In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Schalke, beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). De waarde was vastgesteld op € 494.000,- per 1 januari 2017, maar na bezwaar is deze verlaagd naar € 429.000,-. Eiser heeft in beroep gevraagd om een oordeel over de grondstaffel, die niet was overgelegd in de bezwaarfase. De rechtbank heeft op 3 september 2019 de zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door taxateur H. Melis, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de verlaagde WOZ-waarde niet langer in geschil was. Eiser had echter wel procesbelang bij een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase had verzuimd om de grondstaffel te verstrekken, wat eiser in zijn procesbelang heeft geschaad. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat het bestuursorgaan moet zorgen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de gegevens die ten grondslag liggen aan de waardebepaling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- en het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk en is openbaar uitgesproken.