Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MEKU B.V.,
MR. GERARD WOUTER WEENINK Q.Q.,in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[failliet] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 juli 2019 met producties;
- de schriftelijke inleiding op het mondeling antwoord aan de zijde van de curator;
- de mondelinge behandeling van 29 juli 2019;
- het tijdens de mondelinge behandeling aan [gedaagde 2] verleende verstek;
- de pleitnotitie van de curator.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
3.6 Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 3.4 en 3.5 is overwogen, heeft te gelden dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen.
€ 33.000,- zal betalen voor de matrijzen
'.
€ 25.000,00 kunnen worden gemaakt, maar de kwaliteit daarvan zou minder goed (kunnen) zijn en het productieproces zou enkele maanden (kunnen) duren, aldus [B] volgens de curator. Meku heeft vervolgens ter zitting aangevoerd dat de matrijzen in 2004 zijn gemaakt en dat toen een bedrag van € 25.000,- is betaald. Volgens Meku zijn de matrijzen niet meer dan € 10.000,- waard.
980,00