ECLI:NL:RBOVE:2019:3883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
08-996092-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder van bijlesinstituten wegens belastingfraude met aanzienlijke schade voor de maatschappij

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de bestuurder van twee bijlesinstituten, die is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor belastingfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die ook als bestuurder van de betrokken stichtingen fungeerde, feitelijk leiding heeft gegeven aan het niet doen van aangiften loonbelasting en het opzettelijk onjuist doen van aangiften. De fraude heeft de maatschappij benadeeld voor een bedrag van bijna 500.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende meerdere jaren en binnen meerdere rechtspersonen belastingfraude heeft gepleegd, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schade voor de maatschappij. De verdachte is ook voor drie jaar ontzet van het recht om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn handelen op de belastingmoraal.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996092-16 (P)
Datum vonnis: 24 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 april 2019 en 10 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Heidema en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.G. Hassink, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 10 oktober 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijk leiding heeft gegeven aan de [stichting 1] met betrekking tot het niet doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over de tijdvakken 1 juni 2013 tot en met 30 september 2016;
Subsidiairdat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
feit 2:feitelijk leiding heeft gegeven aan de [stichting 2] met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over één of meer maanden van 2016 en/of 2017;
Subsidiairdat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
de [stichting 1] op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juni 2013 tot en met 26 september 2017 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringenover het/de aangiftetijdvak(ken) van
- 1 juni 2013 tot en met 31 december 2015 en/of
- 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016,

niet, of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting werd geheven, terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging;

subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juni 2013 tot en met 26 september 2017 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringenover het/de aangiftetijdvak(ken) van
- 1 juni 2013 tot en met 31 december 2015 en/of
- 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016,

niet, of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting werd geheven;

2.
de [stichting 2] op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juni 2016 tot en met 17 juli 2017 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en), althans alleen, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen over een of meer van de maanden over 2016 en/of 2017 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) (electronische) aangiftebiljet(ten) (telkens) een te laag, althans een onjuist bedrag aan (te betalen) loonbelasting/premie volksverzekeringen werd vermeld of aangegeven, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juni 2016 tot en met 17 juli 2017 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of één of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en), althans alleen, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen over een of meer van de maanden over 2016 en/of 2017 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) (electronische) aangiftebiljet(ten) (telkens) een te laag, althans een onjuist bedrag aan (te betalen) loonbelasting/premie volksverzekeringen werd vermeld of aangegeven, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdachte
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Hiertoe heeft hij – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet op de tenlastegelegde feiten gehad. Hij wist niet dat de aangiften niet of onjuist werden gedaan. Hij was ervan overtuigd dat [naam 1] , die de loonadministratie voor hem deed, ook de aangiften loonheffing deed, aangezien verdachte hem dit had gevraagd.
Voor wat betreft de vraag of de stichtingen als rechtspersonen strafbaar zijn heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Volgens de raadsman heeft verdachte echter geen feitelijk leiding gegeven aan de eventueel door deze stichtingen begane strafbare gedragingen. Verdachte wist namelijk niet, en had evenmin moeten weten, dat er iets mis ging met de aangiften. Hij was daarom niet gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de tenlastelegging zo leest dat feit 1 ziet op het
nietdoen van de aangiften loonbelasting. Dit feit heeft derhalve betrekking op alle werknemers van de [stichting 1] voor wie geen aangifte loonbelasting is gedaan. Feit 2 heeft blijkens de bewoordingen in de tenlastelegging betrekking op o
njuist en/of onvollediggedane aangiften loonbelasting (en niet op in het geheel niet gedane aangiften). Daarom leest de rechtbank de tenlastelegging van feit 2 aldus dat dit verwijt alleen betrekking heeft op de ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] gedane aangiften loonbeslasting.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Inleiding
De [stichting 1] is opgericht op 28 mei 2013 en hield zich bezig met studiebegeleiding, vorming en onderwijs en online bijles en huiswerkbegeleiding. De stichting is op 3 juni 2013 ingeschreven in de Kamer van Koophandel en er waren op dat moment tien personen werkzaam bij de stichting. Verdachte was geregistreerd als bestuurder (voorzitter, secretaris en penningmeester) van de stichting en was alleen/zelfstandig bevoegd. [2] Op 12 september 2016 is de [stichting 1] uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [3]
