ECLI:NL:RBOVE:2019:2754

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
ak_18 _ 981
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van illegaal gebouwde schuur op bosperceel zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de handhaving van een schuur op een bosperceel in Dalfsen, die zonder omgevingsvergunning is opgericht. Eiser, de eigenaar van de schuur, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, dat een handhavingsverzoek van een derde partij, [belanghebbende], heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuur al voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig was en onder het overgangsrecht valt. Echter, de rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een omgevingsvergunning betekent dat de schuur illegaal is en dat het beroep op het overgangsrecht geen vervangende titel voor een omgevingsvergunning oplevert. De rechtbank heeft ook overwogen dat lagere wetgeving, zoals het bestemmingsplan, een hogere wet, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet kan opzijzetten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van handhaving af te zien. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/981

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H.G. Ruis,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, verweerder,

gemachtigde: mw. D. de Jong.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Dalfsen (verder: [belanghebbende] , gemachtigde: mr. G. Visser.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van Heuvink van 21 juni 2017 met betrekking tot het perceel van eiser aan de [adres] te Dalfsen en het bijbehorend aanvullend verzoek van 11 augustus 2017, afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbende] gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 18/981.
Ook [belanghebbende] heeft tegen hetzelfde besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 18/956.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 10 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder waren aanwezig de door eiser meegebrachte getuigen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door A.L. Karzijn en M. Sandink. [belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder opgedragen een aanvullend besluit op het bezwaar van [belanghebbende] te nemen.
Bij besluit van 16 november 2018 (verzonden op 19 november 2018) heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbende] voor zover dat betrekking heeft op het bouwwerk op het bosperceel [adres] te Dalfsen (hierna: de schuur) niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. Verweerder heeft evengoed (ambtshalve) besloten om aan eiser, als eigenaar van de schuur, een last onder dwangsom op te leggen inhoudende dit bouwwerk binnen drie maanden na de uitspraak van de rechtbank te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij brief van 17 december 2018 heeft de gemachtigde van eiser tegen dit besluit nadere beroepsgronden ingediend.
Bij brief van 18 december 2018 heeft de gemachtigde van [belanghebbende] nadere beroepsgronden ingediend.
De vervolgzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder waren de door eiser meegebrachte getuigen, M. [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de heer R. Pap. [belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder waren de echtgenotes van eiser en van [belanghebbende] aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de bestemmingsplankaart, de bijbehorende legenda en het van toepassing zijnde bestemmingsplanvoorschrift van het bestemmingsplan “Gemeente Dalfsen bestemmingsplan Buitengebied”, vastgesteld op 28 september 1998 door de Gemeenteraad van de gemeente Dalfsen, alsnog aan de rechtbank over te leggen.
Bij e-mailbericht van 8 maart 2019, tevens verzonden aan de gemachtigden van partijen, heeft verweerder aan dit verzoek voldaan. De gemachtigden van partijen hebben bij brieven van 14 maart 2019 en 18 maart 2019 op deze nadere stukken een reactie gegeven.
Bij brieven van 1 mei 2019 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat geen nadere zitting meer zal worden gehouden en dat het onderzoek in beide zaken wordt gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij brief van 1 juni 2017 heeft [belanghebbende] aan verweerder verzocht handhavend op te treden tegen bedrijfsmatige activiteiten (de verkoop en reparatie van aanhangwagens) op het perceel [adres] en tegen de schuur op het bosperceel [adres] . In reactie hierop heeft verweerder aan [belanghebbende] bij brief van 7 augustus 2017 verzocht concreet aan te geven waartegen hij wil dat er opgetreden wordt. Hierop heeft [belanghebbende] bij brief van 11 augustus 2017 een aanvullend handhavingsverzoek ingediend.
1.2
Bij besluit van 28 september 2017 heeft verweerder het handhavingsverzoek van [belanghebbende] afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er tijdens de controles die zijn uitgevoerd op 17 augustus 2017 en 18 september 2017 is vastgesteld dat op het perceel [adres] geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden.
1.3.
Ten aanzien van de schuur op het bosperceel heeft verweerder overwogen, dat deze schuur al aanwezig is van vóór de ter inzagelegging van het bestemmingsplan in 1998. Uit onderzoek (in 2008) is gebleken dat uit het toen geldende bestemmingsplan volgt dat de schuur onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Tijdens controles is geconstateerd dat de schuur niet in bouwvolume is toegenomen, maar slechts is hersteld nadat een boom op de schuur is gevallen.
1.4.
Bij besluit van 24 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbende] ongegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de gestelde bedrijfsmatige activiteiten op het perceel [adres] . Verweerder heeft het bezwaar van [belanghebbende] voor zover dat betrekking heeft op de schuur, aanvankelijk gegrond verklaard en besloten het handhavingstraject op te starten, echter zonder (ook) een besluit tot handhavend optreden te nemen.
1.5
Bij besluit van 16 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbende] voor zover dat betrekking heeft op de schuur, alsnog niet-ontvankelijk verklaard omdat [belanghebbende] niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden beschouwd. Verweerder heeft evengoed (ambtshalve) besloten ten aanzien van de schuur de last onder dwangsom op te leggen.
