ECLI:NL:RBOVE:2019:3637

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
ak_ 19 _ 21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een bedrijf en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geschil betreft de oplegging van een boete van € 24.000,- aan het bedrijf wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Staatssecretaris had eerder een boete van € 36.000,- opgelegd, maar na bezwaar werd deze verlaagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 5 september 2019, waar de directeur van het bedrijf en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf als werkgever kan worden aangemerkt, omdat vreemdelingen werkzaamheden voor het bedrijf hebben verricht zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. Echter, de rechtbank vond de opgelegde boete onevenredig, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de boete gematigd tot € 12.000,- en bepaald dat de Staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 338,- aan het bedrijf moet vergoeden. Tevens zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.047,40.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/21

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bedrijf] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp,
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. van Gent.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 36.000,- wegens het overtreden van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav).
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond verklaard dat hij de boete nader heeft vastgesteld op € 24.000,--.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019.
Eiseres is verschenen in persoon van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), directeur/ grootaandeelhouder van eiseres samen met de gemachtigde. Verweerder heeft zich
doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 27 juni 2017, omstreeks 8.00 uur, is door ambtenaren van de Nationale politie Eenheid Oost-Nederland een onderzoek ingesteld naar vier werkzame personen op een akker gelegen aan de [adres] te [plaats] in de gemeente Tubbergen. Van dat onderzoek is een proces-verbaal opgemaakt
.
De personen bleken vreemdeling te zijn in de zin van de Wav en niet in het bezit te zijn
van de in artikel 2, eerste lid, van de Wav bedoelde vergunning om werkzaamheden te mogen verrichten. Daarnaast werd niet voldaan aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 3 en 4 van de Wav.
Het betrof de vreemdelingen:
  • [naam 2] , geboren [geboortedatum 1] te Ljubovija;
  • [naam 3] geboren op [geboortedatum 2] te Sonthofen in de Bondsrepubliek Duitsland;
  • [naam 4] geboren [geboortedatum 3] te Winterswijk
en
- [naam 5] geboren [geboortedatum 4] te Sarajevo in Bosnië-Herzegovina.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van de politie hebben inspecteurs van de Inspectie SZW nog diezelfde dag een onderzoek ingesteld, waarbij de drie eerstgenoemde vreemdelingen getuigenverklaringen hebben afgelegd.
De inspecteurs hebben geconstateerd dat deze drie vreemdelingen werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van eiseres. Tevens is vastgesteld dat eiseres artikel 2, eerste lid van de Wav heeft overtreden, omdat zij niet over de vereiste tewerkstellingsvergunningen voor de vreemdelingen beschikte. Vastgesteld is dat eiseres met [naam 1] als directeur/ grootaandeelhouder, als werkgever in de zin van artikel 1, sub b, onder ten eerste, van de Wav is aan te merken. Om die reden is ook [naam 1] op respectievelijk 10 augustus 2017
en 2 november 2017 gehoord.
Van dit onderzoek is op 28 februari 2018 een boeterapport opgemaakt, waarna verweerder eiser bij het primaire besluit een boete van € 36.000,00 heeft opgelegd, welk bedrag is gebaseerd op drie overtredingen en berekend conform de Beleidsregel boeteoplegging
Wet arbeid vreemdelingen 2017. Daarbij is uitgegaan van het normbedrag van € 8.000,--
per overtreding en een verhoging met 50% vanwege boete verhogende omstandigheden
als bedoeld in artikel 2, onder b en d van die Beleidsregel.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit voor wat betreft
de hoogte van de aan eiseres opgelegde boete gegrond verklaard, waarbij de boete nader is vastgesteld op € 24.000,--.
2. Eiseres voert primair aan dat er geen sprake is overtreding in de zin van artikel 2, eerste lid van de Wav. Zij stelt dat zij niet als werkgever in de zin van de Wav kan worden aangemerkt omdat de werkzaamheden niet in haar opdracht werden uitgevoerd. Omdat [naam 1] veel voor het gezin [naam gezin] heeft gedaan zouden zij als vriendendienst iets terug hebben willen doen en hebben aangedrongen om het onkruid op zijn perceel te mogen wieden. Van een verplichting was geen sprake.
Subsidiair stelt eiseres dat de boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet evenredig is aan het door de wetgever beoogde doel. Daarbij wijst zij er op dat de aard
en beperkte ernst van de overtreding. Tevens wijst zij op de geringe mate van verwijt-baarheid en het feit dat zij nauwelijks voordeel heeft gehad van de door het gezin verrichte werkzaamheden op het land. Eiseres verzoekt de rechtbank de opgelegde boete volledig terug te draaien, dan wel in vergaande mate te matigen.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van
de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de hoogte van de boete afstemmen op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge artikel 19d, zesde lid, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast met de boetebedragen. In dit kader heeft de minister de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2017 vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn opgenomen. Ook bij de toepassing van de Beleidsregel en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete,
in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boete-oplegging. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
4 Eiseres heeft gesteld dat [naam 1] veel voor de familie [naam gezin] heeft gedaan en
dat de familie er bij hem op heeft aangedrongen om iets terug te kunnen doen voor hem. Uiteindelijk heeft hij aangegeven dat ze wel een handje konden helpen met onkruid wieden op het veld te [plaats] . Om daar te kunnen komen heeft hij een voertuig ter beschikking gesteld. Eiseres geeft aan dat de werkzaamheden op vrijwillige basis werden verricht. Zij is van mening dat er geen sprake is van het als werkgever laten verrichten van arbeid door de vreemdelingen.
