ECLI:NL:RBLIM:2017:10656

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
03/103848-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van verduistering in dienstbetrekking met bewijsbeoordeling en strafmaat

Op 2 november 2017 heeft de politierechter in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de eigenaar van Rijwielhandel [naam werkgever] B.V., die zelf onderzoek had gedaan naar de verduistering van goederen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.H. Verburg, werd beschuldigd van het verduisteren van goederen in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013. De politierechter oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten, die onder druk van de werkgever waren afgelegd, niet tot bewijsuitsluiting leidden. De rechter concludeerde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij het plegen van de verduistering. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van verduistering en kreeg een taakstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechter hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een first-offender was en inmiddels een stabiel leven leidde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/103848-15
Tegenspraak
Vonnis van de politierechter d.d. 2 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J.H. Verburg, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte goederen van Rijwielhandel [naam werkgever] B.V. heeft verduisterd in dienstbetrekking.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst stilgestaan bij de bruikbaarheid van de verklaringen in het dossier. Voorafgaand aan zijn aangifte heeft werkgever [naam werkgever] eerst zelf onderzoek gedaan. [naam werkgever] heeft indringende gesprekken gevoerd met een aantal van de verdachten in deze zaak en die gesprekken zijn met de camera opgenomen. Bij dit onderzoek heeft de politie een sturende rol gehad. De officier van justitie vindt dat op die manier strafvorderlijke waarborgen in de knel zijn gekomen, zoals de cautie en het recht om voorafgaand aan het verhoor met een advocaat te spreken. Daarom vindt hij dat de verklaring die de verdachten voor de camera van [naam werkgever] hebben afgelegd niet tot het bewijs kunnen dienen in hun eigen zaak. Voor het overige wijst de officier van justitie op de Schutznorm en hij stelt zich op het standpunt dat de verklaringen wel in de zaak van de verdachte bruikbaar zijn.
Uit de verklaringen komt de verdachte als de spil in het verhaal naar voren. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat de verdachte de pakketten verstuurde. De officier van justitie vindt niet aannemelijk dat de verdachte zijn eigen spullen naar zich heeft laten opsturen toen hij was ontslagen. Dat strookt ook niet met het gewicht van de pakketten: zo’n 37 kilo. De officier van justitie vindt dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat de videobeelden dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu de medeverdachten niet zijn gewezen op hun rechten voorafgaand aan dit verhoor door [naam werkgever] en zij ongeoorloofd onder druk zijn gezet. De verklaringen van de medeverdachten zijn ook onbetrouwbaar geworden nu niet duidelijk is geworden wat zich heeft afgespeeld voorafgaand en na afloop van deze verhoren door [naam werkgever] en in hoeverre de medeverdachten met elkaar hierover hebben gesproken of elkaar mogelijk hebben beïnvloed. De verklaring van [medeverdachte 1] , die belastend is voor de verdachte, is niet betrouwbaar nu [medeverdachte 1] onder druk is gezet door [naam werkgever] en mogelijk een motief heeft om de verdachte te beschuldigen.
Verder kon iedereen die werkzaam was bij [naam werkgever] de pakketten verzenden en zijn de pakketten ook verzonden toen de verdachte niet meer in dienst was van [naam werkgever] . Overigens is het niet logisch dat de verdachte na zijn ontslag niet-betaalde goederen laat verzenden naar nota bene zijn eigen adres. De raadsman acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het oordeel van de politierechter [1]
Oordeel over de bewijsuitsluiting
Om het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de bruikbaarheid van de verklaringen en het betoog van de raadsman tot bewijsuitsluiting te kunnen beoordelen, moet eerst gekeken worden naar het onderzoek van werkgever [naam werkgever] en de rol van de politie daarbij. [naam werkgever] heeft over de rol van de politie in zijn aangifte of zijn aanvullende verklaringen niets gezegd en ook overigens blijkt daar niet van uit het proces-verbaal van de politie. [naam werkgever] heeft er wel iets over gezegd tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris als getuige in de zaak [medeverdachte 1] . Deze getuigenverklaring maakt op zichzelf geen deel uit van het dossier in de zaak van de verdachte [verdachte] . Omdat deze verklaring tijdens de behandeling ter terechtzitting, die gelijktijdig plaatsvond in de zaken van de verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , is besproken en de officier van justitie er iets over heeft gezegd, zal de politierechter deze informatie wel bij haar beoordeling betrekken.
