ECLI:NL:RBOVE:2019:2663

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
08-963510-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de productie en het witwassen van grote hoeveelheden MDMA

De rechtbank Overijssel heeft op 30 juli 2019 een 58-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor de productie van grote hoeveelheden MDMA in Velsen-Noord en Amsterdam. De politie vond in een loods in Velsen-Noord ongeveer 14 kilo pillen MDMA en amfetamine, 36 kilo poeders MDMA/Amfetamine en 9,6 kg amfetamine base, evenals een tabletteerinrichting. Daarnaast heeft de man een bedrag van 159.275 euro witgewassen. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 16 juli 2019, waarbij de officier van justitie mr. D. Homans-de Boer de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen en vervoeren van MDMA, alsook het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in vereniging met anderen handelde en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de meeste feiten, maar betwistte de betrokkenheid bij het witwassen van de contante geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de herkomst van de contante stortingen legaal was, waardoor het vermoeden van witwassen werd bevestigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963510-18 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ( [land] ),
nu verblijvende in de PI Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 16 juli 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 en feit 2: in vereniging MDMA heeft bewerkt;
feit 3: € 159.275,-- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 te Velsen-Noord, in de gemeente Velsen en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een bedrijfspand aan [adres 2] )
- ( telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft vervaardigd,
een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, te weten XIC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een woning aan [adres 3] )
- ( telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- ( telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( telkens) opzettelijk heeft vervaardigd,
een grote/aanzienlijke hoeveelheid/hoeveelheden van een materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1januari 2015 tot en met 5 december 2018, in de gemeente(n) Amstelveen en/of Amsterdam en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meerdere malen in genoemde periode (telkens) een of meer geldbedrag(en), te weten:
- een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van euro 98.175,--, althans een (aanzienlijk) geldbedrag, welk bedrag in totaal contant is gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] , en/of
- een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van euro 61.100.—althans een (aanzienlijk) geldbedrag, welk bedrag in totaal contant is gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte (tezamen met zijn mededader(s)) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met uitzondering van de duur van de bewezen verklaarde periode heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van feit 1 en feit 2. Wat betreft feit 3 heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is die de ten laste gelegde contante geldbedragen heeft gestort op de bankrekening van [naam] , waardoor hij voor dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Verdachte (hierna aangeduid als: verdachte of [verdachte] ) heeft verklaard dat de tabletteerinrichting die op 15 maart 2018 in een loods aan [adres 2] in Velsen-Noord (hierna: de loods) is aangetroffen van hem is en dat hij daar harddrugs heeft bewerkt. [2]
In totaal is er ‘
ongeveer14 kilo pillen MDMA en amfetamine, 36 kilo poeders MDMA/Amfetamine en 9,6 kg amfetamine base’ en een tabletteerinrichting uit de loods in beslag genomen. [3] De aangetroffen verdovende middelen [4] zijn onderzocht door het NFI en gebleken is dat ze MDMA en/of amfetamine bevatten/betreffen. [5]
Hoewel [verdachte] heeft verklaard dat hij dit feit alleen heeft gepleegd, stelt de rechtbank vast dat uit het dossier blijkt dat ook medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) hierbij betrokken is geweest.
