ECLI:NL:RBOVE:2019:4158

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 757
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling op nihil van een persoonsgebonden budget en terugvordering na intrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en CZ Zorgkantoor over de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) op nihil en de terugvordering van € 20.986. Eiseres had een pgb ontvangen voor zorg in het jaar 2017, maar verweerder heeft dit bedrag vastgesteld op nihil en teruggevorderd na een eerdere intrekking van de verlening. De rechtbank oordeelt dat de vaststelling op nihil overbodig was, aangezien de subsidie al volledig was ingetrokken. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiseres niet voldoende zijn om de terugvordering te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van het onverschuldigd betaalde pgb gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de budgethouder en de rol van de zorgaanbieder in de verantwoording van de geleverde zorg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/757

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.W. Boer,
en

CZ Zorgkantoor, verweerder,

gemachtigde: N. Baytemir.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres over het jaar 2017 vastgesteld op nihil en
een bedrag van € 20.986 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) een indicatie voor zorgprofiel VV4 (verpleging en verzorging). Zij woont thuis. Vanaf 26 mei 2016 heeft zij een zorgovereenkomst met [naam 1] , een thuiszorgorganisatie met een landelijk werkgebied. In deze overeenkomst, die geldt voor onbepaalde tijd, is een onregelmatig aantal uren per maand overeengekomen. Voor de functie verpleging en begeleiding is een bedrag van € 40 per uur afgesproken, voor persoonlijke verzorging € 27 per uur en voor schoonmaken
€ 12,50 per uur.
1.2.
Met het besluit van 14 december 2016 heeft verweerder eiseres over de periode van
1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een pgb verleend van € 35.280.
1.3.
Over de periode januari 2017 tot en met juli 2017 zijn facturen bij de SVB ingediend en betaald, tot een bedrag van in totaal € 20.986.
1.4.
Met een brief van 16 oktober 2017 heeft verweerder in het kader van een administratief onderzoek informatie opgevraagd bij eiseres. Op 2 november 2017 en 16 november 2017 heeft verweerder herinneringsbrieven verstuurd.
1.5.
Met een besluit van 27 november 2017 is het door eiseres gefactureerde bedrag van
€ 20.986 afgekeurd over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017.
Met een tweede besluit van 27 november 2017 heeft verweerder de verleningsbeschikking ingetrokken, omdat eiseres niet zou hebben voldaan aan de verplichtingen behorende bij het pgb. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met een besluit van 3 mei 2018 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
1.6.
Eiseres heeft tegen het besluit van 3 mei 2018 beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank heeft dit beroep met een uitspraak van 17 december 2018 ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen die behoren bij het ontvangen van een pgb (registratienummer 18/4185). Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat verweerder na de hersteltermijn alle facturen van zorgverlener [naam 1] met specificaties over de periode van mei 2016 tot en met september 2017 heeft ontvangen. Bij brief van 30 maart 2018 heeft de gewaarborgde hulp aanvullende informatie overgelegd, te weten een weekplanning van week 6 van februari 2017 van [naam 1] , een maandplanning van de maand mei 2017 van [naam 1] , korte omschrijvingen van de geleverde zorg, verzendbewijzen, en een kopie van een “sorry” kaartje. Met het overleggen van deze stukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank nog steeds niet voldaan aan de verplichtingen. De stukken die verweerder bij brieven van 16 oktober, 2 en 16 november 2017 heeft opgevraagd dienden nog altijd overgelegd te worden om de rechtmatigheid van de toekenning van het pgb te kunnen controleren. Volgens de rechtbank was de intrekking van het pgb dan ook terecht.
1.7.
Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Hierop is nog niet beslist.
1.8.
Op 20 november 2018 heeft verweerder een vaststellingsbeschikking over het jaar 2017 genomen. Het pgb is vastgesteld op nihil en een bedrag van € 20.986 is van eiseres teruggevorderd. Tegen deze beslissing heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.9.
Eiseres heeft in bezwaar bij verweerder nadere stukken ingediend, te weten het zorgplan
en de dagregistraties over 2017. Volgens eiseres heeft zij hiermee voldaan aan alle voorwaarden die aan het ontvangen van een pgb zijn gesteld. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat de nieuwe stukken enkel uit coulance zijn beoordeeld. Verweerder ziet nog steeds geen reden de besluitvorming te herzien. Volgens verweerder heeft eiseres de administratie niet op orde en kan ook niet worden vastgesteld dat haar kwalitatief verantwoorde zorg is verleend. Verweerder acht van belang dat er fraudeonderzoek gaande is naar zorgverlener [naam 2] . Uit dat onderzoek blijkt een verband tussen die zorgverlener en de zorgverlener van eiseres, [naam 1] . Verweerder heeft een ernstig vermoeden van fraude door beide zorgverleners. Het is verweerder voorts bekend dat de Inspectie van de gezondheidszorg [naam 1] onder toezicht heeft gesteld. Uit deze rapportages blijkt dat [naam 1] niet voldoet aan de randvoorwaarden voor veilige en goede zorg.
2.2.
Volgens eiseres is zij slachtoffer van het lopende fraudeonderzoek naar de zorgaanbieders. Haar worden omstandigheden aangerekend waarvan zij niet op de hoogte was. Over de verschillen in de plannen, realisatie en de vermeende uitlatingen van eiseres merkt zij op dat zij de Nederlandse taal niet beheerst en haar geheugenfunctie beperkt is.