De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven gaat de Wav uit van een ruime invulling van het begrip ‘arbeid’. Het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid. Voorts doen voor de kwalificatie van werkgever in de zin van de Wav de aard, omvang en duur van de werkzaamheden, het aanwezig zijn van een gezagsverhouding en of loon is betaald dan wel het enkel hulp betrof, niet ter zake en is slechts van belang dat een ander ten behoeve van een rechtspersoon of een natuurlijk
persoon werkzaamheden verricht.
[naam 1] heeft als directeur/groot aandeelhouder van eiseres de familie [naam gezin] werkzaamheden laten verrichten. Deze werkzaamheden bestonden aan het wieden
van onkruid op een veld van zijn bedrijf aan de [adres] te [plaats] .
Deze werkzaamheden zijn aan te merken als arbeid in de zin van de Wav.
Nu deze werkzaamheden ten behoeve van eiseres werden verricht, is eiseres aan te merken als werkgever. Dat eiseres de werkzaamheden als vriendendienst heeft laten verrichten maakt bovenstaande niet anders.
5. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de familie [naam gezin] voor eiseres arbeid heeft verricht en eiseres als werkgever dient te worden aangemerkt.
6. Wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft verweerder eiser derhalve een boete op kunnen leggen.
7. Niet in geschil is dat in dit geval per overtreding dient te worden uitgegaan van een normbedrag van € 8.000,-- per overtreding.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder de aanvankelijk toegepaste verhoging met 50% vanwege boete verhogende omstandigheden als bedoeld in artikel 2, onder b en d van de Beleidsregel bij het bestreden besluit alsnog heeft laten vervallen aangezien die verhoging gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3216) niet evenredig is. De boete is vastgesteld
op € 24.000,--.
Eiseres heeft subsidiair gesteld dat de boete aanzienlijk moet worden gematigd.
Daarover overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 11 van de Beleidsregel 2017, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid, de boete per overtreding met 25%, 50% of 75%
kan matigen. Daarbij speelt onder meer een rol of de arbeid van geringe omvang en duur is, onbetaald is, eenmalig heeft plaatsgevonden, meer in de privésfeer ligt en er geen aanknopingspunten zijn dat meer aan de hand is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden en de verklaring
van [naam 1] ter zitting afdoen aan het karakter van de overtreding en de mate waarin deze aan eiseres kan worden verweten. De rechtbank acht het karakter van de werkzaamheden
als zijnde een vriendendienst dusdanig overwegend, dat het arbeidsmatige karakter van de werkzaamheden op de achtergrond staat. Daarbij acht de rechtbank met name van belang
dat [naam 1] een langdurige relatie heeft met (de vader van) het gezin en de vader/het gezin op vele manieren heeft geholpen. Zo heeft hij onder meer de vader hulp geboden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in Duitsland te mogen werken en wonen,
hem een baan gegeven binnen de Duitse vestiging van zijn bedrijf, hem geholpen met het verkrijgen van woonruimte in Duitsland en hem geholpen met huisraad voor de inrichting van de woning en bij het over laten komen van zijn gezin.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het gezin meerdere keren heeft aangegeven dat
zij graag wat terug wilde doen voor [naam 1] en dat hij ze uiteindelijk relatief beperkte werkzaamheden heeft laten doen door ze onkruid te laten wieden op het perceel aan de [adres] te [plaats] .
De rechtbank overweegt dat het ging om kortdurende werkzaamheden met een incidenteel karakter die eiseres geen of nauwelijks economisch voordeel opleverden, en waarbij niet aannemelijk is dat sprake is geweest van verdringing op de arbeidsmarkt. In dat verband merkt de rechtbank op dat [naam 1] ter zitting heeft aangegeven dat hij voor dit werk normaal gesproken geen personeel zou in huren.
Het arbeidsmatig karakter is daarmee gezien dit samenstel van feiten en omstandigheden
in dit geval zozeer op de achtergrond geraakt, dat de rechtbank de opgelegde boete van
€ 24.000,--, mede bezien in het licht van de geringe ernst van het feit, de ideële motieven en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, in dit specifieke geval onevenredig acht. Daarom acht de rechtbank het in dit geval passend en geboden dat de boete met 50% wordt gematigd tot € 12.000,--.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een boete is opgelegd van € 24.000,-. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak
te voorzien, in die zin dat zij de boete vaststelt op € 12.000,-
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,-- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.047,40, te weten € 1.024,-- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1), alsmede de reiskosten ad € 23,40 (Borne-Zwolle v.v.).
Voor zover eiseres tevens heeft verzocht om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten, stelt de rechtbank vast dat verweerder deze kosten reeds bij het bestreden besluit heeft toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een boete is opgelegd van
€ 24.000,--;
- stelt de door eiseres te betalen boete vast op € 12.000,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.047,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.