ECLI:NL:RBOVE:2019:4228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
08.174415.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van een vrouw en haar minderjarig kind met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor de mishandeling van zijn levensgezel en haar 3-jarige kind. De rechtbank oordeelde dat de man op 18 juli 2019 in Enschede zowel het minderjarige kind als de vrouw meermalen heeft mishandeld. De vrouw deed aangifte op 19 juli 2019, waarin zij beschreef hoe de man haar en haar kind heeft geslagen en verwondingen heeft toegebracht. De rechtbank achtte de verklaringen van de vrouw en de medische rapporten overtuigend en kwam tot de conclusie dat de man schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder klinische behandeling en reclasseringstoezicht, om recidive te voorkomen. Daarnaast werd de man veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ongeveer 1350 euro aan de vrouw. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de opgelegde straf recht deed aan de gepleegde geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.174415.19 (P)
Datum vonnis: 14 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven aan [adres] ,
thans verblijvende in PI Almelo, aan de Bornsestraat 333 (7601 RB), Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Weimar en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een minderjarig kind heeft mishandeld;
feit 2:zijn levensgezel heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 18 juli 2019, althans op of omstreeks 17 en 18 juli 2019 in de gemeente Enschede het minderjarige kind [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] 2016 heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans éémaal hard op de billen, op het hoofd, in het
gezicht en/of tegen lichaam te slaan;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 t/m 18 juli 2019, althans op of omstreeks 17 en 18 juli 2019 in de gemeente Enschede zijn levensgezel, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen tegen het lichaam, in het gezicht
en/of tegen hoofd te stompen en/of te slaan en/of door haar met kracht bij de keel te pakken en/of één of meer kniestoten in de buik te geven en/of tegen de keel te geven en/of het hoofd met kracht met zijn knie tegen de grond te duwen en/of door haar aan de haren vast te pakken en/of het hoofd éénmaal of meermalen tegen de grond te slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard in die zin dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] in de tenlastegelegde periode meermalen zijn mishandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard met dien verstande dat de mishandelingen zich hebben beperkt tot 18 juli 2019 en dat de geweldshandelingen ten aanzien van
[slachtoffer 1] dienen te worden beperkt tot het meermalen slaan op de billen en de geweldshandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] dient te worden beperkt tot de elleboogstoot tegen de kin.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt met betrekking tot het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, het volgende vast. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 juli 2019 te Enschede, het minderjarige kind
[slachtoffer 1] , meermalen op zijn billen heeft geslagen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen door met zijn elleboog tegen haar kin te stoten waardoor bij [slachtoffer 2] een gezwollen onderlip is ontstaan. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bekend is met de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgelopen letsels waarvan hij de foto’s in het dossier heeft gezien. [2]
[slachtoffer 2] heeft op 19 juli 2019, mede namens haar minderjarige kind
[slachtoffer 1] , aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft daarover als volgt verklaard:
Op 18 juli 2019 sloeg [verdachte] , [slachtoffer 1] in het gezicht en vervolgens gaf hij [slachtoffer 1] meerdere klappen op zijn billen.
Toen ik [slachtoffer 1] wilde beschermen, kwam [verdachte] naar mij toe lopen en gaf hij mij meerdere klappen op mijn hoofd. Nadat hij mij had geslagen ging hij weer terug naar [slachtoffer 1] en sloeg hij hem weer meerdere malen op zijn billen. Ik trok [verdachte] van [slachtoffer 1] af. Hierop duwde [verdachte] mij op de bank, pakte mijn benen vast en gooide mij op de grond. Daarna sloeg hij mij met zijn vuisten tegen mijn linker-rib, pakte hij mij vervolgens met zijn hand bij de keel en gaf hij mij meerdere kniestoten in mijn buik. Ook drukte hij mij met zijn knie tegen mijn keel en hoofd tegen de grond. Vervolgens pakte hij mijn haar en sloeg hij mijn hoofd tegen de grond. [3]
Uit de geneeskundige verklaring van het Medisch Spectrum Twente van 18 juli 2019 [4] blijkt dat het volgende letsel wordt vastgesteld bij [slachtoffer 2] :
- hoofd: gezwollen onderlip aan linkerzijde, geen actieve bloeding, wel hematoom. Op rechteroor hematoom zichtbaar;
- hals: meerdere rode verkleuringen aan ventrale zijde van de hals, krabeffecten zichtbaar;
- thorax: drukpijn aan linkerzijde;
- abdomen: hematoom op linker onderbuik,
waarbij de conclusie wordt getrokken dat sprake is van een mishandeling met multiple hematomen en contusie onderkaak.