1.6
Deze zaak (Awb 18/981) heeft alleen betrekking op de schuur.
Belanghebbendheid
1.7.
Eiser is allereerst van mening dat [belanghebbende] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt nu de schuur vanaf zijn perceel niet te zien is. De schuur staat tientallen meters van het perceel van [belanghebbende] verwijderd, midden in het bos, en is aan het zicht van [belanghebbende] onttrokken door een meer dan manshoge ondoorzichtige schutting. [belanghebbende] ondervindt daarvan geen enkele hinder, aldus eiser.
Omdat [belanghebbende] niet als belanghebbende is aan te merken, had verweerder het verzoek om handhaving niet in behandeling mogen nemen, volgens eiser.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
1.8.
Bij het (aanvullende) besluit van 16 november 2018 heeft verweerder alsnog besloten om [belanghebbende] ten aanzien van de schuur niet als belanghebbende in de zin van de Awb te beschouwen. Het bezwaar van [belanghebbende] is in zoverre niet ontvankelijk verklaard.
In de uitspraak van heden met betrekking tot het beroep dat [belanghebbende] heeft ingesteld tegen het bestreden besluit (Awb 18/956) heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat verweerder [belanghebbende] ten aanzien van de schuur op goede gronden niet als belanghebbende in de zin van de Awb heeft beschouwd en het bezwaar van [belanghebbende] in zoverre dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Dit oordeel laat echter onverlet dat verweerder niet slechts op grond van een verzoek om handhaving, maar ook ambtshalve kan besluiten om handhavend op te treden, wat verweerder met het besluit van 16 november 2018 (verzonden op 19 november 2018) ook heeft gedaan. In zoverre treft het betoog van eiser geen doel.
De bevoegdheid tot handhaving
1.9.
Verweerder heeft volgens eiser verder ten onrechte geconcludeerd dat de schuur op het bosperceel circa 105 m2 zou zijn. Eiser heeft in dit kader gewezen op een zevental getuigenverklaringen waaruit blijkt dat de schuur al tientallen jaren oud is en in de loop der tijd niet is uitgebreid qua omvang. Volgens eiser staat de schuur er al vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw en is de schuur vanaf het begin 123 m2 groot. De schuur is in 2016 gerenoveerd nadat deze door een omvallende boom grotendeels was verwoest. De schuur mag daarom volgens eiser gewoon blijven staan overeenkomstig het overgangsrecht van het thans geldende bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
1.10.
Het overgangsrecht van het thans geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied gemeente Dalfsen’ luidt als volgt:
Artikel 45.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is en afwijkt van het plan dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Artikel 45.1.2
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 45.1.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 45.1.1 met maximaal 10%.
Artikel 45.1.3
Lid 45.1.1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
1.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schuur een bouwwerk is en dat voor de bouw van de schuur geen omgevingsvergunning is verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 45.1.3 is het overgangsrecht genoemd in lid 45.1.1. daarom niet van toepassing.
Los daarvan geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1823, dat zelfs een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht voor bouwwerken nog geen omgevingsvergunning vervangende titel geeft en worden bouwwerken daardoor ook niet op een andere manier gelegaliseerd. Alleen daarom al was verweerder bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de schuur.
De ratio van deze jurisprudentie is dat lagere wetgeving (een bestemmingsplan; meer specifiek het bouwovergangsrecht) een hogere wet (de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); meer specifiek de omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo) niet opzij kan zetten. Het vallen onder het bouwovergangsrecht levert slechts, onder voorwaarden, een bouwtitel op voor gedeeltelijk vernieuwen en veranderen. Het bouwwerk is en blijft illegaal, omdat het bouwwerk is opgericht zonder een omgevingsvergunning.
Het betoog slaagt in zoverre niet. Verweerder was bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de schuur.
De beginselplicht tot handhaving
1.12.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisering?
1.13.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen en er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat dit door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd, er geen concreet zicht op legalisering bestaat. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2560.
In deze zaak heeft verweerder in de aanvullende beslissing op bezwaar van 16 november 2018 en ter zitting van 5 maart 2019 te kennen gegeven dat hij niet bereid is de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan en het bestemmingsplan geen bouwwerken toelaat op de bestemming “Natuur”. Dat vindt de rechtbank voldoende om te oordelen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Bijzondere omstandigheden?
1.14.
De rechtbank is van oordeel dat zich in dit geval niet zodanige bijzondere omstandigheden voordoen, dat verweerder op grond daarvan van handhaving had behoren af te zien. Het feit dat de schuur er al zo lang staat neemt niet weg dat deze zonder omgevingsvergunning is gerealiseerd en vormt dan ook geen reden om niet handhavend op te treden. Ook het gegeven dat omwonenden geen hinder ondervinden van de schuur hoefde voor verweerder geen reden te zijn om af te zien van handhaving. Ter zitting van 5 maart 2019 heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat handhaving past in het beleid van de gemeente Dalfsen om handhavend op te treden tegen illegaal gebouwde bouwwerken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het met handhaving te dienen belang kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser.
2. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen gelijk krijgt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.