ECLI:NL:RBOVE:2019:4371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
08-997021-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale overbrenging van afvalstoffen en vervalsing van vervoersdocumenten

Op 25 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die werd beschuldigd van het illegaal overbrengen van afvalstoffen vanuit Ierland naar Nederland en het vervalsen van vervoersdocumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 samen met anderen handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de EG-Verordening 1013/2006. De verdachte heeft vervoersdocumenten ondertekend waarin stond dat de afvalstoffen waren verwerkt, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet wist dat hij als verwerker van het afval zou optreden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk handelen in strijd met de regelgeving, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het vervalsen van de vervoersdocumenten. De rechtbank heeft een taakstraf opgelegd van 110 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en heeft de straf verminderd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het omgaan met afvalstoffen en de bijbehorende documentatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer voor economische strafzaken
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-997021-15 (P)
Datum vonnis: 25 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 december 2015 en 11 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. L. van Kooten en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander in strijd met daarvoor geldende regelgeving vanuit Ierland afvalstoffen naar Nederland heeft overgebracht;
feit 2:met een ander, vervoersdocumenten en begeleidingsbrieven heeft vervalst.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte en/of Hardenberg, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub d van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen"
zijnde het vanuit Ierland illegaal overbrengen van afvalstoffen ( Afgescheiden fractie van huisvuil (RDF)), naar Nederland,
welke overbrenging(en) van die afvalstoffen feitelijk niet met kennisgeving IE316741 en/of bij de Beschikking d.d. 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en milieu en/of de bijbehorende vervoersdocumenten overeenstemde(n),
immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) die afvalstoffen (telkens) niet verwerkt op de in die kennisgeving aangegeven verwerkingslocatie [adres 2] in Heeten, maar afgevoerd naar een locatie gelegen aan [adres 3] in Hardenberg, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op die vervoersdocumenten heeft/hebben vermeld dat die afvalstoffen waren verwerkt op voornoemde verwerkingslocatie;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Heeten, gemeente Raalte, en/of te Hardenberg, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, dan wel alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
vervoersdocumenten behorende bij kennisgeving IE316741 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid, (telkens) in vak 19 van die vervoersdocumenten was getekend voor verwijdering en/of nuttige toepassing (R15, R3, R4, R5) van de ontvangen afvalstoffen, op de in voornoemde kennisgeving vermelde verwerkingslocatie [adres 2] in Heeten, terwijl in werkelijkheid die afvalstoffen zonder verwerking zijn afgevoerd
naar een locatie aan [adres 3] in Hardenberg, en/of
-begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat op die begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid,
-in vak 4 als locatie van bestemming was vermeld: [bedrijf 1] BV, [adres 4] , Emmen, terwijl in werkelijkheid die afvalstoffen zijn afgevoerd naar een locatie aan [adres 3] in Hardenberg, en/of
-in vak 5 één of meer VIHB nummer(s) was/waren vermeld, waaronder VIHB nummer [nummer 1] , terwijl in werkelijkheid dat/die VIHB nummer(s) niet van ontvanger/inzamelaar/vervoerder, te weten [bedrijf 1] BV, was/waren, en/of
-in vak 6 één of meer afvalstroomnummer(s)was/waren vermeld, waaronder afvalstroomnummer [nummer 2] , terwijl in werkelijkheid dat/die afvalstroomnummer(s) was/waren vervallen en/of van het bedrijf [bedrijf 2] BV te Emmen was/waren,
-(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Vaststaande feiten en omstandigheden
Gelet op het proces-verbaal en de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 11 november 2019 kunnen de volgende feiten en omstandigheden, die niet ter discussie staan als vaststaand worden aangemerkt.
Verdachte is en was in de ten laste gelegde periode – via [bedrijf 3] BV – bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf verdachte] BV, gevestigd in Heeten. [2] Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf verdachte] BV zijn bedrijf was en is. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) was in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] BV, door tussenkomst van [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV. [4] [bedrijf 1] BV was gevestigd in Emmen. [5]
Op 11 september 2014 is een overeenkomst ondertekend tussen het Ierse bedrijf [bedrijf 6] LTD (hierna: [bedrijf 6] ) en [bedrijf 1] BV. [6] Daarin wordt overeengekomen dat [bedrijf 6] iedere twaalf maanden minimaal 25.000 ton refuse-derived fuel (RDF) zal leveren aan [bedrijf 1] BV. Dit contract is ondertekend door [medeverdachte] , een vertegenwoordiger van [bedrijf 6] en een getuige.
