ECLI:NL:RBOVE:2019:3260

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
08-952645-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door financieel administratief medewerker van werkgever

Op 16 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 42-jarige vrouw, werkzaam als financieel administratief medewerker, die werd beschuldigd van verduistering van meer dan 80.000 euro van haar werkgever, een bedrijf in Almelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in de periode van 9 juli 2014 tot en met 13 januari 2017 opzettelijk geld heeft verduisterd dat toebehoorde aan haar werkgever. De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, vorderde een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De verdediging pleitte voor een lagere straf. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, die het geld had overgemaakt naar de bankrekening van haar moeder, het vertrouwen van haar werkgever had beschaamd en dat de verduistering ernstige gevolgen had voor de werkgever, hoewel het voortbestaan van het bedrijf niet in gevaar was gekomen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de vrouw veroordeeld tot betaling van het verduisterde bedrag van 80.461,90 euro aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952645-17 (P)
Datum vonnis: 16 september 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres: [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 september 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P. Groenhuis, advocaat in Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
als werknemer van [bedrijf] BV geld van die onderneming heeft verduisterd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 9 juli 2014 tot en met 13 januari 2017 te
Almelo, in elk geval in Nederland, opzettelijk geld (ongeveer 80.462,52 euro) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf] BV en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (financieel) administratief medewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in dienstbetrekking
€ 80.461,90 heeft verduisterd. Ter zitting heeft de officier van justitie een Excel-bestand aan de rechtbank en de raadsman doen toekomen met daarin de overboekingen die ten grondslag liggen aan dit bedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen verdachte, die als administratief medewerkster in dienst was van zijn bedrijf [bedrijf] B.V. [2] Verdachte hield zich bezig met de financiële administratie van het bedrijf en alle betalingen verliepen via haar. [3] Op enig moment kwam aangever er achter dat zonder zijn weten een bedrag van omstreeks € 80.000,-- is overgeboekt naar de bankrekening van de moeder van verdachte. [4] Daarvoor heeft hij geen toestemming gegeven. [5] In een gesprek met aangever en zijn advocaat, de heer [getuige] , heeft verdachte verklaard dat zij het geld heeft overgemaakt omdat zij schulden had. [6] De heer [getuige] heeft als getuige verklaard dat hij verdachte in dat gesprek hoorde zeggen dat zij het geld heeft overgemaakt omdat zij schulden zou hebben. [7]
Uit de rekeningafschriften van de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] – die toebehoort aan de moeder van verdachte – blijkt dat in de periode van 9 juli 2014 tot en met 13 januari 2017 69 overboekingen zijn gedaan vanaf de bankrekening van [bedrijf] B.V. tot een totaalbedrag van € 79.274,88. [8] De rechtbank heeft de overboeking van 13 januari 2017 (van een bedrag van € 1.187,02) niet aangetroffen op deze rekeningafschriften. Deze overboeking staat wel vermeld in de vordering van de benadeelde partij [9] en levert in samenhang met de hiervoor genoemde 69 overboekingen voldoende wettig en overtuigend bewijs van deze overboeking.