Op 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst een melding ontvangen van het UWV, inhoudende dat mevrouw [naam 4] een WW-aanvraag had ingediend, maar dat haar gegevens niet in een polis zijn opgenomen. [4] Uit de door haar overgelegde stukken blijkt echter dat zij op 9 juni 2013 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de [stichting 1] , vertegenwoordigd door [verdachte] , en dat van haar salaris loonbelasting werd ingehouden. [5] Uit onderzoek is gebleken dat die ingehouden loonbelasting en premies volksverzekering niet zijn aangegeven bij de Belastingdienst. Dat gold niet alleen ten aanzien van mevrouw [naam 4] , maar ook ten aanzien van alle andere medewerkers van de [stichting 1] . Na deze melding is de [stichting 1] opgenomen in de administratie van de Belastingdienst als aangifteplichtig voor de loonheffing en is zij op 6 januari 2016 alsnog uitgenodigd tot het doen van aangiften loonheffing vanaf 1 juni 2013. Aangezien geen aangiften werden gedaan zijn op 11 maart 2016 naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2013 (€ 28.650), 2014 (€ 24.850), 2015 (€ 32.500) en 2016 (€ 15.500). [6]
Uit een ambtsedige verklaring loonheffing, opgemaakt door [verbalisant] , ambtenaar werkzaam bij Belastingdienst/Centrale administratie, van 23 augustus 2016 blijkt dat van de [stichting 1] voor de tijdvakken juni 2013 tot en met december 2015 geen aangiften loonheffing bij de Belastingdienst zijn ontvangen. [7]
Verdachte heeft bij aanvang van zijn verhoor bij de politie op 1 november 2017 opgemerkt:

Het niet doen van aangifte dat is inderdaad gebeurd”. [8]
Uit het voorgaande blijkt dat door de [stichting 1] in de tenlastegelegde periode over de in de tenlastelegging genoemde tijdvakken geen aangiften loonbelasting heeft gedaan.
Daderschap rechtspersoon
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de [stichting 1] kan worden aangemerkt als dader van het niet doen van aangifte loonbelasting. De rechtbank zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in HR 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938, het zogenoemde Drijfmest-arrest).
Hieruit blijkt dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: het gaat om een handelen of nalaten van iemand die werkzaam is voor dan wel ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon past, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en/of de gedraging blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan de [stichting 1] worden toegerekend. Het doen van dergelijke gaangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Bovendien betreft het een nalaten van een persoon die werkzaam was ten behoeve van die rechtspersoon, namelijk verdachte in zijn hoedanigheid als alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder.
Naast daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereist opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon.
In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend aan de betreffende rechtspersoon.
De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij de verdachte wordt onderzocht: de overwegingen dienen als hier ingelast te worden beschouwd in de sleutel van toerekening aan de rechtspersoon van het aanwezige opzet bij de leidinggevende functionaris.
Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen
Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven
(HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Zoals hiervoor is overwogen, was verdachte alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van de [stichting 1] en was hij, volgens zijn eigen verklaring, de enige feitelijk leidinggevende. [9] Verdachte heeft de stichting niet als werkgever bij de Belastingdienst aangemeld en hij heeft, zoals uit onderstaande verklaring bij de politie blijkt, bewust geen aangiften loonbelasting gedaan.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 1 november 2017 op de vraag welke afspraken hij met zijn accountant had gemaakt, geantwoord:
“Voor juni 2016 had ik geen afspraken, ik heb de spullen gewoon laten liggen. De aangiften loonbelasting bedoel ik hiermee. Totdat ik een dreigend telefoontje kreeg van de Belastingdienst en ik het alsnog wou regelen. De administratie voor de loonbelasting was gewoon klaar alleen heb ik het laten liggen. Ik heb het sinds 2013 laten liggen. Mijn medewerkers wilde ik draaiende houden, daar heb ik een commitment aan gedaan. Daardoor liet ik de Belastingdienst links liggen. Ik wist dat wat ik deed onjuist was. [10]
En heeft hij verklaard:
“Ik heb me jarenlang afgesloten voor de administratie en de consequenties daaraan. Zelfs een appartement gehuurd om vervelende post naar toe te sturen”. [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2019 bepleit dat zijn opzet niet was gericht op het niet doen van de loonaangiften. Hij heeft onder meer verklaard dat hij tot 25 februari 2019 zelfs niet wist dat er geen aangiften loonbelasting voor zijn werknemers waren gedaan. Hij is er tot dat moment altijd vanuit gegaan dat [naam 1] de aangiften voor de [stichting 1] deed aangezien zij dit mondeling overeen waren gekomen. Volgens verdachte was [naam 1] verantwoordelijk voor de loonadministratie en stuurde verdachte hem alle gegevens met betrekking tot zijn werknemers. Aan de hand van deze gegevens maakte [naam 1] elke maand overzichten die hij maandelijks per e-mail met een aangiftenummer en de aan de werknemers te betalen bedragen aan verdachte stuurde. Hieruit leidde verdachte af dat [naam 1] ook de aangiften loonbelasting deed.