Op 15 december 2014 is een overeenkomst ondertekend tussen [bedrijf verdachte] BV en [bedrijf 1] BV. [7] Daarin zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het ‘afnamecontract’ met [bedrijf 6] . Dit contract is door [medeverdachte] en verdachte ondertekend.
Op 24 april 2015 wordt door de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT) een beschikking met nummer IE316741 afgegeven. [8] Daarin is namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het besluit genomen om geen bezwaar te maken tegen het overbrengen van afvalstoffen van Ierland naar Nederland op basis van deze kennisgeving, waarbij [bedrijf 1] BV de ontvanger is en [bedrijf verdachte] BV de verwerkingslocatie is.
Vanaf 11 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 zijn 54 transporten met balen afval afkomstig van [bedrijf 6] ontvangen door [verdachte] . [9] Hiervan zijn later 51 vervoersdocumenten aangetroffen [10] , die alle door [verdachte] zijn ondertekend voor ontvangst (vak 18) en voor verwerking (vak 19). [11]
Op 10 juni 2015 ontving verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij ILT, een melding dat een partij met in folie verpakte balen afval was geplaatst op een terrein aan [adres 3] in Hardenberg. [12] Op 11 juni 2015 constateerde [verbalisant] dat daar ongeveer 650 balen waren opgeslagen en dat bij een groot aantal balen gaten in de folie zat. [13] Uiteindelijk is gebleken dat er 917 balen van [bedrijf verdachte] naar de locatie in Hardenberg zijn gebracht. [14]
[medeverdachte] heeft verklaard dat dit balen van [bedrijf 6] waren, die door verdachte zijn ontvangen en die [medeverdachte] vervolgens zonder verwerking heeft overgebracht naar [adres 3] in Hardenberg. [15]
Deze balen zijn overgebracht van [verdachte] naar [adres 3] in Hardenberg in de periode van 12 mei 2015 tot en met 10 juni 2015. [16] Op 27 juli 2015 en 28 juli 2015 zijn de balen van het terrein in Hardenberg verwijderd. [17]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd, en dat feit 1 opzettelijk is gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onderdeel ‘locatie van bestemming’ bij feit 2, omdat uit het dossier blijkt dat verdachte niet wist dat het afval niet naar Emmen maar naar Hardenberg werd overgebracht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte zich niet bewust is geweest dat hij volgens de kennisgeving, beschikking en vervoersdocumenten als verwerker zou optreden. [medeverdachte] heeft hierover verklaard, maar zijn verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zijn verklaring is bovendien aantoonbaar onjuist. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat verdachte betrokken was bij het indienen van de kennisgeving en daarmee bij de totstandkoming van de beschikking. Daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van het opzettelijk handelen in strijd met verordening EG 1013/2006.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om de autoriteiten te misleiden en daarom van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Medeplegen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte en [medeverdachte] als medeplegers moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op de totstandkoming van de feiten, echter niet uit het beschikbare bewijsmateriaal. Met name kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] waren overeengekomen dat verdachte het afval van [bedrijf 6] daadwerkelijk zou gaan verwerken, nu verdachte dit heeft ontkend en het dossier hiervoor ook contra-indicaties bevat. Zo acht de rechtbank het gelet op de hoogte van de door verdachte aan [bedrijf 1] BV gestuurde nota’s van € 3.500,-- exclusief btw voor 10 containers met elk 26 ton afval (€ 4.235,-- inclusief btw) niet aannemelijk dat het de bedoeling was dat het betreffende afval voor die prijs door verdachte ook verwerkt zou gaan worden.
Verder blijkt uit het dossier dat [medeverdachte] zonder verdachte de overeenkomst met [bedrijf 6] heeft afgesloten en is niet gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij het indienen van de kennisgeving en daarmee bij de totstandkoming van de beschikking. Al met al komt uit het dossier niet het beeld naar voren dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van de ten laste gelegde feiten in overwegende mate samen zijn opgetrokken en nauw en bewust hebben samengewerkt. Daarom zal de rechtbank verdachte ten aanzien van alle feiten vrijspreken van het ‘samen en in vereniging’ plegen van deze feiten.