Uit het voorgaande blijkt dat in de tenlastegelegde periode door toedoen van verdachte een bedrag van in totaal € 80.461,90 ten koste van [bedrijf] B.V. is gaan behoren tot het vermogen van een derde, zonder medeweten en instemming van aangever, de directeur van [bedrijf] B.V. Als administratief medewerkster van [bedrijf] B.V. had verdachte het geld onder zich uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking. Het ten laste gelegde kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij in de periode van 9 juli 2014 tot en met 13 januari 2017 te Almelo, opzettelijk
€ 80.461,90, dat toebehoorde aan [bedrijf] B.V., en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief medewerkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft zijn eis onder meer gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de straffen die zijn opgelegd in een aantal zaken (onder meer die in ECLI:NL:RBOBR:2018:590, ECLI:NL:RBLIM:2018:10688 en ECLI:NL:RBLIM:2017:10656).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd de door de officier van justitie geëiste taakstraf te matigen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft bijna tweeënhalf jaar lang geld van haar werkgever verduisterd. Zij was degene die zich bezig hield met de financiële administratie van het bedrijf en heeft overboekingen naar de bankrekening haar moeder gedaan tot een totaalbedrag van
€ 80.461,90 . Kennelijk om ontdekking te voorkomen vermelde ze daarbij de naam van een leverancier als begunstigde bij de betalingen. Een groot deel van de betalingen werd vrijwel direct doorgeboekt naar verdachtes eigen rekening. De aangever heeft verklaard dat weliswaar het voortbestaan van zijn bedrijf niet in gevaar is gekomen, maar dat verdachte het vertrouwen dat in haar was gesteld fors heeft beschaamd en veel overlast heeft veroorzaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waar voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag van € 70.000,-- tot en met € 125.000,-- een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt wordt gegeven. Daarbij constateert de rechtbank dat het bedrag dat verdachte verduisterd heeft zich aan de ondergrens van deze categorie bevindt. Hoewel de wijze van verduisteren, de gevolgen daarvan voor de werkgever en de specifieke omstandigheden per zaak verschillen, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die zijn opgelegd in enigszins vergelijkbare zaken. Ook heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken, zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2019.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] B.V. heeft zich – via haar wettelijk vertegenwoordiger de heer [slachtoffer] – als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 145.337,07, voor het verduisterde geld (in totaal € 80.461,90 volgens de benadeelde partij), betalingen aan deurwaarders, verstrekte leningen aan verdachte en misgelopen managent fees. Daarnaast wordt een bedrag van € 13.406,92 als vergoeding voor de proceskosten gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de verduisterde geldbedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij volgens de officier van justitie in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat haar vordering op die onderdelen onvoldoende is onderbouwd en/of omdat onduidelijk is of deze schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 80.461,90, het bedrag dat volgens de benadeelde partij in totaal is verduisterd. Verder is onvoldoende gebleken van een causaal verband tussen deze kosten en het bewezenverklaarde feit, aldus de raadsman. Tot slot heeft de raadsman verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat duidelijk is dat verdachte niet in staat zal zijn om te betalen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de vordering toewijsbaar voor zover deze ziet op het verduisterde bedrag. Dit bedrag van € 80.461,90 is door de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij onderbouwd. Deze kostenpost is onderbouwd met bankafschriften en door de verdediging niet betwist. Dit deel van de vordering zal de rechtbank daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de tenlastegelegde periode; de dag waarop het strafbare feit in ieder geval is gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van haar vordering, ook wat betreft de gevorderde proceskosten. Deze onderdelen zijn door de verdediging betwist en de rechtbank is van oordeel dat niet zonder nader onderzoek is vast te stellen of deze rechtstreeks door het bewezenverklaarde zijn veroorzaakt. Een nader onderzoek naar de juistheid en omvang hiervan zou schorsing van de behandeling ter zitting en een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsman heeft verzocht dat niet te doen.
De rechtbank overweegt dat de draagkracht van de verdachte geen rol speelt bij bepaling van de hoogte van het in de schadevergoedingsmaatregel begrepen schadebedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat met hetgeen over de draagkracht van verdachte is aangevoerd sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval dat reden is om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, ook gelet op de belangen van de benadeelde partij die hiermee gemoeid zijn.
Daarom zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 22c, 22d, 36e, 36f, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
Vordering benadeelde partij [bedrijf] B.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 80.461,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 80.461,90,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 365 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2019.
Mr. G.J. Stoové en mr. A.A. Smit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2017166326 (onderzoek Zeedahlia). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 74.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever op 24 augustus 2017, pagina 92.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever op 14 februari 2018, pagina 125.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 74.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 76.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 130
8.Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv, te weten bankafschriften, pagina 346 tot en met pagina 406.
9.Vordering van de benadeelde partij (bijlage: ‘betalingen aan vader [verdachte] ’).