ECLI:NL:RBOVE:2019:3912

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
ak_19_385
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing met behoud van bezoldiging en ontzegging van de toegang tot IND-locaties hangende disciplinair onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser was met onmiddellijke ingang geschorst en de toegang tot alle IND-locaties was hem ontzegd, hangende een disciplinair onderzoek naar vermoedelijk plichtsverzuim. Dit besluit volgde op een gesprek op 24 september 2018, waarin de eiser had aangegeven de naam van zijn leidinggevende zonder toestemming onder beslissingen op bezwaar te hebben gezet. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was voor de ordemaatregelen, gezien het vermoeden van ernstig plichtsverzuim en de noodzaak om de integriteit van de dienst te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de schorsing en ontzegging van de toegang niet onredelijk waren. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat de duur van de schorsing niet met een concrete termijn hoefde te worden begrensd, zolang deze in relatie stond tot het lopende onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/385

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder met onmiddellijke ingang besloten om eiser de toegang tot alle IND-locaties te ontzeggen en hem te schorsen met behoud van bezoldiging hangende het disciplinaire onderzoek dan wel tot nadere besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019.
Eiser is verschenen, vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Dragt en
Y.M.W.J. Bossink-van der Sluis, adjunct-directeur Directie Asiel en Bescherming.

