ECLI:NL:RBOVE:2019:4372

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
08-997022-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale afvaloverbrenging en milieuovertredingen door verdachte in samenwerking met medeverdachte

Op 25 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van het illegaal overbrengen van bijna 1400 ton afval uit Ierland naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat slechts een klein deel van het afval daadwerkelijk was verwerkt, opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de geldende milieuvoorschriften. De verdachte heeft meerdere vervoersdocumenten vervalst en zonder omgevingsvergunning een inrichting voor de opslag van afvalstoffen opgericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat zijn handelingen nadelige gevolgen voor het milieu konden hebben, en dat hij zonder geldige registratie bedrijfsafvalstoffen heeft ingezameld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uur, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de strafzaak op het persoonlijke leven van de verdachte, maar ook met de ernst van de gepleegde feiten en de concurrentievervalsing die zijn handelen met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer voor economische strafzaken
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-997022-15 (P)
Datum vonnis: 25 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 december 2015 en 11 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. L. van Kooten en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 11 november 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander in strijd met daarvoor geldende regelgeving vanuit Ierland afvalstoffen naar Nederland heeft overgebracht;
feit 2:met een ander, aan [adres 2] in Hardenberg bedrijfsmatig (deels) beschadigde balen afval heeft opgeslagen, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn of konden ontstaan;
feit 3:met een ander, zonder omgevingsvergunning een inrichting voor de opslag van afvalstoffen heeft opgericht en/of in werking heeft gehad aan [adres 2] in Hardenberg;
feit 4:met een ander, vervoersdocumenten en begeleidingsbrieven heeft vervalst.
feit 5: met een ander, bedrijfsafvalstoffen heeft ingezameld zonder dat hij op de lijst van inzamelaars was vermeld (
primair), althans dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (
subsidiair), dan wel dat hij met een ander bedrijfsafvalstoffen heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen, zonder dat hij op de lijst van handelaars en/of bemiddelaars was vermeld (
meer subsidiair), althans daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (
nog meer subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub d van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen"
zijnde het vanuit Ierland illegaal overbrengen van afvalstoffen ( Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), naar Nederland,
welke overbrenging(en) van die afvalstoffen feitelijk niet met kennisgeving IE316741 en/of bij de Beschikking d.d. 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en milieu en/of de bijbehorende vervoersdocumenten overeenstemde(n),
immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s), die afvalstoffen (telkens) niet verwerkt op de in die kennisgeving aangegeven verwerkingslocatie [adres 3] in Heeten, maar afgevoerd naar een locatie gelegen aan [adres 2] in Hardenberg, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op die vervoersdocumenten heeft/hebben vermeld dat die afvalstoffen waren verwerkt op voornoemde verwerkingslocatie;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 mei tot en met 27 juli 2015 te Hardenberg, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, bedrijfsmatig of in een omvang en/of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, een of meer handeling(en) met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, te weten opslag van (deels) beschadigde balen met afval op een locatie aan [adres 2] terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) kunnen weten, dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, immers,
-is uit één of meer van die (beschadigde) balen met afval een (donkerbruine stroperige) vloeistof gelekt op de klinkerbestrating, en/of
-is een (vieze) stank bij die opslag waargenomen en/of dat tot stankoverlast heeft geleid, en/of
afval uit die balen op de klinkerbestrating terecht is gekomenen/of
was het afval opgeslagen in beschadigde verpakking waardoor het kon verwaaien;
3
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 28 juli 2015 te Hardenberg, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting voor de opslag van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.1 onder a sub 2 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan aan [adres 2] ;
4
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte, en/of te Hardenberg, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