Uit de geneeskundige verklaring van het Medisch Spectrum Twente van 18 juli 2019 [5] blijkt dat het volgende letsel wordt vastgesteld bij [slachtoffer 1] :
- hoofd: op beide wangen meerdere striemen en hematomen zichtbaar;
- billen: zeer uitgebreide hematomen bdz, diep paars tot bijna zwarte verkleuring;
- genitaliën: hematoom aan linkerzijde scrotum,
waarbij de conclusie wordt getrokken dat sprake is van een mishandeling met uitgebreide hematomen op de billen. In navolging hiervan concludeert de kinderarts [6] dat sprake is van uitgebreide hematomen in het gelaat en ernstige hematomen van de billen passend bij toegebracht stomp letsel.
De rechtbank acht verdachtes verklaring dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar slechts met zijn elleboog tegen haar kin te stoten en dat hij [slachtoffer 1] niet op het gezicht heeft geslagen, niet aannemelijk. De rechtbank hecht in dit verband meer waarde aan de verklaring van aangeefster, te meer nu deze verklaring wordt ondersteund door de letselomschrijving in voornoemde geneeskundige verklaringen.
Levensgezel
Bij de beoordeling of er sprake is van een ‘levensgezel’ zijn de volgende aspecten van belang: [7]
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding;
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding;
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat niet is voldaan aan de bovenvermelde aspecten, met name niet aan het aspect van een affectieve relatie en de nauwe lotsverbondenheid. Derhalve wordt [slachtoffer 2] niet als ‘levensgezel’ in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht aangemerkt en wordt verdachte van dit bestanddeel vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 18 juli 2019 heeft mishandeld. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende ondersteunend bewijs aanwezig is voor mishandelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op andere data in de tenlastegelegde periode.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 juli 2019, in de gemeente Enschede het minderjarige kind [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] 2016 heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen hard op de billen en in het gezicht te slaan;
2.
hij op 18 juli 2019, in de gemeente Enschede, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen tegen het lichaam, in het gezicht en tegen het hoofd te stompen en te slaan en door haar met kracht bij de keel te pakken en kniestoten in de buik te geven en het hoofd met kracht met zijn knie tegen de grond te duwen en haar aan de haren vast te pakken en het hoofd tegen de grond te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in het artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2: telkens het misdrijf mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de in de reclasseringsrapportage genoemde voorwaarden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak dient te worden aangehouden teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het tijdstip waarop verdachte klinisch behandeld zal worden. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte, die in het verleden meerdere malen ter zake van agressiedelicten – waaronder in 2013 ook voor huiselijk geweld – onherroepelijk is veroordeeld, heeft [slachtoffer 2] aan fysiek geweld blootgesteld op een wijze als door de rechtbank bewezen verklaard. Verder heeft hij meerdere malen het 3-jarige weerloze kind van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , op lafhartige wijze mishandeld. De slachtoffers hebben daardoor letsel opgelopen. Verdachte heeft de billetjes van [slachtoffer 1] bont en blauw geslagen. Daarbij heeft [slachtoffer 1] zo hard gehuild en geschreeuwd dat een buurman de politie heeft gebeld, omdat het hem teveel werd. Verdachte heeft met deze geweldshandelingen ernstig inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Gewelddadigheden als deze zijn op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog een lange tijd de psychische gevolgen van ondervinden. Verdachte zegt nota bene zelf slachtoffer te zijn van mishandeling in zijn jeugd en zou dit als geen ander moeten weten.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 september 2019 ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland van 29 oktober 2019, de door drs. T.E.G.A. Oosterhof, klinisch psycholoog en psychotherapeut en drs. F. Jonker,
GZ-psycholoog, opgemaakte en ondertekende Pro Justitia-rapportage van 21 oktober 2019 en hetgeen de deskundige M. Schuur, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.
