ECLI:NL:RBOVE:2019:4036

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
C/08/238510 / KG RK 19-590
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 30 oktober 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. W.J.B. Cornelissen afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij bestuursrechtelijke procedures, had op 8 oktober 2019 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat mr. Cornelissen partijdig was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Verzoeker had aangevoerd dat mr. Cornelissen in strijd met het beginsel van een eerlijk proces had gehandeld door de behandeling van de zaken voort te zetten zonder zijn mede-eiser uit te nodigen. Mr. Cornelissen had echter op begrijpelijke wijze zijn beslissing gemotiveerd, waarbij hij het belang van de vergunninghouder en het gemeentebestuur in acht nam. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van mr. Cornelissen een procesbeslissing was die niet tot wraking kon leiden. Bovendien was er geen bewijs van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/238510 / KG RK 19-590
Beslissing van 30 oktober 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 8 oktober 2019 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mr. W.J.B. Cornelissen, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder nummers AWB 19/653, AWB 19/654 en AWB 19/655.
1.2.
Mr. Cornelissen heeft op 15 oktober 2019 schriftelijk gereageerd; hij heeft niet berust in de wraking.
1.3.
De behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 16 oktober 2019 in het openbaar plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen. Mr. Cornelissen is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
2.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat mr. Cornelissen ten onrechte heeft besloten “
om de behandeling van de beroepen niet aan te houden en mijn mede-eiser [naam 1] niet alsnog op te roepen/uit te nodigen, maar de behandeling voort te zetten ondanks dat mijn mede-eiser [naam 1] niet voor de zitting was uitgenodigd en dus niet kon deelnemen aan de behandeling ter zitting en derhalve werd uitgesloten van het geding/de gedingen terwijl eisers uitdrukkelijk samen de beroepen willen voeren”.
Volgens verzoeker heeft mr. Cornelissen daardoor in strijd gehandeld met het beginsel van fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM en daarmee de schijn van vooringenomenheid/partijdigheid gewekt.
2.3.
Mr. Cornelissen heeft als volgt op het verzoek gereageerd:

In de voorliggende drie bestuursrechtelijke zaken zijn twee eisers, de beide heren [naam 2] , in Berber, de procedure databank genoteerd als APP. De heer [verzoeker] is als CORR genoteerd. Dat betekent dat alle correspondentie gericht is aan het opgegeven adres (één adres dus). De zittingslijst vermeldt deze gegevens ook, zodat ik me bij de voorbereiding en de aanvang van de zitting niet kan vergissen: ieder van beide heren [naam 2] kan ter zitting verschijnen, zonder volmacht van de ander.
De drie uitspraken zullen twee eisers vermelden en zullen verzonden worden aan het correspondentieadres. Zo is het de afgelopen jaren steeds zonder problemen gegaan. [verzoeker] komt in alle zaken die ik – en mijn collega’s – hebben behandeld van deze twee eisers altijd alleen op zitting en vraagt – ook in deze drie zaken – altijd om een proceskostenvergoeding (m.n. reiskosten) voor hemzelf.
Het verzoek ter zitting van [verzoeker] om aanhouding heb ik afgewezen. Afzonderlijke uitnodiging van [naam 1] acht ik gelet op de historie van deze drie en alle voorgaande zaken van geen toegevoegde waarde. [verzoeker] is tot nu toe in staat geweest voor beide heren alle nodige argumenten in de schriftelijke fase van de procedures naar voren te brengen. Daarbij komt dat ter zitting de vergunninghouder en gemachtigde van die vergunninghouder en van het gemeentebestuur aanwezig waren en van uitstel nadeel kunnen lijden.
Bovendien komt het mij voor dat de procedurele beslissing ter zitting om niet in te stemmen met aanhouding geen reden is voor wraking van een rechter.”
2.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker en zijn broer, nadat de ontvangst van de onderliggende beroepen aan verzoeker bij brief van 9 april 2019 was bevestigd, bij separate faxberichten van 6 mei 2019 de rechtbank expliciet erop hebben gewezen dat de beroepen zijn ingesteld door de gezamenlijke eigenaren van het pand, [adres] , [naam 1] en [verzoeker] , en dat zij daarom beiden als eiser dienen te worden aangemerkt. Verzoeker en zijn broer hebben om die reden verzocht de correspondentie met betrekking tot de beroepen aan elk van hen te richten. Niet is gebleken dat de rechtbank op dit verzoek heeft gereageerd.
2.5.
Mede gelet op een eerder, gelijksoortig wrakingsverzoek van verzoeker (zie de beslissing van 28 december 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:5041), ziet de wrakingskamer niet in waarom het verzoek van verzoeker en zijn broer om correspondentie aan elk van hen te richten niet had kunnen worden gehonoreerd. Dat beide broers als APP (wat staat voor appellant) in het administratieve systeem Berber staan genoteerd en alleen verzoeker als CORR (correspondent), is een administratieve kwestie en doet daar niet aan af.
2.6.
Dit laat evenwel onverlet dat de beslissing van mr. Cornelissen tot afwijzing van het verzoek van verzoeker om aanhouding van de behandeling van de beroepen totdat ook zijn broer voor de zitting is uitgenodigd een procesbeslissing is die in beginsel niet tot wraking kan leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan niet de conclusie worden getrokken dat een beslissing is genomen die alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens verzoeker en zijn broer. Mr. Cornelissen heeft op een begrijpelijke wijze invulling gegeven aan zijn (regie)taken. Hij heeft tijdens de zitting op 8 oktober 2019 aan verzoeker uitgelegd dat voortzetting van de behandeling van de beroepen gewenst is om nadeel te voorkomen dat de vergunninghouder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer bij uitstel zouden kunnen lijden. In dit kader acht de wrakingskamer relevant dat verzoeker het belang van de gezamenlijke eisers vertegenwoordigde (het gaat immers om het pand dat hen in gezamenlijke eigendom toebehoort). Verder is niet gebleken dat zijn broer door de manier waarop eisers voor de zitting zijn uitgenodigd (p/a verzoeker) in zijn belangen is geschaad. Dit betekent dat de bij verzoeker gewekte schijn van partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is.
2.7.
Nu verzoeker ook voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de wrakingskamer partijdigheid dan wel vooringenomenheid van mr. Cornelissen of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, L.M. Rijksen en
S. Taalman, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.