Deze verklaring van verdachte staat haaks op de door [naam 1] op 2 november 2017 bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat hij wel de loonadministratie en de incasso voor de [stichting 1] deed, maar dat hij nooit loonaangiften heeft gedaan en dat hij dit van verdachte ook niet hoefde te doen omdat dit collectief werd geregeld. Volgens [naam 1] heeft hij duidelijk aan verdachte gevraagd hoe het moest met de loonaangifte van de [stichting 1] en gaf verdachte steeds aan dat het collectief was geregeld en dat dit via het accountantskantoor zou gaan. [12]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij [naam 1] heeft verzocht de loonaangiften van de [stichting 1] te doen en dat hij niet heeft geweten dat [naam 1] dit heeft nagelaten, ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte eerder, te weten op 2 november 2017 bij de politie de vraag wat de afspraken met [naam 1] waren, heeft beantwoord: “
De afspraak was dat hij bijles geeft en hij verzorgt de loonadministratie. [naam 5] verzamelt de uren, deelt dat in Excel met [naam 1] , [naam 1] berekent de bedragen die hij weer met mij deelt. Deze werkzaamheden doet hij al heel lang, sinds 2000. Verder zijn er geen afspraken, behalve als een medewerker een vraag heeft over het berekend bedrag dan verwijs ik die medewerker naar [naam 1] ”. [13]
Dit sluit aan bij hetgeen [naam 1] hierover heeft verklaard, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de juistheid van het door [naam 1] gestelde moet worden getwijfeld.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 1 primair ten laste gelegde gedraging van de [stichting 1] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Inleiding
De [stichting 2] is opgericht op 4 september 2015 en hield zich bezig met studiebegeleiding, vorming en onderwijs, het geven van zo betaalbaar mogelijke bijlessen aan scholieren en studenten van alle opleidingsniveaus en alles wat hiermee verder verband houdt. De stichting is op 14 september 2015 ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
Verdachte was ook voor deze Stichting geregistreerd als bestuurder en was alleen zelfstandig bevoegd. [14] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds 1 juli 2019 is gestopt met werken in deze onderneming en dat hij bezig is met het opheffen van deze onderneming.
Uit een ambtsedige verklaring, opgemaakt door [verbalisant] , ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, van 26 september 2017 is gebleken dat via het elektronisch berichtenverkeer van de belastingplichtige [stichting 2] loonheffingsgegevens zijn ontvangen over de tijdvakken januari 2016 tot en met mei 2016, juni 2016 (2x), juli 2016 tot en met januari 2017, februari 2017 (2x) en maart 2017 tot en met juni 2017. [15]
Uit de administratie van de Belastingdienst is gebleken dat de [stichting 2] loonaangifte heeft gedaan op naam van twee werknemers, te weten: [naam 2] en [naam 3] . In 2016 is een bedrag aan uitbetaalde brutolonen aangegeven van in totaal
€ 23.589. [16]
Uit mutaties van de opgevraagde bankrekeningen (van de [stichting 2] en van verdachte zelf) blijkt dat aan deze personen in 2016 netto € 35.672 aan loon is uitbetaald. [17]
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat namens de [stichting 2] in de tenlastegelegde periode met betrekking tot deze twee werknemers in 2016 een te laag, en dus onjuist, bedrag aan loonbelasting in de elektronische aangiftebiljetten is opgegeven.
