ECLI:NL:RBOVE:2019:4037

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
C/08/237027 / KG RK 19-524 en C/08/237031 KG RK 19-526
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. A. Oosterveld in verband met vermeende partijdigheid

Op 3 september 2019 heeft verzoeker, wonende te [woonplaats], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A. Oosterveld, rechter bij de Rechtbank Overijssel, in verband met de behandeling van zijn zaken geregistreerd onder de nummers AWB 19/189 en AWB 19/880. Mr. Oosterveld heeft op 5 september 2019 schriftelijk gereageerd en niet berust in de wraking. De behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 16 oktober 2019, waarbij verzoeker aanwezig was, vergezeld van mevrouw [naam]. Mr. Oosterveld was afwezig, maar had dit vooraf aangekondigd.

De wrakingskamer heeft de beoordeling gebaseerd op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een rechter op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker heeft aangevoerd dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen hem en de rechter, wat een terugkeer in de dienst van de gemeente Zwolle onmogelijk maakt. Hij heeft ook gesteld dat mr. Oosterveld zich in eerdere uitspraken over de bodemzaak in het arbeidsgeschil heeft uitgelaten, wat de schijn van partijdigheid zou oproepen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat, hoewel de onpartijdigheid van een rechter niet automatisch in het geding is wanneer deze eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin de verzoeker partij was, er in dit geval bijkomende feiten en omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De combinatie van de eerdere uitspraken van mr. Oosterveld en de verwevenheid van de Wob-zaken met het arbeidsgeschil heeft geleid tot de conclusie dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers: C/08/237027 / KG RK 19-524 en C/08/237031 KG RK 19-526
Beslissing van 30 oktober 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 3 september 2019 heeft [verzoeker] het verzoek tot wraking gedaan van mr.
A. Oosterveld, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder nummers AWB 19/189 en AWB 19/880.
1.2.
Mr. Oosterveld heeft op 5 september 2019 schriftelijk gereageerd; hij heeft niet berust in de wraking.
1.3.
De behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 16 oktober 2019 in het openbaar
plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mevrouw [naam] . Mr. Oosterveld is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 van de Awb kan onderscheid gemaakt worden tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. Bij de subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden ook daadwerkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: "legitimate doubt" kan voldoende zijn. De feiten waarop de verzoeker zich beroept, moeten aannemelijk zijn geworden. Zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid.
2.3.
Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat mr. Oosterveld als rechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening in een arbeidsgeschil met het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) heeft behandeld en daarop afwijzend heeft beslist. Volgens verzoeker heeft mr. Oosterveld zich in de uitspraak ook uitgelaten over de bodemzaak in het arbeidsgeschil. Zo heeft mr. Oosterveld onder meer overwogen – zie de uitspraak van 18 januari 2018 (ECLI:NL:RBOVE:2018:153) – dat “
tussen partijen een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan die een terugkeer van verzoekers in de dienst van de gemeente Zwolle onmogelijk maakt” en “
er lijkt geen enkele basis te zijn voor een terugkeer van verzoekers in verweerders organisatie”. Verzoeker stelt dat hij zich in de voorlopige voorziening niet door mr. Oosterveld gehoord voelde. Hoewel sprake is van verschillende toetsingskaders, heeft de informatie die verzoeker in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft gevraagd grote raakvlakken met de inhoud van genoemde zaak, mede doordat het college in zijn verweerschriften de Wob-zaken sterk heeft vermengd met het arbeidsgeschil, aldus verzoeker. Volgens verzoeker heeft mr. Oosterveld tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op 11 januari 2018 ook uitlatingen gedaan – onder meer over zijn klacht tegen een HR-adviseur van de gemeente Zwolle en de hoeveelheid door hem ingediende stukken – die bij hem de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid hebben opgeroepen. Tot slot wijst verzoeker erop dat de uitspraak van mr. Oosterveld op dit verzoek nagenoeg een kopie van het verweerschrift van het college was, wat bij hem vragen oproept.
2.4.
Mr. Oosterveld meent dat zijn voorlopige oordeel in het arbeidsgeschil in de Wob-zaken geen rol speelt. Hij wijst erop dat een eerder onwelgevallig oordeel in een andere zaak niet kan leiden tot wraking en dat daaruit geen schijn van partijdigheid of vooringenomenheid afgeleid kan worden. Mr. Oosterveld herkent zich niet in het beeld dat verzoeker na ruim anderhalf jaar van de behandeling ter zitting schetst.
2.5.
Het is vaste rechtspraak dat de onpartijdigheid van een rechter niet al te lijden heeft, alleen door de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin een verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld (zie o.a. CRvB 4 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3815). Dit kan evenwel anders zijn als sprake is van bijkomende feiten of omstandigheden die zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid.
2.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kennen het arbeidsgeschil en de thans aanhangige Wob-zaken weliswaar verschillende toetsingskaders maar moet tegelijkertijd worden vastgesteld dat in dit geval beide procedures sterk met elkaar verweven zijn. De Wob-zaken zien op facturen c.a. van de advocaat die namens het college in het arbeidsgeschil heeft opgetreden. De wrakingskamer twijfelt er niet aan dat mr. Oosterveld onpartijdig en niet vooringenomen is, ook in de Wob-zaken van verzoeker. Maar de wrakingskamer kan zich ook voorstellen dat bij verzoeker vrees is ontstaan dat ingeval van behandeling van de Wob-zaken door mr. Oosterveld van een onbevangen beoordeling mogelijk geen sprake meer zal zijn. Deze vrees acht de wrakingskamer objectief gerechtvaardigd, en wel door de combinatie van de omstandigheden dat (i) mr. Oosterveld zich in het kader van de voorlopige voorziening in stellige termen heeft uitgelaten over het arbeidsgeschil tussen verzoeker en het college en dat (ii) de Wob-zaken en het arbeidsgeschil inhoudelijk met elkaar in verband staan. De schijn van vooringenomenheid is daarmee gewekt.
2.7.
Het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, L.M. Rijksen en
S. Taalman, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.