ECLI:NL:RBOVE:2019:3674

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
08/952363-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor verkrachting in een streekbus met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man uit Zwolle veroordeeld tot jeugddetentie en een taakstraf voor het dwingen van een jonge vrouw tot seksuele handelingen in een streekbus. De man, die licht verstandelijk beperkt is en functioneert op het niveau van een minderjarige, kreeg een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lage IQ van 65 en zijn kwetsbare persoonlijkheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouw had gedwongen tot seksuele handelingen door geweld en bedreiging, en dat de seksuele handelingen plaatsvonden in het bijzijn van andere passagiers, wat de impact op het slachtoffer vergrootte. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die na de gebeurtenis angstig was en moeite had met het vertrouwen in jongens. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van 750 euro aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn achtergrond en de impact van zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952363-18 (P)
Datum vonnis: 15 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2018 en het onderzoek van de achter gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 12 maart 2019 en 1 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Hassink, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 29 november 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’) heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de nacht van 03 op 04 april 2018 in de gemeente(n) Hardenberg en/of Zwolle, althans tijdens de buslijndienst van Zwolle naar Dedemsvaart, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
  • onverhoeds de hand van die [slachtoffer] te pakken en op zijn penis/kruis te leggen en/of
  • het terugtrekken van haar hand te voorkomen en/of tegen te gaan en/of
  • dichter tegen die [slachtoffer] aan te gaan zitten en/of
  • (langdurig) over haar heen te gaan hangen en/of
  • (meermalen) (onverhoeds) (met kracht) zijn arm om haar heen te slaan en/of haar naar zich toe te trekken en/of met een arm om haar hoofd, haar hoofd (met kracht) naar beneden te duwen en/of met een hand op haar hoofd, haar hoofd bij zijn kruis/penis te houden en/of door haar hoofd terug te duwen als zij haar hoofd terugtrekt en/of
  • voorbij te gaan aan haar passieve houding
terwijl [slachtoffer] op de stoel naast het raam zat en verdachte naast haar zat, waardoor zij niet (eenvoudig) weg kon
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
  • het één of meermalen in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, (stijve) penis en/of
  • het laten vastpakken en/of aftrekken van zijn, verdachtes, (stijve) penis.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geweld heeft toegepast door [slachtoffer] onverhoeds te confronteren met seksuele handelingen en door te voorkomen dat zij zich kon terugtrekken. Verder heeft de officier van justitie meegewogen dat [slachtoffer] niet weg kon, omdat zij op de achterbank van de lijnbus tegen het raam zat, terwijl verdachte naast haar zat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat op de camerabeelden weliswaar te zien is dat er een seksuele handeling plaatsvindt, maar dat daaruit geen bewijs volgt voor de ten laste gelegde verkrachting. Daar komt bij dat noch uit de verklaring van [slachtoffer] noch uit die van zijn cliënt blijkt dat sprake is geweest van dwang. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] aantoonbaar onjuist heeft verklaard, zodat de rechtbank kritisch dient te kijken naar haar beschrijving van de gang van zaken in de bus.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat in de nacht van 3 op 4 april 2018 in de gemeente Zwolle, althans in de buslijndienst van Zwolle naar Dedemsvaart, seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Wel bestaat tussen de officier van justitie en de verdediging verdeeldheid over de vraag of daarbij al dan niet sprake is geweest van (de voor verkrachting vereiste) dwang. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 6 april 2018 en op 22 mei 2018 is [slachtoffer] als getuige gehoord. [2] Zij heeft verklaard dat een jongen, die zij wel kende van school, naar later blijkt verdachte, bij haar is komen staan bij de bushalte en vervolgens naast haar in de bus is gaan zitten. Even later pakte deze jongen haar hand, deed zijn broek naar beneden en haalde zijn piemel tevoorschijn. [slachtoffer] moest zijn piemel vasthouden en hem omhoog en omlaag doen. Vervolgens pakte de jongen [slachtoffer] bij haar haren en duwde haar hoofd naar beneden in de richting van zijn piemel. Zijn piemel was hard, want die stond rechtop. [slachtoffer] moest zijn piemel in haar mond doen. [slachtoffer] wilde dat niet, maar de jongen duwde haar naar beneden. [slachtoffer] kon pas stoppen toen zij wat krachtiger was en de jongen haar hoofd losliet. Omdat [slachtoffer] tegen het raam aan zat, kon zij niet weg. Tegen haar moeder heeft [slachtoffer] gezegd dat zij op dat moment bevroor. [3]