Uit de Pro Justitia rapportage komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat verdachte een intensieve klinische behandeling nodig heeft waar de middelenproblematiek in samenhang met het delictgedrag als uitgangspunt wordt genomen. Bij verdachte is sprake van een zwakbegaafd niveau van functioneren met een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur die onder invloed van middelen onvoldoende beheersing heeft over zijn risicovolle gedrag. Verder heeft verdachte behoefte aan externe structuur en begeleiding om meer inzicht te krijgen in de samenhang van zijn problematiek en het vergroten van zijn copingvaardigheden waaronder de beheersingsvaardigheden ten aanzien van impulsregulatie, agressie en middelengebruik. Tevens zal hij door het functioneren op zwakbegaafd niveau meer dan gemiddeld tijd nodig hebben om zich nieuwe zaken eigen te maken en te integreren. Tot op heden is het verdachte niet gelukt om een maatschappelijk aanvaardbaar leven op te bouwen. Verdachtes goede plannen werden telkens weer ondermijnd ten gevolge van middelgebruik en delictgedrag. Hij is afhankelijk van externe structuur en controle om richting te geven aan zijn leven en zich positieve gedragspatronen eigen te maken. Verdachte is geneigd te zoeken naar de voor hem gemakkelijkste weg en heeft een gebrek aan discipline, overzicht en het stellen van lange termijn doelen. Eerdere behandelpogingen zijn niet van de grond gekomen. Hij is bekend met het vermijden van contacten met hulpverlening en toezicht. De psychologen adviseren om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Op basis van de gestructureerde risicotaxatie in combinatie met de beperkt aanwezige beschermende factoren, de ernst van de verslavingsproblematiek in combinatie met de zwakbegaafdheid en kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, wordt de kans op een geweldsrecidive door verdachte – indien hij zonder behandeling of begeleiding uit detentie komt – als zeer hoog ingeschat.
De psychologen adviseren om bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden als stok achter de deur, bestaande uit een behandel- en begeleidingstraject, startend met een klinische verslavingsbehandeling van naar verwachting 1 jaar, gevolgd door een ambulante behandeling en beschermd wonen, waarbij de reclassering toezicht houdt op het
traject.
De reclassering sluit zich aan het bij dat advies en adviseert tevens om een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht, opname in een zorginstelling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang als bijzondere voorwaarden, op te leggen.
Ter zitting heeft de deskundige M. Schuur daaraan toegevoegd dat verdachte reeds is aangemeld voor een klinische behandeling met gesloten setting en de verwachting is dat binnen een paar weken een plek vrij komt voor verdachte. De wens is dat verdachte deze behandeling bij FPA De Boog of een soortgelijke instelling ondergaat. De klinische behandeling zal overgaan in begeleid/beschermd wonen.