De aangiften van 2017 zijn verder niet op (on)juistheid onderzocht.
Daderschap rechtspersoon
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de [stichting 2] kan worden aangemerkt als dader van het onjuist doen van aangifte loonbelasting en zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest, zoals hiervoor onder feit 1 bij de bespreking van ‘daderschap rechtspersoon’ vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook hier dat het onjuist doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan de [stichting 2] kan worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon.
Bovendien betreft het handelen van een persoon die werkzaam was ten behoeve van die rechtspersoon, te weten eerdergenoemde [naam 1] , handelend in opdracht van verdachte.
Naast daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereist opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon.
De vraag of het opzet van een individueel persoon kan worden toegerekend aan de rechtspersoon, hangt af van de interne organisatie en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend aan de betreffende rechtspersoon.
De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij de verdachte wordt onderzocht: de overwegingen dienen als hier ingelast te worden beschouwd in de sleutel van toerekening aan de rechtspersoon van het aanwezige opzet bij de leidinggevende functionaris.
Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen
Ook hier geldt dat nu is vastgesteld dat de verboden gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Verreist is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de verboden gedraging heeft; schuld is niet voldoende. In dit geval moet dus worden beoordeeld of verdachte als feitelijke leidinggever ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
Daarbij speelt een rol dat [naam 1] in opdracht van verdachte voor de [stichting 2] de loonadministratie en de aangiften loonbelastingen deed (aan de hand van de gegevens die hij daarvoor ontving van een andere werknemer van de stichting).
Vaststaat dat hij slechts voor twee werknemers van de [stichting 2] aangiften loonbelasting heeft gedaan en dat deze aangiften onjuist zijn.
[naam 1] heeft verklaard dat hij meermalen bij verdachte kenbaar heeft gemaakt dat aspecten binnen de diverse bedrijven van verdachte hem niet duidelijk waren. Dit blijkt wel uit een
e-mailbericht [18] dat [naam 1] op 31 januari 2017 aan verdachte gestuurd, waarin hij schrijft:
[verdachte] ,
Ik ben bezig met de afsluitingen van 2016, de loonopgaven en de nieuwe percentages. Er heerstnog veel onduidelijkheidbij mij over wie in welke organisatie zitten, loonbelasting-technisch dan wel te verstaan. Voor de goede orde: ik doe alleen voor [stichting 2] maandelijks een opgave en aangifte.
[stichting 2]:
[naam 2] Bruto € 1.301,33 wordt Netto € 1.176,33
[naam 3] Bruto € 1.649,- wordt Netto € 1.495,42
[naam 1] heeft bij de politie over dit e-mailbericht verklaard dat hij vaak niet snapte hoe het zat en dat hij regelmatig aan verdachte vroeg hoe het zat maar dat hij geen duidelijkheid kreeg, ook niet nadat hij daar 25 naar had gevraagd.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 2 november 2017 verklaard:
Als ondernemende bijlesboer ben ik goed maar waar ik waardeloos in ben is administratie, dingen bijhouden, het is een chaos in mijn kantoor wat betreft administratie. lk heb niks met administratie en dergelijken. Ik besef dat ik een ontzettend grote fout heb gemaakt, en dat het nu anders moet. lk heb me jarenlang afgesloten voor de administratie en de consequenties daaraan. Zelfs een appartement gehuurd om vervelende post naar toe te sturen.