Overwegingen

1.1
Eiser is werkzaam als (senior) medewerker Behandelen en Ontwikkelen bij de Directie Asiel en Bescherming van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle.
1.2
Op 24 september 2018 heeft eiser in een gesprek met zijn leidinggevende [naam] (hierna: [naam] ) en een HR-adviseur desgevraagd aangegeven dat hij de naam van [naam] onder door eiser opgestelde beslissingen op bezwaar heeft gezet. [naam] heeft hierop aangegeven dat hij hier geen toestemming voor heeft gegeven, dat hij deze handel-wijze onacceptabel vindt en dat zijn vertrouwen in eiser ernstig is geschaad.
1.3
Bij het primaire besluit is eiser met onmiddellijke ingang geschorst en is hem de toegang tot de IND-locaties ontzegd. Verweerder heeft overwogen dat uit het gesprek op
24 september 2018 is gebleken dat eiser in strijd met de regels heeft gehandeld door de naam van zijn leidinggevende als bevoegd gezag op een beslissing op bezwaar te zetten zonder diens toestemming. Verder is het eveneens tegen de regels dat eiser een beslissing op bezwaar heeft opgesteld in een zaak waarin hij het primaire besluit al had genomen. Verweerder concludeert dat sprake is van een redelijk vermoeden van plichtsverzuim en dat het in het kader van de integriteit noodzakelijk is een disciplinair onderzoek te laten verrichten naar dit vermoedelijke plichtsverzuim. De schorsing en de ontzegging van de toegang zijn van kracht voor de duur van dit disciplinaire onderzoek dan wel tot verdere besluitvorming heeft plaatsgevonden over eisers rechtspositie.
1.4
Op 4 oktober 2018 heeft de directeur Asiel en Bescherming aan het Bureau Integriteit (hierna: BI) de opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar een mogelijke integriteitsinbreuk door eiser.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de schorsing en de ontzegging van de toegang gehandhaafd.
2. Eiser is het niet eens met verweerders besluit om hem te schorsen en hem de toegang tot alle IND-locaties te ontzeggen. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
Bevoegdheid
3.1
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is vermeld dat de hoofddirecteur van de IND dit besluit heeft genomen namens de minister van Veiligheid en Justitie. Mede gelet op wat hierover op de zitting van de kant van de verweerder is gezegd, gaat de rechtbank ervan uit dat het hierbij gaat om een kennelijke verschrijving en dat het besluit is genomen namens de minister van Justitie en Veiligheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
Wettelijk toetsingskader
3.2
Artikel 50, eerste lid, van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR) bepaalt dat de ambtenaar gehouden is de plichten die uit zijn functie voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
Op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARAR kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst zulks vordert.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
3.3
De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure niet gaat om de vraag of eiser zich schuldig heeft gemaakt aan (verwijtbaar) plichtsverzuim. Die vraag is pas aan de orde als verweerder mocht besluiten om eiser een disciplinaire sanctie op te leggen.
Het gaat er in deze procedure alleen om of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hangende het onderzoek van BI en eventuele hieruit voortvloeiende besluitvorming ten aanzien van eiser de ordemaatregelen van schorsing en ontzegging van de toegang tot alle IND-locaties te treffen.
3.4
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512) is een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaat-regel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier voor. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
3.6
Verweerder verwijt eiser - kort gezegd - dat hij de naam van zijn leidinggevende [naam] zonder diens toestemming als bevoegd gezag onder beslissingen op bezwaar heeft gezet in zaken waarin eiser eerder al het primaire besluit had genomen. Dat is volgens verweerder in strijd met de regels en levert ernstig plichtsverzuim op.
3.7
Eiser betoogt dat het een gebruikelijke gang van zaken is bij zijn eenheid binnen de IND dat ambtenaren die het primaire besluit hebben genomen, ook belast worden met het nemen van de beslissing op bezwaar namens de leidinggevende of een andere ambtenaar. Dit gebeurt volgens eiser met instemming van dan wel in opdracht van de leidinggevende.
Eiser stelt dat hij heeft geprotesteerd tegen deze gang van zaken en hierom zelfs meerdere keren overplaatsing heeft aangevraagd. Ook de zaak die aanleiding is geweest tot de orde-maatregelen die nu tegen hem zijn genomen, heeft eiser naar zijn zeggen met instemming van en in opdracht van zijn leidinggevende afgedaan.
3.8
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van BI duidelijkheid zal moeten geven over de feitelijke gang van zaken binnen de eenheid van eiser en de rol die eiser heeft gespeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat ook eisers standpunt bij dat onderzoek en de nadere besluit-vorming over zijn rechtspositie is, respectievelijk zal worden, betrokken.
3.9
De rechtbank is evenwel van oordeel dat er ten tijde van het bestreden besluit, gelet op de informatie die uit het gesprek van 24 september 2018 naar voren was gekomen, sprake was van een vermoeden van ernstig plichtsverzuim, waardoor aan de integriteit van eiser moest worden getwijfeld en het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen was geschaad.
3.1
Gelet op de aard van de gedragingen die eiser worden verweten en de omstandigheid dat deze hebben plaatsgevonden op de afdeling waar hij werkzaam was, heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat het niet aanvaardbaar was dat eiser zijn werkzaamheden gedurende het interne onderzoek bleef verrichten en toegang had tot het digitale systeem van de IND. Die concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim stond ook in de weg aan tijdelijke plaatsing van eiser elders binnen de IND.
3.11
Op grond van het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om in verband met het onderzoek naar de verdenking van plichtsverzuim van eiser, de in geding zijnde ordemaatregelen op te leggen en het dienstbelang te laten prevaleren boven het belang van eiser om zijn werkzaamheden te continueren.
3.12
Verder kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd.
3.13
Anders dan eiser stelt, is de duur van de schorsing en de ontzegging van de toegang wel voldoende bepaald, namelijk voor de duur van het disciplinaire onderzoek, dan wel tot nadere besluitvorming heeft plaatsgevonden over de rechtspositie van eiser. De duur van de schorsing hoeft niet met een concrete termijn of datum te zijn begrensd. Voldoende is dat in het besluit tot uitdrukking komt wanneer de schorsing eindigt, waarbij een relatie kan worden gelegd met een onderzoek naar de gedraging van de betrokken ambtenaar en een nader besluit over zijn positie.
Overigens merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het onderzoek van BI in de loop van 2019 is heropend in verband met nieuwe informatie die door eiser was aangedragen, dat het heropende onderzoek inmiddels is afgerond en dat verweerder nu op korte termijn een besluit zal nemen omtrent eisers rechtspositie.
3.14
Met betrekking tot het niet horen van eiser voorafgaand aan het schorsingsbesluit en het besluit tot ontzegging van de toegang, heeft verweerder aangevoerd dat daar in dit geval geen tijd voor was. Er moest snel gehandeld worden om te voorkomen dat eiser eventueel bewijsmateriaal zou kunnen vernietigen.
De rechtbank acht dit standpunt van verweerder in de gegeven situatie aanvaardbaar. Als de schorsing en de ontzegging van de toegang vooraf aangekondigd waren, zou eiser immers de gelegenheid hebben gehad om eventuele belastende informatie uit het digitale systeem te verwijderen of aan te passen. Daarmee zou het effect van de ordemaatregelen geheel of gedeeltelijk teniet gedaan kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank was het dan ook gerechtvaardigd om eiser voorafgaand aan de schorsing en ontzegging van de toegang niet te horen.
Overigens heeft eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar, bij behandeling van de voorlopige voorziening en nu in beroep voldoende gelegenheid (gehad) zijn standpunt ten aanzien van de opgelegde ordemaatregelen alsnog schriftelijk en mondeling naar voren te brengen, zodat hij niet op onaanvaardbare wijze in zijn belangen is geschaad.
3.15
De overige formele en procedurele grieven die eiser in beroep heeft aangevoerd, bijvoorbeeld dat hij geen inzage heeft gehad in een gespreksverslag van het informele gesprek met zijn leidinggevende [naam] op 19 september 2018 en dat hij op de hoorzitting in bezwaar geen collega’s als getuigen heeft kunnen laten horen, raken niet zozeer aan de ordemaatregelen die in deze procedure aan de orde zijn, maar gaan veeleer over het onderzoek naar de vraag of eiser zich daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt aan verwijtbaar plichtsverzuim. Zoals al eerder in deze uitspraak is opgemerkt, gaat het daar in deze zaak niet om. De rechtbank zal daarom niet verder op die formele grieven van eiser ingaan.
Conclusie
4. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.