Zij heeft de strekking van de vragen van verweerder niet goed begrepen. Ook moet zij
afgaan op de informatie die ze van haar zorgverlener krijgt. De zorg die zij heeft ontvangen heeft ze als kwalitatief goed ervaren. Dat uit de stukken blijkt dat de geleverde zorg afwijkt van de geplande zorg is volgens eiseres geen reden om de subsidie lager vast te stellen. Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) spreekt immers van verantwoording van geleverde zorg, niet van geplande zorg. Dat verweerder niet kan bepalen wie de zorg heeft verricht is evenmin relevant voor de vaststelling. Eiseres heeft daadwerkelijk de zorg ontvangen die is opgenomen op de dagplanning. Van tegenstrijdigheden in rapportages en declaraties is geen sprake. Wel heeft de zorgverlener inderdaad ten onrechte verpleging gedeclareerd, terwijl het ging om persoonlijke verzorging. Eiseres kan ermee instemmen dat dit bij de vaststelling van het budget wordt gewijzigd. Bij de belangenafweging heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte niet meegewogen dat zij door het voortduren van het fraudeonderzoek en de terugvordering nodeloos wordt benadeeld.
3. De volgende bepalingen zijn van belang.
Artikel 1.1.1 van de Wlz bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonsgebonden budget wordt verstaan een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen.
Artikel 5.21 van de Regeling langdurige zorg bepaalt dat na afloop van iedere subsidieperiode de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode wordt vastgesteld.
Artikel 4:46 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt.
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
In artikel 4:47 van de Awb is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:
c. de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.
In artikel 4:57, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen kan terugvorderen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank staat voor de vraag of verweerder het aan eiseres verstrekte pgb heeft kunnen vaststellen op nihil, en de aan haar betaalde bedragen heeft kunnen terugvorderen.
4.2.
Een pgb op grond van de Wlz is een subsidie. Dat betekent, dat subsidietitel 4.2 van de Awb van toepassing is. In deze titel wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verlening en de vaststelling van de subsidie. Dat is voor deze uitspraak van de rechtbank van belang.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de subsidieverlening aan eiseres al volledig heeft ingetrokken met het besluit van 27 november 2017 en dit besluit heeft gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 3 mei 2018. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de intrekking van de verlening geaccordeerd in de uitspraak van 17 december 2018.
4.4.
Omdat de verleende subsidie al volledig was ingetrokken, is het nadien ambtshalve
op nihil vaststellen van de subsidie, zoals verweerder heeft gedaan, naar het oordeel van
de rechtbank overbodig en niet noodzakelijk. Dat de vaststelling nodig was om tot terugvordering over te kunnen gaan, zoals namens verweerder ter zitting is betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Uit de (volledige) intrekking van de verlening vloeit immers op zichzelf al voort dat de betaalde bedragen onverschuldigd zijn betaald.
4.5.
In de situatie dat alsnog wordt overgegaan tot een vaststelling op nihil, volgend op een volledige intrekking van de verlening van de subsidie, kan logischerwijs geen sprake zijn van toepassing van artikel 4:46, tweede lid van de Awb. Die bepaling is immers geschreven voor de situatie dat de subsidie lager kan worden vastgesteld dan de verlening. Dat is niet aan de orde. Verweerder heeft bij het genomen vaststellingsbesluit dan ook slechts uit coulance in het licht van artikel 4:46, tweede lid van de Awb beoordeeld of eiseres al dan niet alsnog heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Ter zitting is dit overigens ook aan de orde gekomen.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit al voort, dat verweerder heeft kunnen overgaan tot het op nihil vaststellen van het pgb. De argumenten die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, worden daarom door de rechtbank niet inhoudelijk besproken.
4.7.
Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen met inachtneming van de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. In dat kader heeft verweerder overwogen, dat de besteding van het pgb en de zorgvuldige verantwoording daarvan de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder is, die volgt uit de keuze voor een pgb. Als eiseres al de dupe zou zijn van fraude door haar zorgverlener, dan leidt dat er volgens verweerder niet toe dat verweerder af zou moeten zien van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Verweerder heeft gewezen op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2408) waaruit volgt dat de bescherming van de verzekerde tegen frauderende zorgaanbieders niet moet worden geplaatst in het kader van de beoordeling van het vaststellings- en terugvorderingsbesluit, maar in het kader van de invordering. Gelet op deze inzichtelijke belangenafweging is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om over te gaan tot terugvordering niet onredelijk is. Verweerder heeft dan ook kunnen besluiten het onverschuldigd betaalde pgb tot een bedrag van € 20.986 van eiseres terug te vorderen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. W. F. Bijloo en
mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.