Feit 1
De rechtbank overweegt dat in artikel 2 onder 35 sub d van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 is bepaald dat onder ‘illegale overbrenging’ wordt verstaan het overbrengen van afvalstoffen dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt.
Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, zijn er tijdens het strafrechtelijk onderzoek 51 vervoersdocumenten aangetroffen, die alle betrekking hebben op kennisgeving IE316741 en de beschikking van 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Deze vervoersdocumenten zijn allemaal door [verdachte] ondertekend voor ‘verwerkt’ (in vak 19), terwijl het afval niet daadwerkelijk verwerkt is.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van deze feiten, is vereist dat verdachte wist dat hij als verwerker van het afval van [bedrijf 6] zou optreden. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat hij op enig moment als één van de mogelijke verwerkers voor de import van afval uit Ierland zou worden opgevoerd, maar niet dat het de bedoeling was dat de concrete, in de tenlastelegging bedoelde partij afval door hem verwerkt zou worden. [medeverdachte] heeft weliswaar verklaard dat hij met verdachte had afgesproken dat verdachte dit afval zou verwerken, maar zijn verklaring vindt op meerdere essentiële onderdelen geen steun in het proces-verbaal en is op een aantal onderdelen zelfs aantoonbaar onjuist. Verdachte heeft tijdens de zitting van 11 november 2019 verklaard dat hij bij de ontvangst van één van de leveringen wel een blik op de beschikking heeft geslagen die een chauffeur hem liet zien, maar dat hij niet eerder met import of export te maken heeft gehad, de beschikking niet volledig heeft gelezen en niet heeft gezien dat hij daarin als verwerker stond vermeld. Als dat wel zo was geweest, zou hij naar eigen zeggen aan de bel hebben getrokken omdat de afspraak niet was dat hij zou verwerken. Gelet op de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte is de rechtbank er onvoldoende van overtuigd dat verdachte wist dat het de bedoeling was dat hij als verwerker zou optreden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het opzettelijk begaan van dit feit.
Wel heeft verdachte steeds lichtzinnig op de vervoersdocumenten vermeld dat de afvalstoffen waren verwerkt (door steeds zijn handtekening te plaatsen in vak 19), terwijl hij de inhoud van het vervoersdocument niet kende (onder meer omdat ze in de Engelse taal waren opgesteld en verdachte geen Engelse teksten kan lezen). Verdachte had moeten inzien dat hij met het onder deze omstandigheden ondertekenen van een dergelijk document en het vervolgens meegeven van de onverwerkte afvalstoffen aan [medeverdachte] onverantwoord handelde. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd met kennisgeving IE316741, de beschikking van 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de vervoersdocumenten, heeft gehandeld door op de vervoersdocumenten te tekenen voor ‘verwerking’, terwijl de afvalstoffen in werkelijkheid onverwerkt door verdachte aan [medeverdachte] zijn meegegeven.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet wist dat de afvalstoffen werden afgevoerd naar [adres 3] in Hardenberg. Daarom zal hij van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte de vervoersdocumenten behorende bij kennisgeving IE316741 vals opgemaakt, door deze te ondertekenen voor verwerkt (door zijn handtekening te plaatsen in vak 19), terwijl het afval niet is verwerkt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank gelet op het proces-verbaal en de behandeling van de zaak tijdens de zitting niet de overtuiging bekomen dat verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de valsheid heeft gehad. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn 29 begeleidingsbrieven aangetroffen voor vervoer in de periode van 12 mei 2015 tot en met 10 juni 2015. [18] Daarin staat vermeld:
  • in vak 4 als locatie van bestemming: [bedrijf 1] BV, [adres 4] in Emmen;
  • in vak 5 als VIHB-nummer van de ontvanger: [nummer 1] ;
  • in vak 6 als afvalstroomnummer: [nummer 3] .