-vervoersdocumenten behorende bij kennisgeving IE316741 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid, (telkens) in vak 19 van die vervoersdocumenten was getekend voor verwijdering en/of nuttige toepassing (R15, R3, R4, R5) van de ontvangen afvalstoffen, op de in voornoemde kennisgeving vermelde verwerkingslocatie [adres 3] in Heeten, terwijl in werkelijkheid die afvalstoffen zonder verwerking zijn afgevoerd
naar een locatie aan [adres 2] in Hardenberg, en/of
-begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat op die begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid,
-in vak 4 als locatie van bestemming was vermeld: [bedrijf verdachte] BV, [adres 4] , Emmen, terwijl in werkelijkheid die afvalstoffen zijn afgevoerd naar een locatie aan [adres 2] in Hardenberg, en/of
-in vak 5 één of meer VIHB nummer(s) was/waren vermeld, waaronder VIHB nummer [nummer 1] , terwijl in werkelijkheid dat/die VIHB nummer(s) niet van ontvanger/inzamelaar/vervoerder, te weten [bedrijf verdachte] BV, was/waren, en/of
-in vak 6 één of meer afvalstroomnummer(s)was/waren vermeld, waaronder afvalstroomnummer [nummer 2] , terwijl in werkelijkheid dat/die afvalstroomnummer(s) was/waren vervallen en/of van het bedrijf [bedrijf 1] BV te Emmen was/waren,
-(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) bedrijfsafvalstoffen (Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), heeft ingezameld zonder dat hij, verdachte en/of zijn mededader, (het bedrijf [bedrijf verdachte] B.V.) op de lijst van inzamelaars was/waren vermeld, zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnn volgen, subsidiair, terzake dat
[bedrijf verdachte] B.V. in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) bedrijfsafvalstoffen (Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), heeft ingezameld zonder dat zij, op de lijst van inzamelaars was/waren vermeld, zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnn volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) bedrijfsafvalstoffen (Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van voornoemde afvalstoffen, zonder dat hij, verdachte, en/of zijn mededader (het bedrijf [bedrijf verdachte] B.V.) op de lijst van handelaars en/of bemiddelaars was/waren vermeld, zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnn volgen, nog meer subsidiair, terzake dat
[bedrijf verdachte] B.V. in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) bedrijfsafvalstoffen (Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van voornoemde afvalstoffen, zonder dat zij, verdachte op de lijst van handelaars en/of bemiddelaars was/waren vermeld, zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5 meer subsidiair en nog meer subsidiair
Ten aanzien van feit 5 meer subsidiair en nog meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging nietig moet worden verklaard, omdat de betreffende onderdelen geen voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving van de verweten gedragingen bevatten en de inhoud van deze onderdelen onvoldoende is toegesneden op de daarbij vermelde wettelijke voorschriften.
De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt dat de dagvaarding op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd bevat met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit begaan zou zijn. Ook dient de dagvaarding de wettelijke voorschriften te vermelden waarbij het feit strafbaar is gesteld. Centraal bij de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding staat de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.
Kern van het verwijt dat onder feit 5 meer subsidiair en nog meer subsidiair aan verdachte wordt gemaakt is dat hij ofwel zelf ofwel als feitelijk leidinggevende van [bedrijf verdachte] BV zonder geldige registratie afvalstoffen heeft verhandeld of bij het beheer van afvalstoffen heeft bemiddeld. Wat betreft de uit art. 10.55, eerste lid, Wet mileubeheer afkomstige begrippen ‘verhandelen’ en ‘bemiddelen (bij beheer)’ is de rechtbank van oordeel dat deze in de context van deze zaak voldoende feitelijke betekenis hebben. Gelet op de inhoud van het dossier en de samenhang tussen de verschillende aan verdachte ten laste gelegde feiten, is en was voor de verdachte voldoende duidelijk op welke gedragingen de verdenking jegens hem betrekking heeft.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld erop te wijzen dat de onder feit 5 meer subsidiair en nog meer subsidiair vermelde wettelijke bepalingen niet (geheel) correct zijn, geldt dat de rechtbank ook op dit punt geen reden tot nietigverklaring van de dagvaarding ziet. Een niet of onjuist weergegeven wettelijk voorschrift in de dagvaarding vormt in beginsel geen beletsel voor een veroordeling (HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095), aangezien het de rechter is die beslist welke kwalificatie aan bepaalde ten laste gelegde feiten wordt gegeven indien deze bewezen worden verklaard. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman genoemde onjuistheden in de vermelding van de relevante wettelijke voorschriften in deze zaak redelijkerwijs niet hebben kunnen leiden tot verwarring of onduidelijkheid bij de verdachte over de hem gemaakte verwijten.