Er is onderzoek gedaan naar de camerabeelden die tijdens het gebeuren in de lijnbus zijn opgenomen. [4] De verbalisant die de beelden heeft uitgekeken beschrijft dat daarop te zien is dat de jongen de hand van [slachtoffer] pakt en die begeleidt naar zijn kruis en dat hij tot tweemaal toe haar hoofd vastpakt en dat in de richting van zijn kruis duwt. Ter terechtzitting van 12 maart 2019 heeft de rechtbank in de aanwezigheid van de officier van justitie en de verdediging voornoemde camerabeelden afgespeeld. [5] Verdachte heeft op vragen van de voorzitter verklaard dat het zou kunnen dat [slachtoffer] hem, gedurende de tijd dat haar hand in zijn broek zit, aftrekt. Verder is door de rechtbank op de beelden gezien dat verdachte over [slachtoffer] heen hangt, terwijl zij in het hoekje van de bus zit, en haar zoent. Daarna legt verdachte zijn arm om de nek van [slachtoffer] en trekt zich naar haar toe. [slachtoffer] trekt haar hoofd terug, waarop verdachte haar hoofd met enige kracht naar beneden beweegt. Ruim tien seconden later trekt [slachtoffer] zich terug. Hierop legt verdachte zijn hand op haar hoofd, waarna hij dat met enige kracht in zijn richting duwt. Kort daarna legt verdachte zijn hand wederom op het hoofd van [slachtoffer] en drukt dat naar voren. Terwijl [slachtoffer] op- en neergaande bewegingen maakt met haar hoofd, ligt de (onder)arm van verdachte op haar hoofd, schouder en rug. De rechtbank heeft voor het overige waargenomen dat [slachtoffer] op meerdere momenten nauwelijks beweegt en heel stil zit.
De rechtbank oordeelt op basis van de verklaring van [slachtoffer] en de camerabeelden dat sprake is geweest van dwang. Uit de camerabeelden blijkt, anders dan verdachte bij de politie heeft verklaard, dat het initiatief om de seksuele handelingen te verrichten telkens van verdachte afkomstig is. Verdachte moet daarbij enige kracht gebruiken om [slachtoffer] zover te krijgen hem oraal te bevredigen. Door zijn arm om haar nek te doen beweegt hij haar hoofd richting zijn kruis; even later is te zien dat zij hem pijpt met zijn hand op haar hoofd. Daar komt bij dat de seksuele handelingen meteen eindigen wanneer verdachte [slachtoffer] loslaat of zijn greep verslapt. Doordat [slachtoffer] op de achterbank bij het raam zat en verdachte naast haar zat, kon zij niet eenvoudig weg komen. De rechtbank weegt daarbij mee dat [slachtoffer] het merendeel van de tijd niet beweegt en heel stil zit, wat past bij haar verklaring dat zij “bevroor”. Omdat de verklaring van [slachtoffer] overeenkomt met datgene wat op de camerabeelden te zien is, ziet de rechtbank geen reden om aan haar verklaring te twijfelen. Dat haar verklaring wellicht op andere (ondergeschikte) punten enige incongruenties bevat, doet daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de nacht van 3 op 4 april 2018 in de gemeente Zwolle, althans tijdens de buslijndienst van Zwolle naar Dedemsvaart, door geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
  • de hand van die [slachtoffer] te pakken en op zijn penis/kruis te leggen en
  • over haar heen te gaan hangen en
  • meermalen (met kracht) zijn arm om haar heen te slaan en haar naar zich toe te trekken en met een arm om haar hoofd, haar hoofd (met kracht) naar beneden te duwen en met een hand op haar hoofd, haar hoofd bij zijn kruis/penis te houden en door haar hoofd terug te duwen als zij haar hoofd terugtrekt
terwijl [slachtoffer] op de stoel naast het raam zat en verdachte naast haar zat, waardoor zij niet (eenvoudig) weg kon
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
  • het meermalen in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, (stijve) penis en
  • het laten vastpakken en aftrekken van zijn, verdachtes, (stijve) penis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
verkrachting.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, waarbij een meldplicht en ambulante behandelverplichting wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Verder heeft de raadsman verzocht dat rekening wordt gehouden met het feit dat zijn cliënt first offender is en zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Bij het bepalen van de hoogte van de straf zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de zaak onder ECLI:NL:RBHAA:2012:BW0930. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat het onwenselijk is dat zijn cliënt weer de gevangenis in zou moeten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft [slachtoffer] tijdens een rit in de lijnbus gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Verdachte heeft zich op de achterbank van de lijnbus door [slachtoffer] (tegen haar wil in) laten aftrekken en pijpen. Dit vormt een ernstige inbreuk op haar seksuele integriteit. Voor [slachtoffer] moet het gedwongen hebben ondergaan van deze seksuele handelingen een zeer onaangename en vernederende ervaring zijn geweest, vooral nu die handelingen plaatsvonden in het bijzijn van de chauffeur en andere nietsvermoedende passagiers. Daarvan getuigt ook de inhoud van de op zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Daaruit blijkt dat het strafbare feit grote impact heeft gehad op [slachtoffer] . Wat haar is bijgebleven is dat zij een verlammende schrik kreeg, waardoor haar stem haar in de steek liet en om hulp roepen niet lukte. Ook de weken en maanden daarna zijn zwaar geweest voor [slachtoffer] . Zij durfde niet meer met de bus te reizen en doet dat nu alleen nog maar bij daglicht. Ook vindt zij het moeilijk om jongens te vertrouwen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich niet heeft bekommerd om [slachtoffer] , maar zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen verlangens en daarbij grenzen heeft overschreden.
