ECLI:NL:RBOVE:2019:3662

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
ak_18 _ 2231
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Schalke, beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). De waarde was vastgesteld op € 494.000,- per 1 januari 2017, maar na bezwaar is deze verlaagd naar € 429.000,-. Eiser heeft in beroep gevraagd om een oordeel over de grondstaffel, die niet was overgelegd in de bezwaarfase. De rechtbank heeft op 3 september 2019 de zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door taxateur H. Melis, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de verlaagde WOZ-waarde niet langer in geschil was. Eiser had echter wel procesbelang bij een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase had verzuimd om de grondstaffel te verstrekken, wat eiser in zijn procesbelang heeft geschaad. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat het bestuursorgaan moet zorgen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de gegevens die ten grondslag liggen aan de waardebepaling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- en het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 18/2231
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] eiser,
gemachtigde: mr. R. Schalke,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: G. Knol.

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] vastgesteld bij beschikking van
28 februari 2018. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 494.000,- per waardepeildatum
1 januari 2017 voor het belastingjaar 2018. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiser voor het belastingjaar 2018 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd van
€ 630,84.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2018 heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de WOZ-waarde verlaagd naar € 429.000,-, de OZB-aanslag dienovereenkomstig verlaagd en aan eiser een proceskostenvergoeding van € 249,- toegekend.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door H. Melis, taxateur.

2.De feiten

Eiser is eigenaar van de onroerende zaak [eiser] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak betreft een vrijstaande woonboerderij, bouwjaar 1815, met een inhoud van 392 m³ op een kavel van in totaal 9.525 m². Van deze oppervlakte is 2.500 m² als grond bij een eengezinswoning aangemerkt en is de overige 7.025 m² aangemerkt als grasland. De woonboerderij beschikt over drie vrijstaande bergingen/schuren en over een carport. Van deze onroerende zaak is geen op of rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijs bekend.

3.Het geschil

Eiser heeft, na ontvangst van de grondstaffel in beroep, aangevoerd dat de in bezwaar verlaagde WOZ-waarde van € 429.000,- niet langer in geschil is. Wel heeft eiser de rechtbank gevraagd om een oordeel uit te spreken over de vraag of het beroep gegrond is, omdat in de bezwaarfase de grondstaffel niet is overgelegd. Eiser heeft deze grondstaffel in de bezwaarfase bij verweerder opgevraagd om te kunnen beoordelen of de wet van het afnemend grensnut op de juiste wijze is toegepast. Verweerder heeft verzuimd om deze grondstaffel aan eiser ter beschikking te stellen. Eiser heeft beroep moeten instellen om alsnog over de grondstaffel te kunnen beschikken. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1316) heeft eiser betoogd dat verweerder in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door het niet hebben ontvangen van de grondstaffel niet in zijn procesbelang is geschaad. De gemachtigde van eiser is door de vele procedures op de hoogte van het feit dat bij de waardering rekening wordt gehouden met de wet van het afnemende grensnut. Uit de omstandigheid dat de gemachtigde van eiser in bezwaar van het horen heeft afgezien kan worden afgeleid dat de gemachtigde de grondstaffel blijkbaar niet nodig had om zijn bezwaren over de kaveloppervlakte in relatie tot de wet van het afnemende grensnut nader te motiveren. Van de gemachtigde van eiser mag verwacht worden dat hij in staat is om op basis van de verstrekte gegevens een inschatting te maken van de WOZ-waarde.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Nu eiser heeft verklaard dat de in bezwaar verlaagde WOZ-waarde van € 429.000,- niet langer in geschil is, kan een gegrondverklaring van het beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat leiden.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het procesbelang is gelegen in een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.
Volgens vaste jurisprudentie vormt de enkele vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken of griffierecht moet worden terugbetaald echter onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep over te gaan, aangezien voor vergoeding van deze kosten geen gegrondverklaring van het beroep is vereist.
De rechtbank zal het beroep wegens het ontbreken van procesbelang dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
4.2
Bij een niet-ontvankelijkverklaring wegens het vervallen van het procesbelang kan er grond zijn voor een proceskostenveroordeling met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium, als het procesbelang is vervallen omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat hij eerst na ontvangst van de grondstaffel in de beroepsfase zich een oordeel heeft kunnen vormen over de juistheid van de grondwaarde en dat de verlaagde WOZ-waarde na bezwaar wat hem betreft akkoord is.
In voormeld arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018 is geoordeeld dat, indien een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces - zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ - en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, het bestuursorgaan moet zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens. Zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardige procespositie van partijen te ontstaan. Een belanghebbende kan in geval van besluitvorming op basis van een computerprogramma dat vanuit zijn perspectief is te beschouwen als een zogenoemde "black box" immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen. De Hoge Raad heeft overwogen dat het uitgangspunt van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch dat de grondstaffels het resultaat zijn van de hiervoor bedoelde keuzes, aannames en gegevens, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het Gerechtshof terecht heeft aangenomen dat de heffingsambtenaar had moeten zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid daarvan.
De rechtbank stelt vast dat verweerder pas in het in de beroepsfase uitgebrachte taxatierapport de gevraagde grondstaffel heeft gegeven, terwijl daar namens eiser in de bezwaarfase al om is verzocht. Verder stelt de rechtbank vast dat, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, de grondstaffel is gebruikt bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Onder verwijzing naar voormeld arrest van de Hoge Raad overweegt de rechtbank dat het daarom op de weg van verweerder had gelegen om de grondstaffel al in de bezwaarfase aan de gemachtigde van eiser te verstrekken. Nu verweerder dit eerst in de beroepsfase heeft gedaan, is het gevolg dat de gemachtigde van eiser zich pas in de beroepsfase een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen over de door verweerder vastgestelde waarde. Dat, zoals verweerder betoogt, eiser de waarde reeds op basis van de wel beschikbare gegevens genoegzaam had kunnen inschatten, is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verder ontslaat de omstandigheid dat eiser ervan heeft afgezien om in bezwaar te worden gehoord, verweerder niet van de in voormeld arrest geformuleerde verplichting om zorg te dragen voor het inzichtelijk maken van de gehanteerde grondstaffel. Gezien het voorgaande kan het vervallen van het procesbelang naar het oordeel van de rechtbank worden toegeschreven aan het alsnog in beroep overleggen van de grondstaffel, zodat daarmee sprake is van een tegemoetkomen als hiervoor bedoeld.
4.3
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 512,-, wegingsfactor 1).
Ook zal verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem dienen te vergoeden.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.