Het verweer wordt daarom verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is.
3.2
Overige vragen van artikel 348 Sv
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Vaststaande feiten en omstandigheden
Gelet op het proces-verbaal en de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 11 november 2019 kunnen de volgende feiten en omstandigheden, die niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf verdachte] BV, door tussenkomst van [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV. [2] Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf verdachte] BV zijn bedrijf was. [3] [bedrijf verdachte] BV was gevestigd in Emmen. [4]
Op 11 september 2014 wordt een overeenkomst ondertekend tussen het Ierse bedrijf [bedrijf 4] LTD (hierna: [bedrijf 4] ) en [bedrijf verdachte] BV. [5] Daarin wordt overeengekomen dat [bedrijf 4] iedere twaalf maanden minimaal 25.000 ton refuse-derived fuel (RDF) zal leveren aan [bedrijf verdachte] BV. Dit contract is ondertekend door verdachte, een vertegenwoordiger van [bedrijf 4] en een getuige.
Op 15 december 2014 wordt een overeenkomst ondertekend tussen [bedrijf 5] BV en [bedrijf verdachte] BV. [6] Daarin zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het ‘afnamecontract’ met [bedrijf 4] . Dit contract is door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) ondertekend.
[medeverdachte] is en was in de ten laste gelegde periode – via [bedrijf 6] BV – bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] BV, gevestigd in Heeten. [7]
Op 24 april 2015 wordt door de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT) een beschikking met nummer IE316741 afgegeven. [8] Daarin is namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het besluit genomen om geen bezwaar te maken tegen het overbrengen van afvalstoffen van Ierland naar Nederland op basis van deze kennisgeving, waarbij [bedrijf verdachte] BV de ontvanger is en [bedrijf 5] BV de verwerkingslocatie is.
Vanaf 11 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 zijn 54 transporten met balen afval afkomstig van [bedrijf 4] ontvangen door [medeverdachte] . [9] Hiervan zijn later 51 vervoersdocumenten aangetroffen, die alle door [medeverdachte] zijn ondertekend voor ontvangst (vak 18) en voor verwerking (vak 19). [10]
Op 10 juni 2015 ontving verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij ILT, een melding dat een partij met in folie verpakte balen afval was geplaatst op een terrein aan [adres 2] in Hardenberg. [11] Op 11 juni 2015 constateerde [verbalisant] dat daar ongeveer 650 balen waren opgeslagen en dat bij een groot aantal balen gaten in de folie zat. [12] Uiteindelijk is gebleken dat er 917 balen van [bedrijf 5] naar de locatie in Hardenberg zijn gebracht. [13]
Verdachte heeft verklaard dat dit balen van [bedrijf 4] waren, die door [medeverdachte] zijn ontvangen en die verdachte vervolgens zonder verwerking heeft overgebracht naar [adres 2] in Hardenberg. [14] Verdachte was de huurder van dit terrein. [15]
Deze balen zijn overgebracht van [medeverdachte] naar [adres 2] in Hardenberg in de periode van 12 mei 2015 tot en met 10 juni 2015. [16] Op 27 juli 2015 en 28 juli 2015 zijn de balen van het terrein in Hardenberg verwijderd. [17]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd, en dat de feiten 1, 2, 3 en 5 opzettelijk zijn gepleegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle feiten betoogd dat ze door [bedrijf verdachte] BV zijn gepleegd en dat verdachte (als natuurlijke persoon) daarom van deze feiten moet worden vrijgesproken.