Voor wat betreft de door zowel de officier van justitie als de verdediging bepleite toepassing van het jeugdstrafrecht wordt het volgende overwogen. Het strafbare feit is begaan in de nacht van 3 op 4 april 2018. Op dat moment was verdachte achttien jaren oud. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Volgens artikel 77c Sr kan daarvan worden afgeweken indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. De reclassering adviseert in haar rapport van 7 februari 2019 om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij schrijft dat verdachte in zijn gedrag jonger lijkt te zijn dan zijn kalenderjaren tellen. Hij woont nog bij zijn moeder thuis. Ook is sprake van een pedagogische beïnvloeding en van cognitieve beperkingen. Verder blijkt uit de door Accare Forensische jeugd- en kinderpsychiatrie opgemaakte diagnostiekbrief van 16 januari 2019 dat bij verdachte een IQ van 65 is vastgesteld, wat betekent dat hij op een licht verstandelijk beperkt niveau presteert. De rapporteur schrijft dat verdachte hierdoor weinig lijkt te hebben ingeschat welke risico’s de seksuele handelingen hebben en welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor [slachtoffer] . De rechtbank ziet op basis van dit rapport van de reclassering en de diagnostiekbrief grond om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft ook gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder is de rechtbank uit het dossier gebleken dat verdachte in totaal twintig dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de door Accare opgemaakte diagnostiekbrief van 16 januari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte vindt dat hij soms moeite heeft om zijn grenzen goed aan te geven. Ook zou verdachte graag willen dat hij meer zelfvertrouwen krijgt en beter voor zichzelf kan opkomen. De reclasseringsmedewerker, mevrouw [medewerker reclassering] , onderschrijft dit beeld. Zij vindt het belangrijk dat het thema seksualiteit met verdachte wordt besproken. Omdat dit onderwerp vanuit de Somalische cultuur taboe is, is er bij verdachte thuis nooit aandacht voor geweest. Verdachte lijkt daardoor weinig besef te hebben wat daarin de normen en waarden zijn. Het is daarom van belang dat verdachte psycho-educatie krijgt over de grenzen binnen seksueel contact met anderen.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 7 februari 2019. Verdachte wordt geschetst als een kwetsbare, wat naïeve en sociaal onhandige, (jonge)man met zwakke capaciteiten. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Daarbij wordt meegewogen dat het contact met Accare (al dan niet in een verplicht kader) wordt voortgezet. Ook zegt verdachte dat hij na zijn aanhouding voorzichtig(er) is geworden in het contact met anderen, met name meisjes. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport tussenevaluatie bijzondere voorwaarden jeugdreclassering van 26 september 2019. Daaruit blijkt dat verdachte zich aan de door de raadkamer gestelde schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. In het rapport staat dat verdachte zich aan de afspraken houdt, aanwijzingen opvolgt en zich goed inzet voor het traject ITB Harde Kern. Ook heeft verdachte meegewerkt aan diagnostiek bij Accare. Verdachte staat open voor de behandeling bij Accare, die is gericht op zijn sociaal emotionele ontwikkeling, seksuele voorlichting en zelfbeeld. Accare geeft aan dat verdachte zich goed inzet, nadenkt over wat er besproken is en dit ook in de praktijk kan toepassen.