(…)
Op uw vraag hoe [naam 1] aangifte kan doen bij de Belastingdienst als hij niet weet welke werknemer bij welke onderneming hoort, antwoord ik dat ik me realiseer dat het allemaal onduidelijk is en dat dit strookt met de opmerking van [naam 6] , inhoudende dat zij niet precies weet voor welk bedrijf van verdachte zij werkt. Ik bedoel het aardig, maar als [naam 1] in een patroon zit, komt hij er niet meer uit. Hij blijft sommige dingen gewoon noteren. [19]
Ook uit de verklaringen van werknemers van verdachte blijkt dat de organisatie en bedrijfsvoering bij de [stichting 2] onduidelijk en onzorgvuldig was. Zo heeft getuige [getuige] verklaard dat zij niet precies weet voor welk bedrijf van verdachte zij werkt en dat zij niet altijd een loonstrookje krijgt. [20] Getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij niet precies weet voor welk bedrijf of welke stichting van [verdachte] hij werkt. Hij heeft verklaard dat hij zelf het aantal gewerkte uren bijhoudt en dat daar geen controle op plaats vindt. Hij heeft nooit loonstroken en jaaropgaven ontvangen, zijn salaris ontving hij onregelmatig en ook niet altijd alles. [21]
De rechtbank leidt hieruit af dat de bedrijfsvoering bij de [stichting 2] ten minste te wensen overliet.
Verdachte was, zoals hiervoor is overwogen, alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van de [stichting 2] en hij was, volgens zijn eigen verklaring, de enige feitelijk leidinggevende. [22] Verdachte is uit dien hoofde verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke administratie, zeker waar het de loonadministratie en het doen van aangiften loonbelasting voor zijn werknemers betreft. Verdachte was zich bewust van zijn administratieve (wan)beleid en heeft welbewust de ogen gesloten voor de mogelijke gevolgen daarvan. Maatregelen ter verbetering heeft hij achterwege gelaten. Verdachte heeft nooit onderzocht of [naam 1] de loonadministratie op orde had noch heeft verdachte controle gehouden op de aangiften loonbelasting die [naam 1] voor hem deed. Sterker nog, verdachte hield een woning aan als postadres, zodat ‘vervelende’ post (van deurwaarders en de Belastingdienst) hem niet bereikte. Door het op een dergelijke wijze een bedrijf te runnen, was de kans op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting door [naam 1] aanmerkelijk en heeft verdachte die kans welbewust aanvaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2019 nog verklaard dat zijn loonadministratie juist goed geregeld was, dat [naam 1] zijn zaken goed op orde had en dat er geen chaos was in de loonadministratie.
De rechtbank stelt deze verklaring, in het licht van de eerder door verdachte bij de politie afgelegde verklaring, de verklaringen van [naam 1] dat hij nooit duidelijkheid van verdachte verkreeg, en de hiervoor opgenomen verklaringen van andere werknemers als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 2 primair tenlastegelegde gedraging van de [stichting 2] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair:
de [stichting 1] op tijdstippen in de periode van 3 juni 2013 tot en met 26 september 2017 in Nederland, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964 opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen over de aangiftetijdvakken van
- 1 juni 2013 tot en met 31 december 2015 en
- 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016,
niet heeft gedaan, terwijl die feiten er toe strekten, dat te weinig belasting werd geheven, terwijl hij, verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging;
2 primair:
de [stichting 2] op verschillende tijdstippen in de periode van 30 juni 2016 tot en met 17 juli 2017 in Nederland, als inhoudsplichtige in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen over een of meer van de maanden over 2016 (telkens) onjuist heeft gedaan bij de Belastingdienst, hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemde elektronische aangiftebiljetten telkens een te laag, onjuist bedrag aan te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen werd aangegeven, terwijl die feiten er toe strekten, dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 1 en artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 51 lid 2 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
feit 2 primair:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en dat verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, vijfde lid, wordt ontzet van de uitoefening van het beroep van het middellijk of onmiddellijk zijn van een bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging onder meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft probleembesef en heeft voor zijn financiële en psychologische problemen hulp gezocht. Hij heeft zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt en is sindsdien bezig met de financiële afwikkeling van de contracten van zijn werknemers. Verdacht heeft geen inkomen uit werk. Bovendien zal er nog voor tonnen moeten worden afgerekend met de belastingdienst.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren en binnen meerdere rechtspersonen schuldig gemaakt aan belastingfraude door het niet en onjuist doen van aangiften loonheffing. Uiteindelijk heeft hij een nadeel voor de maatschappij veroorzaakt van tenminste € 496.081. [23]
Met zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend. Bovendien beschermt de strafbaarstelling van belastingontduiking niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verzwaring van de belastingdruk voor anderen. De handelingen van verdachte dragen bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, bestaande uit zorgen om de gezondheid van zijn kinderen en grote financiële zorgen in verband de door deze strafzaak ontstane schulden. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 12 april 2019, waaruit onder meer blijkt dat verdachte hulp heeft gezocht bij een GZ-psycholoog. Een gedragstherapie gericht op de kenmerken van een vermijdende persoonlijkheidsproblematiek zal op korte termijn worden opgestart.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een benadelingsbedrag tussen de € 250.000 tot € 500.000 wordt daarin een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden als oriëntatiepunt gegeven.