Ook heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van opzet op het overtreden van de toepasselijke (milieu)regelgeving. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de balen naar Hardenberg had gebracht met de intentie om ze later weer naar [medeverdachte] te brengen, waar ze dan conform de afspraken zouden worden verwerkt. [medeverdachte] had op het moment dat hij de balen van [bedrijf 4] ontving namelijk onvoldoende capaciteit om ze te verwerken. Om [medeverdachte] te helpen heeft verdachte de balen toen tijdelijk overgebracht naar Hardenberg.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verder betoogd dat uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte niet degene is die de vervoersdocumenten heeft ingevuld. Daarom moet hij hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat bij de tijdelijke opslag van de balen afval op het terrein in Hardenberg nadelige gevolgen voor het milieu zijn of konden ontstaan, of dat verdachte van het ontstaan van zulke gevolgen had kunnen weten of deze redelijkerwijs had moeten vermoeden. Ook daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman betoogd dat uit het proces-verbaal blijkt dat alle ten laste gelegde documenten niet door verdachte zijn ingevuld en ondertekend. Verder is in de overeenkomst van 15 december 2014 tussen [bedrijf 5] BV en [bedrijf verdachte] BV vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling en het beheer van documenten zoals vrachtbegeleidingsbrieven bij [medeverdachte] lag. Ook daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Medeplegen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte en [medeverdachte] als medeplegers moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op de totstandkoming van de feiten, echter niet uit het beschikbare bewijsmateriaal. Met name kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] waren overeengekomen dat [medeverdachte] het afval van [bedrijf 4] daadwerkelijk zou gaan verwerken, nu [medeverdachte] dit heeft ontkend en het dossier hiervoor ook contra-indicaties bevat. Zo acht de rechtbank het gelet op de hoogte van de door [medeverdachte] aan [bedrijf verdachte] BV gestuurde nota’s van € 3.500,-- exclusief btw voor 10 containers met elk 26 ton afval (€ 4.235,-- inclusief btw) niet aannemelijk dat het de bedoeling was dat het betreffende afval voor die prijs door [medeverdachte] ook verwerkt zou gaan worden.
Verder blijkt uit het dossier dat verdachte zonder [medeverdachte] de overeenkomst met [bedrijf 4] heeft afgesloten en dat [medeverdachte] niet betrokken is geweest bij het indienen van de kennisgeving en daarmee bij de totstandkoming van de beschikking. Al met al komt uit het dossier niet het beeld naar voren dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van de ten laste gelegde feiten in overwegende mate samen zijn opgetrokken en nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt. Daarom zal de rechtbank verdachte ten aanzien van alle feiten vrijspreken van het ‘samen en in vereniging’ plegen van deze feiten.
Feit 1
De rechtbank overweegt dat in artikel 2 onder 35 sub d van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 is bepaald dat onder ‘illegale overbrenging’ wordt verstaan het overbrengen van afvalstoffen dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt.
Verdachte heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de aanvraag van de beschikking van 24 april 2015 met kenmerk IE316741 en dat hij van deze beschikking wist. [18]
De beschikking van 24 april 2015 is afgegeven op basis van de kennisgeving met kenmerk IE31674. Beide zijn afgegeven voor verwerking van de afvalstoffen bij [bedrijf 5] BV aan de [adres 3] in Heeten. In de periode van 12 mei 2015 tot en met 10 juni 2015 is door verdachte echter een grote hoeveelheid balen afval zonder verwerking overgebracht naar [adres 2] in Hardenberg. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk afvalstoffen uit Ierland heeft overgebracht naar Nederland, terwijl die overbrengingen niet overeenstemden met kennisgeving IE31674 en de beschikking.