[naam werkgever] heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris gezegd dat hij in de week vóor de verhoren van zijn werknemers contact heeft gehad met de politie, die hem raad gaf. Hij had toen te horen gekregen dat hij moest zeggen in die verhoren dat de politie betrokken was, dat er grootschalig onderzoek had plaatsgevonden en dat het gesprek zou worden opgenomen. Op de camerabeelden van de verhoren, die zich bij het dossier bevinden, is ook te horen dat dat op die manier tegen de verdachten wordt gezegd. De politierechter vindt niet dat in die verhoren op ontoelaatbare wijze druk wordt uitgeoefend op de verhoorden.
Op zichzelf is het niet ongebruikelijk dat iemand die meent slachtoffer te zijn van een strafbaar feit daarnaar zelf onderzoek doet voordat hij naar de politie stapt om aangifte te doen. Daar is ook niets op tegen. Wel moeten de resultaten van een dergelijk onderzoek – maar dat geldt voor ieder bewijsmiddel – worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden waaronder ze tot stand gekomen zijn en zonodig met behoedzaamheid worden bekeken. Het onderzoek van [naam werkgever] is natuurlijk geen politieonderzoek en de gesprekken die hij met zijn werknemers heeft gevoerd zijn geen politieverhoren, maar omdat de beelden zijn opgenomen, is het goed mogelijk om zelf een oordeel te vormen over wat daar door de verdachten is gezegd en hoe ze zich op dat moment hebben gedragen. Dat de verdachten voorafgaand en/of na hun verhoren door [naam werkgever] met elkaar in dezelfde ruimte hebben verbleven, maak dat niet anders. Dat verder niet veel bekend is over de manier waarop [naam werkgever] zijn onderzoek heeft uitgevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Er zijn uit de verklaringen van de verdachten of anderszins uit het dossier immers ook geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou moeten worden afgeleid dat dat onderzoek niet door de beugel zou kunnen.
Ten slotte kan in de onderhavige zaak worden vastgesteld dat de politie aan [naam werkgever] instructies heeft gegeven ten behoeve van zijn onderzoek. Dat is misschien wat vreemd, maar niet ontoelaatbaar. De politierechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat dan ook geen reden bestaat tot bewijsuitsluiting, in welke zaak dan ook. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Op 11 december 2013 doet [naam werkgever] , eigenaar van Rijwielhandel [naam werkgever] BV, aangifte van verduistering tijdens dienstbetrekking gepleegd in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013. Hij verklaart dat in deze periode een kastekort was en dat er pakketten zijn verzonden waarvoor niet was betaald. [2] Van de pakketten die zijn verzonden zonder dat daarvoor betaald is, heeft [naam werkgever] een lijst opgesteld. De adressen waar de pakketten naar zijn verzonden zijn van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . [3]
Nadat [naam werkgever] dit heeft ontdekt, heeft hij een aantal werknemers, op wie volgens hem de verdenking zou kunnen rusten, ondervraagd. Deze verhoren heeft [naam werkgever] opgenomen met een camera. Van het uitkijken van deze camerabeelden is een proces-verbaal opgesteld.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart in het verhoor, afgenomen door [naam werkgever] , dat er bepaalde jongens zijn die dingen opsturen. [verdachte] bijvoorbeeld. [medeverdachte 2] heeft de adressen waar de pakketten heen werden gezonden aan [verdachte] gegeven. Deze pakketten zijn vervolgens naar [naam 3] en [naam 1] gezonden. [4] In deze pakketten zaten de goederen die [medeverdachte 2] later aan de politie heeft gegeven. Het betreft een racefiets, merk Carrera Veleno, een paar raceschoenen, 3 racebroeken, een racejack, 4 raceshirts, een opbouwgroep merk Dura Ace en 2 wielen merk Dura Ace. [5]
In het verhoor bij de politie verklaart [medeverdachte 2] dat hij heeft gezien en gehoord dat er goederen verdwenen zonder dat ervoor betaald werd. [medeverdachte 2] verklaart ook dat hij iemand heeft benaderd om de gestolen goederen te verzenden. Deze goederen werden met de post verzonden aan [medeverdachte 2] ’ oma, [naam 3] , en naar [naam 1] zonder dat voor de goederen was betaald. [6]
[naam 2] verklaart in zijn verhoor bij de politie dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd of het goed was als er pakketten naar hem mochten worden verzonden. [naam 2] had hier geen bezwaar tegen. [naam 2] belde [medeverdachte 1] als de bestellingen waren gearriveerd en [medeverdachte 1] kwam de pakketten ophalen. [medeverdachte 1] verklaarde tegenover [naam 2] dat de pakketten voor een collega waren. [7]
