3.3Het oordeel van de politierechter
Oordeel over de bewijsuitsluiting
Om het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de bruikbaarheid van de verklaringen en het betoog van de raadsman tot bewijsuitsluiting te kunnen beoordelen, moet eerst gekeken worden naar het onderzoek van werkgever [naam werkgever] en de rol van de politie daarbij. [naam werkgever] heeft over de rol van de politie in zijn aangifte of zijn aanvullende verklaringen niets gezegd en ook overigens blijkt daar niet van uit het proces-verbaal van de politie. [naam werkgever] heeft er wel iets over gezegd tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris als getuige in de zaak [medeverdachte 1] . Deze getuigenverklaring maakt op zichzelf geen deel uit van het dossier in de zaak van de verdachte [verdachte] . Omdat deze verklaring tijdens de behandeling ter terechtzitting, die gelijktijdig plaatsvond in de zaken van de verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , is besproken en de officier van justitie er iets over heeft gezegd, zal de politierechter deze informatie wel bij haar beoordeling betrekken.
[naam werkgever] heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris gezegd dat hij in de week vóor de verhoren van zijn werknemers contact heeft gehad met de politie, die hem raad gaf. Hij had toen te horen gekregen dat hij moest zeggen in die verhoren dat de politie betrokken was, dat er grootschalig onderzoek had plaatsgevonden en dat het gesprek zou worden opgenomen. Op de camerabeelden van de verhoren, die zich bij het dossier bevinden, is ook te horen dat dat op die manier tegen de verdachten wordt gezegd. De politierechter vindt niet dat in die verhoren op ontoelaatbare wijze druk wordt uitgeoefend op de verhoorden.
Op zichzelf is het niet ongebruikelijk dat iemand die meent slachtoffer te zijn van een strafbaar feit daarnaar zelf onderzoek doet voordat hij naar de politie stapt om aangifte te doen. Daar is ook niets op tegen. Wel moeten de resultaten van een dergelijk onderzoek – maar dat geldt voor ieder bewijsmiddel – worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden waaronder ze tot stand gekomen zijn en zonodig met behoedzaamheid worden bekeken. Het onderzoek van [naam werkgever] is natuurlijk geen politieonderzoek en de gesprekken die hij met zijn werknemers heeft gevoerd zijn geen politieverhoren, maar omdat de beelden zijn opgenomen, is het goed mogelijk om zelf een oordeel te vormen over wat daar door de verdachten is gezegd en hoe ze zich op dat moment hebben gedragen. Dat de verdachten voorafgaand en/of na hun verhoren door [naam werkgever] met elkaar in dezelfde ruimte hebben verbleven, maak dat niet anders. Dat verder niet veel bekend is over de manier waarop [naam werkgever] zijn onderzoek heeft uitgevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Er zijn uit de verklaringen van de verdachten of anderszins uit het dossier immers ook geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou moeten worden afgeleid dat dat onderzoek niet door de beugel zou kunnen.
Ten slotte kan in de onderhavige zaak worden vastgesteld dat de politie aan [naam werkgever] instructies heeft gegeven ten behoeve van zijn onderzoek. Dat is misschien wat vreemd, maar niet ontoelaatbaar. De politierechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat dan ook geen reden bestaat tot bewijsuitsluiting, in welke zaak dan ook. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Op 11 december 2013 doet [naam werkgever] , eigenaar van Rijwielhandel [naam werkgever] BV, aangifte van verduistering tijdens dienstbetrekking gepleegd in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013. Hij verklaart dat in deze periode een kastekort was en dat er pakketten zijn verzonden waarvoor niet was betaald.Van de pakketten die zijn verzonden zonder dat daarvoor betaald is, heeft [naam werkgever] een lijst opgesteld. De adressen waar de pakketten naar zijn verzonden zijn van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
Nadat [naam werkgever] dit heeft ontdekt, heeft hij een aantal werknemers, op wie volgens hem de verdenking zou kunnen rusten, ondervraagd. Deze verhoren heeft [naam werkgever] opgenomen met een camera. Van het uitkijken van deze camerabeelden is een proces-verbaal opgesteld.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart in het verhoor, afgenomen door [naam werkgever] , dat er bepaalde jongens zijn die dingen opsturen. [verdachte] bijvoorbeeld. [medeverdachte 2] heeft de adressen waar de pakketten heen werden gezonden aan [verdachte] gegeven. Deze pakketten zijn vervolgens naar [naam 3] en [naam 1] gezonden.In deze pakketten zaten de goederen die [medeverdachte 2] later aan de politie heeft gegeven. Het betreft een racefiets, merk Carrera Veleno, een paar raceschoenen, 3 racebroeken, een racejack, 4 raceshirts, een opbouwgroep merk Dura Ace en 2 wielen merk Dura Ace.
In het verhoor bij de politie verklaart [medeverdachte 2] dat hij heeft gezien en gehoord dat er goederen verdwenen zonder dat ervoor betaald werd. [medeverdachte 2] verklaart ook dat hij iemand heeft benaderd om de gestolen goederen te verzenden. Deze goederen werden met de post verzonden aan [medeverdachte 2] ’ oma, [naam 3] , en naar [naam 1] zonder dat voor de goederen was betaald.
[naam 2] verklaart in zijn verhoor bij de politie dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd of het goed was als er pakketten naar hem mochten worden verzonden. [naam 2] had hier geen bezwaar tegen. [naam 2] belde [medeverdachte 1] als de bestellingen waren gearriveerd en [medeverdachte 1] kwam de pakketten ophalen. [medeverdachte 1] verklaarde tegenover [naam 2] dat de pakketten voor een collega waren.
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat hij op verzoek van [verdachte] pakketten naar [naam 2] heeft laten sturen en dat deze pakketten bestemd waren voor [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het adres van [naam 2] aan [verdachte] heeft gegeven.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] adressen heeft aangeleverd aan [verdachte] , die op zijn beurt de verzending van de pakketten voor zijn rekening nam. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de pakketten opgehaald. [medeverdachte 1] heeft een adres aangeleverd aan [verdachte] , zodat er gestolen goederen verzonden konden worden aan het adres dat [medeverdachte 1] had aangeleverd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de pakketten opgehaald, naar eigen zeggen voor collega [verdachte] .
Uit het vorenstaande blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij het plegen van de verduistering.
Derhalve komt de politierechter tot het oordeel dat verdachte zich in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.