Er is geen bewijs dat verdachte de vervoersdocumenten waarop staat vermeld dat de betreffende balen afval wel door [medeverdachte] zijn verwerkt zelf heeft ingevuld. Behalve de verklaring van [medeverdachte] is er bovendien geen bewijs dat verdachte instructies aan [medeverdachte] heeft gegeven voor het invullen van de genoemde vervoersdocumenten. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feit 2
Verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij de ILT, heeft in zijn proces-verbaal onder meer opgenomen [19] : ‘
Op vrijdag 12 juni 2015 ben ik naar het adres [adres 2] te Hardenberg gegaan om de partij te bekijken. (..) Ik zag een grote partij, met lichtgroen folie omwikkelde balen. Ik zag dat een groot aantal van deze balen beschadigd waren en dat er dus gaten in het folie zaten. Door deze gaten zag ik verschillende afvalstoffen zitten zoals: luiers (kennelijk gebruikt), latex handschoenen, verpakkingen van levensmiddelen hoofdzakelijk bestaande uit folies, een enkel plat blikje en papier/karton. Ik zag dat over het algemeen de inhoud van de balen vochtig was, te zien was dat er vloeistof langs de balen was gelekt. Ik zag op de vloer, bestaande uit klinkers, op enkele plekken een donkerbruine, stroopachtige vloeistof.’ Op foto’s in het proces-verbaal is te zien dat meerdere balen zijn beschadigd en uitpuilen met afval [20] en dat afval op de klinkerbestrating is terecht gekomen. [21] Uit het rapport van de Regionale Uitvoeringsdienst IJsselland blijkt bovendien dat de balen een behoorlijke stank verspreidden. [22] In het besluit van 5 juni 2015 waarin aan [bedrijf verdachte] BV een last onder dwangsom is opgelegd staat bovendien dat er balen open zijn aan de bovenkant waardoor er kans op verwaaiing van de afvalstoffen bestaat, alsmede dat er vloeistoffen wegvloeien uit de balen, hetgeen consequenties kan hebben voor de rioolwaterzuivering. [23]
Zoals bij de vaststaande feiten al is overwogen heeft verdachte de balen overgebracht naar [adres 2] in Hardenberg, een terrein dat door verdachte werd gehuurd en waarvan niet is gebleken dat ook anderen hiertoe toegang hadden. Op foto’s die op dit terrein zijn gemaakt is te zien dat de balen (fors) beschadigd waren. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte dat heeft gezien en dus wist dat de balen beschadigd waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het lekken van vloeistof uit afvalbalen en de verspreiding van stank en los afval een nadelige uitwerking op de natuur en/of de leefomgeving (kunnen) hebben. Niet voor niets waren de afvalstoffen ingewikkeld in folie. Het verweer van de raadsman in dit verband wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beschadigde balen met afval heft opgeslagen, terwijl hij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan.
Feit 3
Uit het proces-verbaal blijkt dat het terrein aan [adres 2] in Hardenberg een terrein betreft waarvoor opslag van afvalstoffen niet was vergund. [24] Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat een vergunning vereist was. [25]
Nu vast is komen te staan dat verdachte van 12 mei 2015 tot en met 28 juli 2015 aan [adres 2] in Hardenberg zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat bestond uit het oprichten en het in werking hebben van een inrichting voor de opslag van afvalstoffen, kan dit feit bewezen worden verklaard.
Feit 4
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn 29 begeleidingsbrieven aangetroffen voor vervoer in de periode van 12 mei 2015 tot en met 10 juni 2015. [26] Daarin staat vermeld:
  • in vak 4 als locatie van bestemming: [bedrijf verdachte] BV, [adres 4] in Emmen;
  • in vak 5 als VIHB-nummer van de ontvanger: [nummer 1] ;
  • in vak 6 als afvalstroomnummer: [nummer 3] .
Verdachte heeft verklaard dat de balen afval niet naar Emmen zijn overgebracht, maar steeds naar [adres 2] in Hardenberg. [27] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de [adres 4] in Emmen heeft vermeld op de begeleidingsbrieven omdat [verdachte] dit aan hem had doorgegeven. [28] Verdachte heeft dat bevestigd. [29]