De rechtbank neemt de inhoud van de genoemde rapportages en de daarin genoemde adviezen en conclusies over.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht daarom een hogere straf passend en geboden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd. Gelet op de persoon van verdachte en om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank een gedeelte van 9 maanden van deze gevangenisstraf voorwaardelijk doen zijn. Omdat de rechtbank het van groot belang acht dat er wordt gewerkt aan de problematiek van verdachte op de verschillende leefgebieden om het recidiverisico terug te kunnen brengen zullen aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, die door de reclassering zijn geadviseerd, opdat vorm kan worden gegeven aan de behandeling en begeleiding die voor verdachte nodig zijn om zijn problematiek het hoofd te bieden. Derhalve wordt het primaire verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden, afgewezen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.099,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ambulance Menzis € 546,11;
- taxivervoer € 30,00;
- cadeaugeld voor zoon € 80,00;
- fiets € 150,00;
- bed voor zoon € 200,00;
- aankleding slaapkamer zoon € 50,00;
- taxiritten € 43,50.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de schadepost ‘ambulance Menzis’ dient te worden beperkt tot het bedrag dat de benadeelde partij aan eigen risico heeft betaald, namelijk € 354,21
(€ 347,97 + € 6,24), en dat de kosten voor de taxiritten € 73,50 (€ 30,00 + € 43,50) voor toewijzing vatbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij dient voor de overige materiële schadeposten niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze schadeposten niet zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte dient te worden opgelegd, niet alleen met betrekking tot voormeld bedrag van € 427,71 (€ 354,21 + € 73,50), maar dat verdachte daarnaast ook wordt verplicht een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade ten behoeve van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te voldoen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering is ingediend door de wettelijke vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] en een ondertekend machtigingsformulier ontbreekt. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de eigen risicokosten voor ambulancevervoer voor toewijzing in aanmerking komen. De overige schadeposten dienen wegens gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor wat betreft de gevorderde schadevergoedingsmaatregel van € 1.000,00 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt nu deze vordering niet door de benadeelde partij zelf is ingediend.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] ontvankelijk is in haar vordering die door J. van den Broek als haar wettelijk vertegenwoordiger is ingediend. Het ontbreken van een ondertekende machtiging door de wettelijk vertegenwoordiger doet daar niet aan af. De wettelijk vertegenwoordiger, hier de bewindvoerder – zo kan ook uit de ‘toelichting bij het formulier Verzoek tot schadevergoeding’ op pagina 6 van de vordering worden afgeleid – is zonder een getekend machtigingsformulier gemachtigd om namens de benadeelde partij op te treden.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde voor zover dat ziet op de eigen risicobetalingen voor het ambulancevervoer tot een bedrag van € 354,21 toewijzen.
De onder de posten ‘taxivervoer’, ‘taxiritten’, ‘cadeaugeld voor de zoon’, ‘fiets’, ‘bed voor de zoon’ en ‘aankleding slaapkamer zoon’ opgevoerde schade is onvoldoende vast komen te staan en onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, niet alleen met betrekking tot voormeld bedrag van € 354,21, als extra waarborg voor betaling, maar ook met als doel om verdachte daarnaast te verplichten een bedrag te voldoen ten behoeve van [slachtoffer 2] ter vergoeding van immateriële schade. Hoewel [slachtoffer 2] geen vergoeding van immateriële schade heeft gevorderd is de rechtbank van oordeel dat dit soort feiten in zijn algemeenheid als traumatisch kunnen worden ervaren en aldus vastgesteld kan worden dat immateriële schade is geleden en de rechtbank acht zich voldoende in staat om die te begroten en wel op
€ 1.000,00 (€ 500,00 voor [slachtoffer 2] en € 500,00 voor [slachtoffer 1] ), zodat de maatregel ook voor dat bedrag zal worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 57.

10.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om aanhouding van de zaak af.
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2: telkens het misdrijf: mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
9 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50,
7514 DK Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich klinisch laat behandelen bij de polikliniek FPA De Boog of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, maximaal voor de duur van de proeftijd. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- beschermd of begeleid gaat wonen na afloop van de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 354,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.354,21,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 23 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] , voor een deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes-Bordenga, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2019.
De rechters mr. Stam en mr. Skerka en de griffier mr. Izgi zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, district Twente met nummer PL0600-2019319348 van 17 september 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 oktober 2019, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , mede namens [slachtoffer 1] , van 19 juli 2019, pagina 27.
4.Een geschrift, zijnde een verslag van 18 juli 2019, opgemaakt door T.M. Wemeijer, arts-assistent,
5.Een geschrift, zijnde een verslag van 18 juli 2019, opgemaakt door T.M. Wemeijer, arts-assistent en R.J. de Wit, chirurg-intensivist, pagina’s 81 en 82.
6.Een geschrift, zijnde een verslag van 18 juli 2019, opgemaakt door M.D. Ottink, kinderarts, pagina 83 en 84.
7.Hoge Raad 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:246.