Als strafvermeerderende factoren gelden de duur van de gedragingen, de mate waarin de verdachte door de overtreding voordeel heeft verkregen en het grote aantal werknemers dat slachtoffer is geworden van de gedraging van verdachte.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte zijn gedrag niet uit eigen beweging heeft beëindigd. In tegendeel. Een en ander is pas aan het licht gekomen toen een medewerkster zich bij het UWV meldde. Pogingen van de Belastingdienst om met verdachte in contact te komen, bleven door hem onbeantwoord. Hij huurde zelfs een appartement voor € 850,- per maand zodat ongewenste post van onder meer de Belastingdienst hem niet bereikte. Daar komt nog bij dat verdachte ter zitting deels terug is gekomen op zijn eerder afgelegde verklaring waarmee hij zijn aandeel in de strafbare feiten tracht te relativeren en de verantwoordelijkheid voor het gemaakte fouten binnen zijn bedrijfsvoering bij anderen lijkt neer te leggen. Alles afwegende, ziet de rechtbank geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan gegeven in de oriëntatiepunten. De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. In hetgeen door of namens verdachte is aangevoerd vindt de rechtbank, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, geen grond voor het opleggen van een lagere straf.
Gelet op het feit dat de stukken in het dossier blijk geven van een patroon van belastingfraude, waaraan verdachte als bestuurder van diverse stichtingen feitelijk leiding heeft gegeven, bestaat de vrees dat verdachte de geldende regelgeving in de toekomst in de hoedanigheid van zijn beroep als bestuurder van een rechtspersoon opnieuw zal overtreden.
Gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en ter bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het daarom passend en geboden om overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, aan de verdachte een bijkomende straf op te leggen van ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.
De verdachte heeft immers de bewezenverklaarde misdrijven begaan in de hoedanigheid van dat beroep, hetgeen artikel 69, zesde lid AWR vereist. De rechtbank stelt de termijn van deze ontzetting op drie jaren.
De ontzetting gaat in op de dag waarop deze uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 72 AWR en artikel 28 en 31 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen,
terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene
rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
feit 2 primair:het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat verdachte ex artikel 69 lid 6 en artikel 28 lid 1 sub 5 wordt ontzet van de uitoefening van het beroep van het middellijk of onmiddellijk zijn van een bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
Mrs. R.M. van Vuure en J. Mulder zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documentnummers zijn dit documentnummers uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Zwolle, onder dossiernummer 60015, opgemaakt op 8 december 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar documentnummers van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-001 (pagina 88 e.v.).
3.DOC-007 (pagina 102 e.v.).
4.DOC-002 (pagina 91 e.v.).
5.DOC-003, DOC-004 en DOC-005 (pagina 95 tot en met 101).
6.DOC-002 (pagina 91 e.v.).
7.AMB-005 (pagina 58).
8.V-001-01 (pagina 214).
9.V-001-01 (pagina 216).
10.V-001-02 (pagina 222 en 223).
11.V-001-04 (pagina 233).
12.G-004-01 (pagina 249)
13.V-001-002 (pagina 227).
14.DOC-008 (pagina 105 e.v.).
15.AMB-005 (pagina 63)
16.DOC-014 (pagina 115)
17.DOC-012 (pagina 112 en 113)
18.DOC-021 (pagina 148)
19.V-001-04 (pagina 233)
20.G-06-01 (pagina 253)
21.G-09-01 (pagina 267).
22.V-001-01 (pagina 218).
23.Nadeelberekening van 21 december 2017, opgemaakt door [naam 7] (nagekomen stuk).