Afvalstroomnummer [nummer 3] betreft een vervallen afvalstroomnummer van [bedrijf 1] BV [30] , het bedrijf van de broer van verdachte. [31] [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat verdachte heeft gezorgd voor het afvalstroomnummer, en dat het ook gebruikelijk is dat de geadresseerde het afvalstroomnummer doorgeeft. [32] [medeverdachte] heeft het afvalstroomnummer dat verdachte aan hem had doorgegeven vervolgens ingevuld op de begeleidingsbrieven. [33]
Zoals hiervoor al is overwogen is er geen of onvoldoende bewijs dat verdachte de vervoersdocumenten heeft ingevuld of dat hij hiervoor instructies heeft gegeven. Wel is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte meerdere begeleidingsbrieven voor binnenlands transport van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer heeft doen vervalsen, door in vak 4 en vak 6 onjuiste gegevens te laten vermelden door [medeverdachte] . Verdachte heeft erkend dat hij een onjuiste locatie van bestemming (vak 4) aan [medeverdachte] heeft doorgegeven. Daarnaast kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte een onjuist afvalstroomnummer (vak 6) aan [medeverdachte] heeft doorgegeven. Het is in de recyclingbranche gebruikelijk dat de geadresseerde een afvalstroomnummer doorgeeft. Bovendien betrof het vermelde afvalstroomnummer een vervallen nummer van het bedrijf van de broer van verdachte. De rechtbank acht het tenlastegelege in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van VIHB-nummer [nummer 1] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal blijkt dat dit nummer niet bekend is bij NIWO (de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, de organisatie die in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de registratie van VIHB-nummers verzorgt). [34] [medeverdachte] heeft verklaard dat dit het VIHB-nummer van een voormalig bedrijf van hem is en dat dit nummer stond voorgedrukt op de begeleidingsbrieven die hij heeft gebruikt. [35] Er is geen bewijs dat verdachte wist dat door [medeverdachte] voorbedrukte begeleidingsbrieven voor binnenlands transport voor afvalstoffen werden gebruikt, waarop het VIHB-nummer van een voormalig bedrijf van [medeverdachte] stond voorgedrukt. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feit 5
Uit het proces-verbaal blijkt dat aan verdachte (en aan [bedrijf verdachte] BV [36] ) geen VIHB-nummer was verstrekt. [37] Verdachte heeft dit bevestigd. [38]
De rechtbank overweegt dat in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat onder ‘inzameling’ moet worden verstaan: ‘
verzameling van afvalstoffen, met inbegrip van de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie’.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte bedrijfsafvalstoffen heeft ingezameld zonder dat aan hem een VIHB-nummer was verstrekt, en dus zonder dat hij op de lijst van inzamelaars was vermeld.
Conclusie ten aanzien van alle feiten
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen kunnen de ten laste gelegde feiten naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen, in de zin dat verdachte ze opzettelijk heeft begaan.
Verweer feiten begaan door [bedrijf verdachte] BV
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de feiten door [bedrijf verdachte] BV zijn gepleegd en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van alle feiten die hem als natuurlijke persoon worden ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt allereerst dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten geen kwaliteitsdelicten betreffen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat alle relevante delictsbestanddelen in ieder geval ook persoonlijk door verdachte zijn vervuld. Ook als natuurlijk persoon kan verdachte dus als pleger worden aangemerkt. Dit verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Verweer ontbreken opzet
Wat betreft het opzetverweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat kleurloos opzet in wetten waarvan de strafbepalingen onder de Wet op de economische delicten (WED) vallen, zoals de in deze zaak van toepassing zijnde Wet milieubeheer, voldoende wordt geacht. De verdachte hoeft zich niet bewust te zijn geweest van de strafbaarheid van zijn handelen. Van hem werd verwacht dat hij op de hoogte was van de relevante regelgeving. Bovendien mag – ook meer in het algemeen – van een ondernemer een zekere deskundigheid worden verwacht op het terrein waarop hij zich begeeft.
Ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten kan het opzet dus bewezen worden verklaard, voor zover de daarin opgenomen gedragingen zelf opzettelijk door de verdachte zijn verricht. Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de onverwerkte afvalstoffen willens en wetens in strijd met de beschikking en de kennisgeving heeft overgebracht van Heeten naar Hardenberg en ze daar ook opzettelijk – al dan niet tijdelijk – heeft opgeslagen. De verdachte was er van op de hoogte dat de afvalstoffen conform de beschikking verwerkt dienden te worden in Heeten. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland, opzettelijk, telkens een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub d van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen"
zijnde het vanuit Ierland illegaal overbrengen van afvalstoffen (RDF) naar Nederland,
welke overbrengingen van die afvalstoffen feitelijk niet met kennisgeving IE316741 en de Beschikking d.d. 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu overeenstemde(n),
immers heeft hij en/of zijn mededader die afvalstoffen telkens niet verwerkt op de in die kennisgeving aangegeven verwerkingslocatie [adres 3] in Heeten, maar afgevoerd naar een locatie gelegen aan [adres 2] in Hardenberg;
2
hij in de periode van 12 mei tot en met 27 juli 2015 in Hardenberg, opzettelijk, bedrijfsmatig, handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, te weten opslag van (deels) beschadigde balen met afval op een locatie aan [adres 2] terwijl hij, wist, dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, immers,
- is uit één of meer van die beschadigde balen met afval een donkerbruine stroperige vloeistof gelekt op de klinkerbestrating, en
- is een stank bij die opslag waargenomen, en
- is afval uit die balen op de klinkerbestrating terecht gekomen en kon het afval verwaaien;
3
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 28 juli 2015 in Hardenberg, opzettelijk zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting voor de opslag van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.1 onder a sub 2 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan [adres 2] ;
4
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland, meermalen, - begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat op die begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid,
-in vak 4 als locatie van bestemming was vermeld: [bedrijf verdachte] BV, [adres 4] , Emmen, terwijl in werkelijkheid die afvalstoffen zijn afgevoerd naar een locatie aan [adres 2] in Hardenberg, en
- in vak 6 afvalstroomnummer [nummer 2] was vermeld, terwijl in werkelijkheid dat afvalstroomnummer was vervallen,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5
primair:
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland, opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen (Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)) heeft ingezameld zonder dat hij op de lijst van inzamelaars was vermeld, zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Ten aanzien van feit 3
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het bewezenverklaarde geen strafbaar feit heeft gepleegd. Er was namelijk sprake van een activiteit die door de capaciteit van de aangetroffen afvalstoffen aan [adres 2] in Hardenberg (ongeveer 650 m3, in ieder geval minder dan 1000 m3) nog onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel. Een omgevingsvergunning was (nog) niet vereist. [39] Voor dit feit zal verdachte daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Ten aanzien van de overige feiten
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 10.1, 10.45 en 10.60 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a en 2 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer;
feit 4
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; en
feit 5
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft ten aanzien van feit 5 het standpunt ingenomen – zo begrijpt de rechtbank zijn betoog – dat de inzameling door verdachte heeft plaatsgevonden als gevolg van de verkeerde voorstelling van zaken die [medeverdachte] hem heeft gegeven. [medeverdachte] heeft verdachte immers doen geloven dat hij de afvalstoffen op een later moment zou verwerken, aldus de raadsman. De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Zoals hiervoor al is overwogen, is er behalve de verklaring van verdachte geen bewijs dat verdachte en [medeverdachte] waren overeengekomen dat [medeverdachte] de afvalstoffen zou verwerken. Het dossier bevat hiervoor bovendien contra-indicaties. Verder is niet gebleken dat [medeverdachte] verdachte zou hebben doen geloven dat verwerking zou volgen. Reeds daarom wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een aantal omstandigheden verdisconteerd dient te worden in de strafmaat. Zo heeft de detentie van verdachte een grote impact op hem en zijn gezin gehad, is verdachte druk met zijn werk en de zorg voor zijn gezin, heeft hij zich coöperatief opgesteld tijdens de verhoren en is de redelijke termijn fors overschreden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid afval (1.389.700 kilogram; 1.389 ton) overgehaald uit Ierland om in Nederland te laten verwerken. Anders dan in de kennisgeving was aangegeven en in strijd met de beschikking van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is maar een klein deel van het afval daadwerkelijk verwerkt. Het meeste afval heeft verdachte in beschadigde balen opgeslagen in Hardenberg, waar omwonenden overlast hebben ondervonden van het afval. Daarmee heeft verdachte meerdere milieuvoorschriften overtreden. Ook heeft verdachte meerdere vervoersdocumenten laten vervalsen. Onder meer ingegeven door financiële motieven, komt uit het dossier het beeld naar voren dat verdachte zich uitermate lichtzinnig en nauwelijks voorbereid is gaan begeven in de (internationale) recyclingbranche. Verdachte beheerste de Engelse taal onvoldoende en heeft zich niet deskundig laten bijstaan. Door zijn handelen heeft verdachte de bij de milieuvoorschriften betrokken belangen van bescherming van het milieu ondermijnd. Het handelen van verdachte werkt bovendien concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemers die zich wel aan de voorschriften houden. Het is bovendien niet aan verdachte te danken dat de afvalstroom uit Ierland uiteindelijk is gestopt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en in het bijzonder op de straf die aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd (parketnummer: 08-997021-15). Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de grote rol die verdachte in het geheel heeft gehad en het feit dat verdachte in tegenstelling tot [medeverdachte] (aanvankelijk) forse financiële winst heeft behaald. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder oog gehad voor de bestuursrechtelijke maatregelen die tegen verdachte zijn genomen en de minnelijke oplossingen die in dat kader zijn getroffen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de impact van deze strafzaak op het persoonlijke leven van verdachte, maar zal deze impact niet in strafverminderende zin meewegen. Niet is gebleken dat verdachte onevenredig is getroffen door zijn detentie.
Mede gelet op de lange tijdsperiode die sinds het plegen van de feiten is verstreken, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Zij zal dan ook een andere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht het van belang dat aan verdachte, naast een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, nu verdachte nog steeds, zij het niet meer op het gebied van RDF maar metaal, in de recyclingbranche werkzaam is en het de bedoeling is dat hij de komende jaren het familiebedrijf in deze branche overneemt van zijn vader. De voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te vergewissen dat hij zich voortaan aan de voorschriften dient te houden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren passend en geboden.
Uitgangspunt is echter dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na een handeling waaruit verdachte redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 1 september 2015, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van aanhouding en de inhoudelijke behandeling op 11 november 2019 ruim 50 maanden betreft. Het uitgangspunt van de Hoge Raad bij overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden is 5% strafvermindering, bij overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden 10% strafvermindering en bij overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden zoveel strafvermindering als passend wordt bevonden. Gelet op de omvang van de overschrijding in deze zaak zal de rechtbank de op te leggen onvoorwaardelijke straf verminderen met 25%. Zij zal verdachte daarom – naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden – veroordelen tot een taakstraf van 120 uren. Omdat verdachte plannen heeft om in de toekomst weer een onderneming te gaan drijven in de recyclingbranche, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd verbinden van drie jaren.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 353 lid 1 Sv slechts verplicht is te beslissen over beslag dat is gebaseerd op artikel 94 Sv. Ter zitting is gebleken dat daarvan in deze zaak geen sprake is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de in het voorgaande reeds genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr, en artikel 6 WED. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart dat het onder 3 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer
feit 4
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
feit 5
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. J. Corthals, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2019.
Mr. Corthals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, team Milieu, met nummer NNRBA15009 (onderzoek: ITHA). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 1912 tot en met 1916.
3.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
4.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 1912.
5.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 995 tot en met 1001.
6.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 1002 en 1003.
7.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 2211 tot en met 2213.
8.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 976 tot en met 980.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1199 en 1200.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1199 en 1200 en verhoor verdachte [medeverdachte] op 10 september 2015, pagina 2269.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 964 tot en met 967.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 964 tot en met 967.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1091 tot en met 1093.
14.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
15.Verklaring van verdachte tijdens de zitting van 11 november 2019.
16.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Excel-bestand met een analyse van de aangetroffen begeleidingsbrieven, pagina 1139.
17.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2364 en 2365.
18.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
19.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 964 tot en met 967.
20.Pagina 984 tot en met 994 en pagina 1050 tot en met 1061; steeds een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
21.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 1053 en pagina 2370 en 2371.
22.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 1079.
23.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 2732.
24.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1091.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 2 september 2015, pagina 2411-61, eerste alinea.
26.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138 en pagina 297 tot en met 349.
27.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
28.Verhoor verdachte [medeverdachte] op 10 september 2015, pagina 2269.
29.Verhoor verdachte [verdachte] op 3 september 2015, pagina 1749, vijfde alinea.
30.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138.
31.Verhoor verdachte [verdachte] op 2 september 2015, pagina 2111-076, zesde alinea.
32.Verhoor verdachte [medeverdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236 en verhoor verdachte [medeverdachte] op 10 september 2015, pagina 2165.
33.Verhoor verdachte [medeverdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236.
34.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138.
35.Verhoor verdachte [medeverdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236.
36.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2195 tot en met 2198.
37.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1029.
38.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
39.Zie artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1 jo. Bijlage 1, categorie 28 van het Besluit Omgevingsrecht en artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.