De rechtbank overweegt dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwen dient te kunnen worden gesteld in begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen, zodat evident is dat deze zijn bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
Van het onderdeel ‘locatie van bestemming’ zal de rechtbank verdachte overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie vrijspreken omdat uit het dossier blijkt dat verdachte niet wist dat het afval niet naar Emmen werd overgebracht. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt immers dat deze de gegevens van de locatie in Emmen aan verdachte had doorgegeven en verdachte bewust niet in kennis had gesteld van het gegeven dat de balen niet naar Emmen, maar naar Hardenberg zouden gaan.
Ten aanzien van VIHB-nummer [nummer 1] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal blijkt dat dit nummer niet bekend is bij NIWO (de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, de organisatie die in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de registratie van VIHB-nummers verzorgt). [19] [verdachte] heeft verklaard dat dit het VIHB-nummer van een voormalig bedrijf van hem is en dat dit nummer stond voorgedrukt op de begeleidingsbrieven die hij heeft gebruikt. [20]
De rechtbank overweegt dat verdachte er bewust voor heeft gekozen om begeleidingsbrieven met een onjuist VIHB-nummer te gebruiken. Daarmee kan het opzet van verdachte op dit onderdeel van de tenlastelegging worden bewezen.
Ten aanzien van afvalstroomnummer [nummer 3] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal blijkt dat dit een vervallen afvalstroomnummer van [bedrijf 2] BV betreft [21] , het bedrijf van de broer van [medeverdachte] . [22] Verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte] heeft gezorgd voor het afvalstroomnummer. [23] Verdachte heeft het afvalstroomnummer dat [medeverdachte] aan hem heeft doorgegeven vervolgens ingevuld op de begeleidingsbrieven. [24] Verdachte heeft niet gecontroleerd of het afvalstroomnummer daadwerkelijk van [medeverdachte] was. [25] Van verdachte had verwacht mogen worden dat hij het ontvangen afvalstroomnummer controleerde. Dat heeft verdachte verzuimd te doen. Van zwaar verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op valsheid heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte meerdere begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen heeft vervalst.
Oogmerk misleiding
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 16 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC7960) heeft geoordeeld dat voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrifte beslissend is of de verdachte de bedoeling heeft gehad om het desbetreffende stuk te gebruiken of te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Verdachte heeft verklaard dat hij – uit verkeerde zuinigheid – begeleidingsbrieven heeft gebruikt van zijn voormalige bedrijf, waarop het VIHB-nummer van dat bedrijf stond voorgedrukt. Verdachte wist dat de begeleidingsbrieven een onjuist VIHB-nummer vermeldden, en dus vals waren. Hij heeft deze begeleidingsformulieren vervolgens ook daadwerkelijk in het maatschappelijk verkeer gebracht, zonder het onjuiste VIHB-nummer te wijzigen in het juiste VIHB-nummer. Zodoende had verdachte het oogmerk om de begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland, telkens een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub d van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen"
zijnde het vanuit Ierland illegaal overbrengen van afvalstoffen (RDF), naar Nederland, welke overbrengingen van die afvalstoffen feitelijk niet met kennisgeving IE316741 en de Beschikking d.d. 24 april 2015 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de bijbehorende vervoersdocumenten overeenstemden,
immers heeft hij die afvalstoffen telkens niet verwerkt op de in die kennisgeving aangegeven verwerkingslocatie [adres 2] in Heeten, terwijl hij telkens op die vervoersdocumenten heeft vermeld dat die afvalstoffen waren verwerkt op voornoemde verwerkingslocatie;
2.
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland, meermalen,
begeleidingsbrieven voor het binnenlands transport van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat op die begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid,
-in vak 5 een VIHB nummer [nummer 1] was vermeld, terwijl in werkelijkheid dat VIHB nummer niet van ontvanger/inzamelaar/vervoerder, te weten [bedrijf 1] BV, was,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 10.60 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a en 2 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
de overtreding: handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd; en
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de feitelijke gang van zaken. De eis insinueert een vooropgezet plan tussen [verdachte] en [medeverdachte] , maar daarvan is geen sprake. Er is misbruik gemaakt van verdachte en de redelijke termijn voor berechting is fors overschreden. Daarmee dient rekening te worden gehouden, evenals met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid afvalstoffen in strijd met de beschikking van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu niet verwerkt binnen zijn bedrijf, terwijl hij de vervoersdocumenten zo heeft ondertekend dat daarop stond weergegeven dat de afvalstoffen wel waren verwerkt. Dat verdachte opzettelijk niet conform de genoemde beschikking heeft gehandeld, kan niet worden bewezen. Wel heeft hij er verwijtbaar aan bijgedragen dat deze overbrenging in strijd met de beschikking plaatsvond. Verdachte had moeten inzien dat hij onverantwoord handelde toen hij de vervoersdocumenten ondertekende, zonder dat hij begreep waarvoor hij tekende omdat vervoersdocumenten in de Engelse taal waren opgemaakt. Daarnaast heeft verdachte meerdere vervoersdocumenten vervalst door oude vervoersdocumenten met een onjuist VIHB-nummer te gebruiken. Een juiste administratieve registratie van transportbewegingen is, zeker waar het gaat om het transport van afvalstoffen, van groot belang. Verdachte is, terwijl hij van het belang van zo’n juiste registratie op de hoogte was, daarin verwijtbaar tekort geschoten en heeft bewust het risico aanvaard dat hij er onjuiste gegevens op de begeleidingsbrieven stonden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en in het bijzonder op de straf die aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd (parketnummer: 08-997022-15). Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de grote rol die [medeverdachte] en de kleine rol die verdachte in het geheel heeft gehad en het feit dat [medeverdachte] in tegenstelling tot verdachte (aanvankelijk) forse financiële winst heeft behaald. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen dat van hem als ervaren ondernemer in de recyclingbranche (naar eigen zeggen al vanaf 1995) meer zorgvuldigheid mocht worden verwacht.
Gelet op de beperkte rol die verdachte in het geheel heeft gehad is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Zij zal dan ook een andere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Omdat zowel een overtreding als een misdrijf is bewezen verklaard, dient de rechtbank op grond van artikel 62 Sv twee straffen opleggen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank in beginsel voor feit 1 een taakstraf van 30 uren en voor feit 2 een taakstraf van 110 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Uitgangspunt is echter dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na een handeling waaruit verdachte redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 9 juli 2015, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van aanhouding en de inhoudelijke behandeling op 11 november 2019 ruim 51 maanden betreft. Het uitgangspunt van de Hoge Raad bij overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden is 5% strafvermindering, bij overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden 10% strafvermindering en bij overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden zoveel strafvermindering als passend wordt geacht. Gelet op de omvang van de overschrijding in deze zaak zal de rechtbank de hoogst op te leggen taakstraf verminderen met 25%. Zij zal verdachte daarom – naast een taakstraf voor feit 1 van 30 uren – voor feit 2 veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de in het voorgaande reeds genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr en artikel 6 WED. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
de overtreding: handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf ten aanzien van feit 1
- veroordeelt verdachte voor feit 1 tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
30 (dertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
15 dagen;
straf ten aanzien van feit 2
- veroordeelt verdachte voor feit 2 tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. J. Corthals, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2019.
Mr. Corthals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, team Milieu, met nummer NNRBA15009 (onderzoek: ITHA). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 2211 tot en met 2213.
3.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
4.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 1912 tot en met 1916.
5.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Uittreksel uit het Handelsregister, pagina 1912.
6.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 995 tot en met 1001.
7.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 1002 en 1003.
8.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, pagina 976 tot en met 980.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1199 en 1200.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1199 en 1200 en verhoor verdachte [verdachte] op 10 september 2015, pagina 2269.
11.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 964 tot en met 967.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 964 tot en met 967.
14.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1091 tot en met 1093.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] op 1 september 2015, pagina 1698, zevende alinea.
16.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een Excel-bestand met een analyse van de aangetroffen begeleidingsbrieven, pagina 1139.
17.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2364 en 2365.
18.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138 en pagina 297 tot en met 349. Laatgenoemde betreffen steeds andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
19.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138.
20.Verhoor verdachte [verdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236.
21.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1138.
22.Verhoor verdachte [medeverdachte] op 2 september 2015, pagina 2111-076, zesde alinea.
23.Verhoor verdachte [verdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236 en verhoor verdachte [verdachte] op 10 september 2015, pagina 2165.
24.Verhoor verdachte [verdachte] op 9 juli 2015, pagina 2236.
25.Verklaring tijdens de zitting van 11 november 2019.