Op grond van al het vorenstaande komt de rechtbank voor wat betreft de bepaling van de strafmodaliteit en de duur daarvan tot de volgende conclusie. Aan de ene kant heeft verdachte een ernstig zedenfeit gepleegd, dat een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] . In beginsel pleit dit voor oplegging van een forse straf met een substantieel onvoorwaardelijk karakter. Aan de andere kant is verdachte een jonge nog niet uitgerijpte man die, hoewel meerderjarig, gelet op zijn kwetsbare persoonlijkheid en beperkte verstandelijke vermogens zoals hierboven beschreven, niet als een gemiddelde jongvolwassene dient te worden beschouwd. Dat is ook wat gemaakt heeft dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast, waarbij de strafdoelen, meer dan bij het volwassenenstrafrecht, gelegen zijn in het creëren van beschermende factoren om de veroordeelde jeugdige heen, waarin deze zich kan ontwikkelen tot een recidive-vrij leven. Verdachte is first offender en er lijkt, mede met de thans ingezette interventies, sprake van voldoende stabiliteit in zijn leefsituatie. Hij volgt een mbo-opleiding en werkt daarnaast. Verder is sprake van een stabiele thuissituatie, waarin hij geborgenheid en steun ondervindt. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte, na zijn aanhouding, positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij heeft in het kader van de ITB Harde Kern begeleiding aanvaard; heeft zich daarin blijvend gemotiveerd getoond en is blijvend gemotiveerd om de voorgestelde behandeling bij Accare te ondergaan. De rechtbank acht het daarom niet opportuun dat verdachte weer terug zou moeten naar een jeugdinstelling. Dit zou zijn huidige gestabiliseerde leefsituatie en de positieve ontwikkelingen kunnen verstoren met als mogelijk gevolg dat hij opnieuw de fout ingaat. De rechtbank zal daarom, gelet op het vorenstaande, wel een jeugddetentiestraf opleggen, maar voor een groot deel voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijke deel wordt beperkt tot de duur van het voorarrest. Aan verdachte wordt derhalve een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden worden gesteld. Om voldoende recht te doen aan de aard en ernst van het feit zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen, in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren, te vervangen door dertig dagen jeugddetentie als deze werkstraf niet wordt uitgevoerd.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de handtekening bij de machtiging ontbreekt. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de feiten van de drie overgelegde uitspraken niet overeenkomen met de feiten van deze zaak, zodat de (daarop gebaseerde) schadevergoeding niet passend is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de vordering van de benadeelde partij al dan niet ontvankelijk is. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van de machtiging in dit geval niet leidt tot het oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Artikel 51c, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft niet voor dat een bijzondere schriftelijke volmacht vereist is voor een advocaat die namens het slachtoffer optreedt ter terechtzitting. Voor een advocaat is voldoende dat deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. De rechtbank leidt uit de feiten dat de advocaat ter terechtzitting namens [slachtoffer] het spreekrecht heeft uitgeoefend en dat deze de vordering tot schadevergoeding heeft toegelicht af dat hij door [slachtoffer] gevolmachtigd is tot het indienen van die vordering.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De immateriële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat de in het voegingsformulier aangehaalde jurisprudentie zodanig afwijkt van de feiten in deze zaak, dat de daarop gebaseerde schadevergoeding niet passend is. Dat heeft er onder meer mee te maken dat in de andere zaken sprake is of lijkt te zijn van een relatief groot leeftijdsverschil tussen de dader en het slachtoffer. Ook is in die zaken een gezagsverhouding tussen de dader en het slachtoffer aanwezig (zorgverlener-zorgafnemer). Omdat deze verzwarende factoren in deze zaak ontbreken, zal de rechtbank de omvang van de schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal om die reden voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
verkrachting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
160 (honderdzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op eerste uitnodiging meldt bij Jeugdbescherming & Reclassering Overijssel, te bereiken op het telefoonnummer 088-8567800, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij Accare kinder- en jeugdpsychiatrie Zwolle (FJP) of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, ten behoeve van de behandeling/psycho-educatie indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- draagt de jeugdreclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf,zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 750,-
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.
Buiten staat
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met proces-verbaalnummer PL0600-2018142949-18. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 6 april 2018, pagina’s 24-34 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 22 mei 2018, pagina’s 39-45.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , namens [slachtoffer] van 5 april 2018, pagina’s 16-23.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2018, pagina 65.
5.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 12 maart 2019, pagina’s 6-8.