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat hij op verzoek van [verdachte] pakketten naar [naam 2] heeft laten sturen en dat deze pakketten bestemd waren voor [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het adres van [naam 2] aan [verdachte] heeft gegeven. [8]
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] adressen heeft aangeleverd aan [verdachte] , die op zijn beurt de verzending van de pakketten voor zijn rekening nam. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de pakketten opgehaald. [medeverdachte 1] heeft een adres aangeleverd aan [verdachte] , zodat er gestolen goederen verzonden konden worden aan het adres dat [medeverdachte 1] had aangeleverd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de pakketten opgehaald, naar eigen zeggen voor collega [verdachte] .
Uit het vorenstaande blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij het plegen van de verduistering.
Derhalve komt de politierechter tot het oordeel dat verdachte zich in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
3.4
De bewezenverklaring
De politierechter acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013 te Limbricht, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk diverse pakketten (met o.a. een compleet frame met wielen, schoenen, broeken) welke goederen toebehoorden aan Rijwielhandel [naam werkgever] BV en welke goederen verdachte en zijn mededaders uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als verkoper onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de politierechter
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verduistering die de verdachte heeft gepleegd heeft plaatsgevonden over een lange periode, namelijk ruim een half jaar. Eerst na het onderzoek van [naam werkgever] is de verduistering aan het licht gekomen. Het bedrijf van [naam werkgever] is voor een groot bedrag en een groot aantal goederen benadeeld. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) gewin en geen oog gehad voor de gevolgen voor zijn werkgever [naam werkgever] . Hij heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem gesteld had, ernstig beschaamd. Dit rekent de politierechter de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte zal de politierechter rekening houden met het feit dat de verdachte een first-offender is. Verder zal de politierechter rekening houden met het de ouderdom van het feit en de duur van de vervolging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte momenteel werkzaam is bij defensie en zijn leven goed op orde heeft. Na dit feit heeft verdachte zich niet meer schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
De politierechter acht een gevangenisstraf, ondanks de ernst van het feit, dan ook geen passende straf. De politierechter acht een taakstraf van een aanzienlijke duur meer passend en zal dan ook de eis van de officier van justitie volgen en de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door P.H.M. Kuster, politierechter, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 11 september 2013 te Limbricht, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk diverse pakketten (met o.a. een compleet frame met wielen, schoenen, broeken, complete fiets met stuur en pendalen) voor een totale waarde van 135.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Rijwielhandel [naam werkgever] bv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als verkoper, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Regio Limburg Zuid, proces-verbaalnummer PL2441-2013134535, gesloten d.d. 11 augustus 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 116.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam werkgever] d.d. 11 december 2013, pagina 6 tot en met 8.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2014, pagina 29 en 30.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2014, pagina 27 en 28.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2014, pagina 71.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 29 maart 2014, pagina
7.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] d.d. 19 juli 2014, pagina 105 tot en met 107.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 11 maart 2014, pagina 44.