet nogmaals moeten versturen aan de privé e-mailadressen van zijn collega’s.
€ 16.402,63 bruto (zijnde een vergoeding van € 14.500,73 over de eerste 5 maanden en 11 dagen, en een bedrag van € 1.901,90 (zijnde 19/30 x € 3.003,-) over de laatste 19 dagen). Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW kan werknemer vanaf 30 juli 2019 aanspraak maken op de wettelijke rente over dit bedrag.
Kamerstukken II2013/14, 33818, 4, p. 16) en leidt tot ernstige verwijtbaarheid aan haar zijde. Nu hiervoor is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, kan werknemer in beginsel dan ook aanspraak maken op een billijke vergoeding.
Werknemer stelt verder dat het ontslag op staande voet een ernstige hindernis in zijn carrièreverloop is en dat hij door het ontslag in zijn eer en goede naam is aangetast, maar deze stellingen sluiten niet aan bij het feit dat hij per 1 september 2019 weer voor zijn oude kantoor aan het werk kon en kort daarna in [plaats 1] een baan heeft gevonden als advocaat-stagiaire. Zoals eerder overwogen, maakt dit ook dat slechts sprake is geweest van een geringe inkomstenderving. Werknemer stelt ook nog andere materiële schade te hebben geleden, maar heeft deze door werkgever betwiste schade niet onderbouwd. Al met al is de kantonrechter in de gegeven omstandigheden dan ook van oordeel dat werknemer met de vergoeding wegens onregelmatige opzegging voldoende wordt gecompenseerd voor het handelen van werkgever. Dit betekent dat de verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen.
5.De beslissing
tot op heden aan de zijde van werknemer begroot op: