ECLI:NL:RBOVE:2019:4259

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
7304672 \ CV EXPL 18-3618
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake beëindigingsvergoeding en aftoppingsregeling in het kader van reorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie], die in dienst was bij Enrichment Technology Nederland B.V. (ETNL), en ETNL zelf. De eiser, die sinds 1980 in dienst was, was betrokken bij een reorganisatie en stelde dat ETNL ten onrechte een aftoppingsregeling had toegepast op zijn beëindigingsvergoeding. De eiser vorderde een bedrag van € 76.329,00 bruto als restant van de beëindigingsvergoeding, subsidiair € 45.043,58 bruto, en meer subsidiair bedragen van € 320,91 bruto en € 13.753,72 bruto. ETNL voerde verweer en stelde dat de aftoppingsregeling correct was toegepast.

De kantonrechter heeft de feiten en de procedure in detail beoordeeld, waaronder de toepassing van een sociaal plan dat was overeengekomen tussen ETNL en de vakbonden. De rechter oordeelde dat de aftoppingsregeling een legitiem doel diende en objectief gerechtvaardigd was, ondanks dat het onderscheid naar leeftijd en handicap/chronische ziekte maakte. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen, met uitzondering van een klein bedrag van € 320,91 bruto, dat ETNL aan de eiser moest betalen. De eiser werd verder veroordeeld in de proceskosten van ETNL, die op € 1.442,-- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 7304672 \ CV EXPL 18-3618
Vonnis van 12 november 2019
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. R.A. Uhlenbusch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENRICHMENT TECHNOLOGY NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen ETNL,
gemachtigde: mr. S.M. Breukels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 oktober 2018;
- de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie;
- de akte wijziging/aanvulling van eis in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van repliek, tevens akte wijziging van eis, in conventie en conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van dupliek, tevens antwoord wijziging eis, in conventie en conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vandaag wordt na enig uitstel vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] , die is geboren op [geboortedag] 1956, is op 1 juni 1980 in dienst getreden van (een rechtsvoorgangster van) ETNL. Hij is laatstelijk werkzaam geweest als measurement specialist II voor 20 uur per week. Op 1 oktober 2017 was het loon van [eiser in conventie] € 2.169,18 bruto per maand inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en middenjaarsuitkering. Naast zijn loon ontving [eiser in conventie] een WAO-uitkering. [eiser in conventie] is lid van de vakbond CNV Vakmensen.
2.2.
In 2012 heeft ETNL besloten tot een grote reorganisatie. Medio 2013 is tussen ETNL enerzijds en de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie een Sociaal Plan (hierna: SP) overeengekomen. In artikel 6.2 van het SP is bepaald:
Beëindigingsregeling
De beëindigingsregeling die ET NL de werknemer zal aanbieden, zal in ieder geval de volgende elementen bevatten:
a.
Einddatum
Bij bepaling van de Einddatum van de arbeidsovereenkomst zal rekening worden gehouden met de (fictieve) opzegtermijn die voor ET NL in individuele situaties geldt (mits werknemer en werkgever overeenstemming bereiken) en met inachtneming van het onder 6.1 gestelde ten aanzien van een addendum. Per de AOW gerechtigde leeftijd eindigt de arbeidsovereenkomst in ieder geval van rechtswege, ongeacht het bestaan van enig addendum.
Beëindigingsvergoeding
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een boventallig verklaarde werknemer op of na de datum feitelijke boventalligheid en op wie dit Sociaal plan van toepassing is, komt de werknemer in aanmerking voor een eenmalige uitkering van EUR 15.000,- bruto naast een bruto-beëindigingsvergoeding. De bruto beeindigingsvergoeding wordt berekend aan de hand van de Kantonrechtersformule zoals die is vastgelegd in de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters.
Bij de berekening van de vergoeding zal worden uitgegaan van het aantal gewogen dienstjaren (A) vermenigvuldigd met het bruto maandinkomen (B) en vermenigvuldigd met een correctiefactor (C).
A.
De dienstjaren worden als volgt gewogen (waarbij in het kader van de afronding geldt dat een periode van een half jaar en één dag telt als een heel dienstjaar):
> dienstjaren, afgerond op hele jaren, tot het bereiken van de leeftijd van 35 jaar tellen voor 0,5;
> dienstjaren, afgerond op hele jaren, tussen de leeftijd van 35 en 45 tellen voor
1;
> dienstjaren, afgerond op hele jaren,, tussen de leeftijd van 45 en 55 tellen voor 1,5;
> dienstjaren,, afgerond op hele jaren, vanaf het bereiken van de leeftijd van 55 jaar tellen voor 2.
B.
Voor de definitie van het maandinkomen zie de definitie in hoofdstuk 2.
C.
De correctiefactor wordt in het kader van dit Sociaal Plan vastgesteld op 1.25.
Andere eventueel overeengekomen vergoedingen komen niet tot uitkering en zullen niet worden betrokken in de B factor.
c. Maximale vergoeding
De beëindigingsvergoeding ex artikel 6 2 (b) inclusief de eenmalige uitkering als ook enige uitkering uit hoofde van een addendum zal niet hoger zijn dan de redelijkerwijs te verwachten inkomstenderving tot aan de verwachte AOW-gerechtigde leeftijd, vast te stellen per de Einddatum van de arbeidsovereenkomst. De inkomstenderving is daarbij gedefinieerd als het verschil tussen de som van de bruto maandinkomens (100 %) vanaf de Einddatum tot de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, en de te verwachten inkomsten van de werknemer na de Einddatum tot de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Ten aanzien van de verwachte inkomsten wordt daarbij uitgegaan van het volgende:
> De werknemer ontvangt 75 % gedurende de eerste 2 maanden en vervolgens 70 % van het voor hem geldende bruto uitkeringsdagloon gedurende de periode waarin recht bestaat (of zou hebben bestaan) op de loongerelateerde uitkering krachtens de WW.
> De werknemer ontvangt daarna een IOAW of IOW-uitkering van 70 % van het wettelijk bruto minimumloon.
2.3.
Artikel 3.6 van het Sociaal Plan geeft een hardheidsclausule, die bepaalt dat ETNL ten gunste van de werknemer zal afwijken van het Sociaal Plan als toepassing ervan in een individueel geval zou leiden tot een onbillijke situatie.
2.4.
In oktober 2014 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW tot stand gekomen die (onder meer) inhield:
  • [eiser in conventie] is vanaf 1 maart 2015 boventallig.
  • De arbeidsovereenkomst eindigt per 1 oktober 2017 met wederzijds goedvinden.
  • ETNL betaalt [eiser in conventie] een beëindigingsvergoeding van € 47.246,00 bruto, overeenkomstig artikel 6 van het SP, waarbij de hoogte van de vergoeding wordt herberekend naar de situatie per 1 oktober 2017.
  • Partijen verlenen elkaar finale kwijting.
2.5.
Per 1 oktober 2017 heeft ETNL de vergoeding van artikel 6.2 onder b van het SP berekend op in totaal € 134.305,00 bruto. Dat bedrag is op grond van de zogenoemde aftoppingsregeling zoals bedoeld in artikel 6.2 onder c van het SP beperkt tot € 57.976,00 bruto. ETNL heeft dat bedrag aan [eiser in conventie] betaald.
2.6.
[eiser in conventie] heeft geen aanspraak op IOW-uitkering, omdat zijn WAO-uitkering hoger is dan de IOW-uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geweest.

3.Het geschil

3.1.
[eiser in conventie] stelt dat ETNL geen beroep toekomt op de aftoppingsregeling. Hij vordert na wijziging van eis de veroordeling van ETNL bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om aan hem, [eiser in conventie] , te betalen:
  • primair € 76.329,00 bruto als restant van de beëindigingsvergoeding (de vergoeding zonder aftopping),
  • subsidiair € 45.043,58 bruto als restant van de beëindigingsvergoeding (de vergoeding minus aftopping, maar zonder rekening te houden met IOW-uitkering),
  • meer subsidiair bedragen van € 320,91 bruto en € 13.753,72 bruto,
steeds te vermeerderen met wettelijke rente en met vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten van € 1.538,00.
3.2.
ETNL voert verweer. Zij stelt de aftoppingsregeling terecht en correct te hebben toegepast. Voorwaardelijk, te weten voor het geval de primaire dan wel subsidiaire vordering van [eiser in conventie] wordt toegewezen, vordert ETNL in reconventie na wijziging van eis de veroordeling van [eiser in conventie] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om de volledige beëindigingsvergoeding aan ETNL terug te betalen.
3.3.
[eiser in conventie] vraagt afwijzing van de voorwaardelijke reconventionele vordering van ETNL.
3.4.
Elk van partijen vraagt zowel in conventie als in reconventie veroordeling van de andere partij in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser in conventie] zijn gebaseerd op de stelling dat ETNL geen beroep toekomt op de aftoppingsregeling. [eiser in conventie] noemt vier grondslagen voor deze stelling:
De aftoppingsregeling leidt tot een in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) verboden onderscheid op basis van leeftijd.
De regeling heeft tot gevolg dat een in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) verboden onderscheid wegens handicap of chronische ziekte wordt gemaakt.
[eiser in conventie] mocht er gelet op mondelinge uitlatingen van medewerkers van ETNL op vertrouwen dat de (fictieve) uitkering ingevolge de IOW buiten beschouwing zou blijven bij de hantering van de aftoppingsregeling.
[eiser in conventie] doet een beroep op de in het SP opgenomen hardheidsclausule.
De kantonrechter zal deze grondslagen achtereenvolgens beoordelen, maar besteedt eerst aandacht aan een punt dat zowel WGBL als WGBH/CZ betreft.
Ontslagvergoeding onder bereik WGBL en WGBH/CZ?
4.2.
Artikel 3 van de WGBL en artikel 4 van de WGBH/CZ bepalen dat het maken van onderscheid onder meer verboden is bij het beëindigen van een arbeidsverhouding.
4.3.
Een Sociaal Plan zoals dat van ETLN regelt de gevolgen van beëindiging van arbeidsverhoudingen in het kader van een reorganisatie. Daarmee valt het Sociaal Plan naar het oordeel van de kantonrechter onder het bereik van beide wetten (zie ook Conclusie A-G Drijber bij ECLI:NL:HR:2019:647).
Onderscheid wegens leeftijd?
4.4.
De aftoppingsregeling van artikel 6.2 onder c van het Sociaal Plan maakt een direct onderscheid naar leeftijd: per definitie krijgen alleen oudere werknemers met de aftopping te maken en jongere niet.
4.5.
Het verbod van onderscheid wegens leeftijd geldt niet indien het onderscheid objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (artikel 7 WGBL). Bij de toetsing of zich een uitzondering voordoet op het beginsel van non-discriminatie moet de rechter terughoudend zijn, en wel omdat de sociale partners (in dit geval de vakbonden die betrokken waren bij de totstandkoming van het Sociaal Plan) over een ruime beoordelingsmarge beschikken, niet alleen bij de keuze van de doelstelling die zij willen nastreven, maar ook bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstelling kan worden verwezenlijkt.
4.6.
Het Sociaal Plan heeft als doel het verzachten van de nadelige gevolgen van de reorganisatie voor werknemers die als gevolg van die reorganisatie worden ontslagen. Daarnaast is de kennelijke bedoeling van de aftoppingsregeling om te voorkomen dat de beëindigingsvergoeding hoger is dan de redelijkerwijs te verwachten inkomstenderving tussen ontslagdatum en de verwachte AOW-gerechtigde leeftijd. De kantonrechter neemt aan dat de achterliggende gedachte daarbij mede is geweest de wens het beschikbare budget voor het Sociaal Plan evenwichtig te verdelen over de verschillende groepen werknemers die werden ontslagen. Concreter: zonder de aftoppingsregeling zou de oudste groep werknemers aanspraak hebben op een veel groter deel van het budget en daarmee per individu meer krijgen dan het te verwachten inkomstenverlies, terwijl alle jongere groepen werknemers een navenant lagere beëindigingsvergoeding zouden ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt een en ander een legitiem doel.
4.7.
Het gekozen middel om dat doel te bereiken ( de aftoppingsregeling) is naar het oordeel van de (terughoudend toetsende) kantonrechter passend en noodzakelijk. De aftoppingsregeling bereikt dat doel immers op een evenwichtige wijze. Daarbij wijst de kantonrechter erop dat de medaille van het Sociaal Plan voor wat betreft het rekening houden met de leeftijd van de werknemer twee kanten heeft. Tegenover de voor [eiser in conventie] nadelige kant van de aftoppingsregeling staat dat een hogere leeftijd juist tot een hogere beëindigingsvergoeding leidt: direct doordat dienstjaren zwaarder tellen naarmate ze op oudere leeftijd zijn gemaakt, indirect doordat ouderen een grotere kans hebben veel jaren bij ETNL gewerkt te hebben. En de kantonrechter ziet geen duidelijk alternatief voor de aftoppingsregeling waarbij hetzelfde doel wordt bereikt zonder onderscheid naar leeftijd te maken. [eiser in conventie] zelf heeft dat alternatief ook niet gegeven.
4.8.
Dat [eiser in conventie] pensioenschade heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is niet zonder belang dat de pensioenschade zich beperkt tot het gederfde loon, omdat [eiser in conventie] recht houdt op premievrije pensioenopbouw over de 50% van zijn arbeidsongeschiktheid. Van beslissende betekenis is dat een Sociaal Plan naar zijn aard een zeker forfaitair karakter heeft: er kan een zekere individuele variatie in uitkomst zijn, bijvoorbeeld bij de effecten van de aftoppingsregeling, maar het totale beeld is evenwichtig.
4.9.
De conclusie van de kantonrechter is dat het onderscheid naar leeftijd dat het Sociaal Plan maakt objectief gerechtvaardigd is. Het beroep van [eiser in conventie] op verboden onderscheid wegens leeftijd treft dus geen doel.
Onderscheid wegens handicap/chronische ziekte?
4.10.
De aftoppingsregeling van het Sociaal Plan maakt geen direct onderscheid naar handicap of chronische ziekte. In het rekening houden met een aanspraak van de ontslagen werknemer op IOW-uitkering schuilt wel een indirect onderscheid, omdat toekenning van IOW-uitkering afhankelijk is van het inkomen van de economische eenheid waarin de ontslagen werknemer leeft. Wie zoals [eiser in conventie] vanwege handicap en/of chronische ziekte aanspraak heeft op een WAO-uitkering, ondervindt dat bij de beoordeling van het recht op IOW-uitkering ook met deze WAO-uitkering rekening wordt gehouden.
4.11.
Het verbod van onderscheid wegens handicap of chronische ziekte geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (artikel 3 lid 2 WGBH/CZ). Ook bij deze toetsing moet de kantonrechter terughoudend zijn (zie overweging 4.5).
4.12.
Waar het gaat om het onderscheid wegens handicap/chronische ziekte acht de kantonrechter het beoogde doel legitiem, en wel om de in overweging 4.6 al genoemde redenen.
4.13.
Het verwijt van [eiser in conventie] richt zich specifiek op het gegeven dat hij feitelijk geen aanspraak kan maken op uitkering ingevolgde de IOW omdat hij vanwege zijn WAO-uitkering een te hoog inkomen heeft.
4.14.
Het Sociaal Plan (inclusief de aftoppingsregeling) is geschreven voor een grote groep werknemers. De aftoppingsregeling heeft als doel dat de totale beëindigingsvergoeding
niet hoger is dan de redelijkerwijs te verwachten inkomstenderving tot aan de verwachte AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomstenderving wordt gedefinieerd als het verschil tussen wat de werknemer zonder ontslag nog aan loon verdiend zou hebben enerzijds en
de te verwachten inkomsten van de werknemertussen einddatum en AOW-gerechtigde leeftijd anderzijds. Voor de te verwachten inkomsten
wordt daarbij uitgegaanvan het ontvangen door de werknemer van IOAW- of IOW uitkering van 70% van het wettelijk bruto minimumloon.
4.15.
De tekst van deze regeling, en in het bijzonder de hiervoor gecursiveerde passages, wijzen erop dat het gaat om een abstracte regeling die niet op specifieke groepen of personen is toegesneden, maar een uniforme berekening voorschrijft voor alle werknemers die behoren tot de groep waarvoor de aftoppingsregeling van toepassing is.
4.16.
In de uniforme berekening van de aftoppingsregeling wordt er rekening mee gehouden dat de werknemer eerst WW en daarna IOW ontvangt. Vooral als het gaat om de IOW is dat een onzekere verwachting, omdat de IOW als bijstandsgerelateerde regeling rekening houdt met alle inkomsten van de economische eenheid. Als een partner een inkomen uit loon of uitkering heeft of als betrokkene zelf neveninkomsten heeft, bijvoorbeeld in de vorm van een WAO-uitkering, wordt een lagere of helemaal geen IOW toegekend.
4.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de mogelijkheid dat geen IOW-uitkering wordt toegekend inherent aan de aftoppingsregeling en heeft die regeling niet willen differentiëren naar het al dan niet aanspraak hebben van de werknemer op IOW-uitkering. Dat is in overeenstemming met de jurisprudentie die start met de zaak Toftgaard (ECLI:EU:C:2013:603), waarin is bepaald dat een regeling zoals dit Sociaal Plan vanuit technisch en economisch oogpunt beheersbaar moet blijven, zodat niet kan worden geëist dat elk geval afzonderlijk wordt onderzocht. Om welke reden in een concreet geval geen IOW wordt toegekend is dan ook niet van belang.
4.18.
Van belang is verder dat de IOW niet alleen rekening houdt met een WAO-uitkering zoals die van [eiser in conventie] . Ook met andere inkomsten binnen de economische eenheid van de aanvrager wordt rekening gehouden, en wel op dezelfde wijze als met een WAO-uitkering van de aanvrager.
4.19.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat het middel van de aftoppingsregeling ook voor wat betreft het indirecte onderscheid naar handicap/chronische ziekte passend en noodzakelijk is.
4.20.
Ook deze grondslag van de vordering van [eiser in conventie] houdt geen stand.
Gerechtvaardigd vertrouwen?
4.21.
[eiser in conventie] stelt dat hij er, toen hij accoord ging met de vaststellingsovereenkomst, op mocht vertrouwen dat de fictieve IOW-uitkering niet in mindering zou worden gebracht op zijn beëindigingsvergoeding. Dat vertrouwen ontleent hij aan de volgende omstandigheden:
Zijn vakbondsvertegenwoordiger ( [C] ) heeft ETNL al voordat hij, [eiser in conventie] , accoord ging met de vaststellingsovereenkomst, laten weten dat [eiser in conventie] het onredelijk zou vinden als in zijn geval de fictieve IOW-uitkering op de beëindigingsvergoeding in mindering zou worden gebracht en dat hij er daarom van uitging dat dit niet zou gebeuren.
Twee medewerkers van ETNL, de heren [A] en [B] , hebben [eiser in conventie] in dezelfde periode (oktober 2014) bevestigd dat de fictieve IOW-uitkering niet op de beëindigingsvergoeding in mindering zou worden gebracht. [A] en [B] vonden het onredelijk dat wel te doen, omdat op voorhand duidelijk was dat vanwege de WAO-uitkering geen IOW aan [eiser in conventie] zou worden toegekend, aldus [eiser in conventie] .
Vanwege het verstrijken van de termijn die was gesteld om in aanmerking te komen voor de tekenbonus van € 2.500,00 bruto als bedoeld in artikel 6.4 van het Sociaal Plan had [eiser in conventie] niet de gelegenheid om het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst uit te stellen totdat volstrekt zeker was dat de fictieve IOW-uitkering niet in mindering zou worden gebracht.
4.22.
Volgens ETNL heeft [eiser in conventie] bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, waarin de aftopping is opgenomen, geen enkel voorbehoud gemaakt, ook niet bij monde van zijn vakbondsvertegenwoordiger. [A] was een interim medewerker HR en had geen enkele zeggenschap. De gesprekspartner van [eiser in conventie] was [B] , payroll officer van ETNL, en hij heeft alleen de systematiek van de aftoppingsregeling uitgelegd en geen enkele toezegging gedaan. Tot dat laatste was hij ook niet bevoegd. Dat [eiser in conventie] en [C] het standpunt van ETNL goed hebben begrepen, blijkt uit een mailbericht van 4 november 2014 van [C] aan [eiser in conventie] , waarin hij onder meer schrijft:
Telefonisch werd aangegeven dat uw werkgever haar standpunt aanhoudt dat er op forfaitaire wijze wordt gekeken naar de maximering van de vergoeding.
4.23.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het oneens zijn over wat er in 2014 is besproken. Waar [eiser in conventie] zich beroept op gerechtvaardigd vertrouwen, is het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan hem om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen waarop dat gerechtvaardigd vertrouwen gebaseerd kan worden. Aan dat bewijs moeten hoge eisen worden gesteld, aangezien het gerechtvaardigd vertrouwen dat hij stelt in oktober 2014 te hebben gekregen in zijn voordeel inbreuk maakt op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, waarin immers de aftopping is opgenomen, en afwijkt van de inhoud van het mailbericht van 4 november 2014 van zijn vakbondsvertegenwoordiger.
4.24.
[eiser in conventie] heeft bij repliek in conventie een algemeen bewijsaanbod gedaan. In diezelfde conclusie heeft hij laten weten van de gesprekken met [A] en [B] geen bewijs te kunnen overleggen. Bij dagvaarding had [eiser in conventie] een geconcretiseerd bewijsaanbod gedaan door zich te beroepen op de stukken die hij in het geding heeft gebracht en door aan te bieden als partijgetuige een verklaring af te leggen.
4.25.
De kantonrechter stelt vast dat het bewijs van de stellingen van [eiser in conventie] over de feiten die zijn gerechtvaardigd vertrouwen hebben bepaald niet wordt geleverd met de stukken die in het geding zijn gebracht en dat [eiser in conventie] uitdrukkelijk niet heeft aangeboden [C] , [A] en/of [B] als getuigen te laten horen. Het enige nog te verwachten bewijs is dus de verklaring van [eiser in conventie] als partijgetuige. Aangezien die verklaring samen met wat al bekend is, niet tot het oordeel kan leiden tot het bewijs van zijn stellingen, zal de kantonrechter [eiser in conventie] niet toelaten tot het leveren van dat bewijs.
4.26.
Het beroep van [eiser in conventie] op gerechtvaardigd vertrouwen wordt dan ook gepasseerd.
Hardheidsclausule?
4.27.
[eiser in conventie] heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 3.6 van het Sociaal Plan, omdat toepassing van het Sociaal Plan, meer in het bijzonder de aftoppingsregeling, in zijn individuele geval zou leiden tot een onbillijke situatie. ETNL heeft dat betwist.
4.28.
De kantonrechter heeft hiervoor al geoordeeld dat het toegestaan is dat het Sociaal Plan ervan uitgaat dat de betrokken werknemers uitkering ingevolge WW en IOW zullen ontvangen.
4.29.
Er zijn vele redenen denkbaar waarom een individuele werknemer geen recht heeft op (volledige) WW- en/of IOW-uitkering: beide regelingen kennen sancties, voor de IOW zijn eigen inkomsten of inkomsten van andere leden van de economische eenheid van belang, om er maar een paar te noemen. Dat een van deze redenen zich in een individueel geval voordoet is op zichzelf niet voldoende voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
4.30.
De reden waarom [eiser in conventie] geen aanspraak heeft op IOW onderscheidt zich van een aantal andere redenen doordat in zijn geval al op voorhand bekend was dat hij vanwege zijn chronische ziekte WAO-uitkering heeft en houdt en daarom geen aanspraak kan maken op IOW-uitkering.
Maar dat enkele feit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om met succes een beroep op de hardheidsclausule te kunnen doen. De aard van het Sociaal Plan is immers dat het bedoeld is voor een grote groep gevallen en dat het uit technisch en economisch oogpunt beheersbaar moet blijven. Daarom is het aanvaardbaar dat niet per geval geïndividualiseerd wordt, ook niet als op voorhand duidelijk is dat een geval afwijkt van de meeste andere gevallen.
4.31.
[eiser in conventie] beroept zich dus tevergeefs op de hardheidsclausule.
Conclusie voor primaire en subsidiaire vordering
4.32.
De door [eiser in conventie] gegeven grondslagen kunnen zijn stelling dat ETNL de aftoppingsregeling niet (zonder meer) had mogen toepassen, niet dragen. Daarom moeten zijn op die stelling gebaseerde (primaire) vorderingen worden afgewezen.
Meer subsidiaire vordering € 13.753,72 bruto
4.33.
ETNL heeft overeenkomstig de tekst van de aftoppingsregeling rekening gehouden met een fictieve IOW-uitkering van 70% van het wettelijk bruto minimumloon. [eiser in conventie] beroept zich erop dat ETNL daarmee teveel fictieve uitkering in mindering heeft gebracht, omdat de grondslag voor de IOW na het opstellen van de IOW is gewijzigd naar 70% van het minimuminkomen voor een alleenstaande, dus naar een lager bedrag.
4.34.
Ook deze vordering van [eiser in conventie] stuit af op het hiervoor al gemotiveerde oordeel van de kantonrechter dat het Sociaal Plan een regeling is met een forfaitair karakter. Een latere wijziging van de IOW heeft daarom geen invloed op de hoogte van de beëindigingsvergoeding van [eiser in conventie] .
Meer subsidiaire vordering € 320,91 bruto
4.35.
ETNL heeft deze vordering erkend, zodat deze kan worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. De kantonrechter ziet geen aanleiding vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten over dit bedrag toe te wijzen.
Proceskosten
4.36.
[eiser in conventie] wordt, op het bedrag van € 320,91 bruto na, volledig in het ongelijk gesteld. Daarom zal de kantonrechter hem veroordelen in de proceskosten van ETNL, tot op heden begroot op € 1.442,-- (2 x € 721,--) aan salaris gemachtigde.
Reconventie
4.37.
Aangezien de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet is vervuld, behoeft de reconventionele vordering geen bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter
Veroordeelt ETNL om tegen kwijting aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 320,91 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening, onder begeleiding van een deugdelijk bruto/netto specificatie.
Veroordeelt [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van ETNL begroot op € 1.442,-- (2 x € 721,--) aan salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019. (UvH)