Zo is door een observatieteam van de FIOD waargenomen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 9 maart 2018 samen in één auto arriveren bij de loods, waarna [medeverdachte 1] de loopdeur van de loods opent met een sleutel en vervolgens de roldeur opent zodat [verdachte] met zijn voertuig naar binnen kan rijden. [6] Ook uit een vaste cameraopstelling blijkt dat [medeverdachte 1] de loods aan [adres 2] in Velsen-Noord betreedt op 5 maart 2018, 6 maart 2018, 11 maart 2018 en 12 maart 2018. [7]
Daarnaast staalt het telefoonnummer dat bij [medeverdachte 1] in gebruik is een zendmast in de directe omgeving van de loods aan op onder meer: [8]
  • 20 februari 2018 van 17:04 en 22:14 uur;
  • 21 februari 2018 van 06:47 en 10:24 uur en van 11:34 en 14:55 uur;
  • 22 februari 2018 van 11:12 en 19:20 uur;
  • 24 februari 2018 van 08:56 en 20:49 uur;
  • 25 februari 2018 van 08:55 en 19:55 uur;
  • 26 februari 2018 van 08:06 en 18:07 uur.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt verder dat ook [medeverdachte 1] zich actief bezig houdt met het produceren van harddrugs. Dat blijkt uit onder meer:
- Een telefoongesprek van [medeverdachte 1] en zijn partner op 17 februari 2018, waarin hij zegt: ‘we zijn de enige die überhaupt een stempel hebben die d’r op lijkt.. wat ze willen’ en ‘we zijn ook één van de weinigen die zo’n grote klus aan durven’; [9]
- Een telefoongesprek van [medeverdachte 1] en zijn partner op 26 februari 2018 om 10:13 uur (terwijl op dat moment zijn telefoon de zendmast nabij de loods aanstraalt zoals uit het voorgaande blijkt), waarin hij zegt: ‘Als het goed is eh volgende week niks en dan daarna weer beginnen met dit’, ‘maar dan het dubbele’ en ‘maar dan eh, dan ga ik gelijk mijn ontslag indienen als dat door gaat’ en tot slot zegt hij dat hij weer verder gaat; [10]
- Een telefoongesprek van [medeverdachte 1] en zijn partner op 9 maart 2018, waarin hij zegt: ‘dat is over een andere klus dat we 8 miljoen van die dingen kunnen maken. Dan neem ik mijn ontslag’. [11]
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met een of meer anderen MDMA en amfetamine heeft bewerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van 16 februari 2018 tot en met 15 maart 2018. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [12] en het afgeluisterde telefoongesprek van [medeverdachte 1] en zijn partner [13] kan immers worden bewezen dat de tabletteermachine vanaf 16 februari 2018 in gebruik is geweest.
Feit 2
Op 5 december 2018 vond een doorzoeking plaats van de woning aan [adres 3] in Amsterdam (hierna: de woning). [14] In twee kamers van de woning werd in totaal 9,6 kilogram aan stoffen aangetroffen [15] , waarvan uit onderzoek van het NFI is gebleken dat ze MDMA bevatten/betreffen. [16] Eén van deze kamers was ingericht als tabletteerinrichting. [17] [medeverdachte 3] , de eigenaar van de woning, heeft verklaard dat hij de twee betreffende kamers verhuurde aan [verdachte] [18] en dat [medeverdachte 1] er ook vaak was. [19] De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 3] , die van meet af aan consequent heeft verklaard. Bovendien vindt zijn verklaring steun in het dossier, ook in bevindingen die zijn gedaan nadat [medeverdachte 3] hierover had verklaard.
Uit gegenereerde gegevens van een registrerend baken dat onder het voertuig van [verdachte] werd geplaatst blijkt immers dat zijn voertuig zich veelvuldig in de nabijheid van de woning heeft bevonden. [20] Daarnaast is door een observatieteam van de FIOD waargenomen dat [verdachte] op 19 maart 2018 de woning betreedt. [21]
Dat ook [medeverdachte 1] bij deze tabletteerinrichting betrokken is, blijkt onder meer uit de telefoongesprekken die hij had met zijn partner op 13 november 2018 [22] en 20 november 2018. [23] Daarin zegt hij dat hij zich in de nabijheid bevindt van of begeeft naar ‘ [adres 3] ’. Onder meer op diezelfde dagen straalt zijn telefoon een zendmast aan in de nabijheid van de woning: op 13 november 2018 van 16:00 tot 18:22 uur [24] en op 16 november 2018 van 12:45 tot 17:32 uur. [25] Daarnaast is een DNA-spoor aangetroffen in één van de kamers van de woning [26] dat matcht met het DNA van [medeverdachte 1] en een polo van [bedrijf] [27] , het bedrijf waar [medeverdachte 1] werkzaam is. [28] Een DNA-spoor dat matcht met het DNA van [verdachte] is aangetroffen in beide kamers, waaronder op de tabletteermachine. [29]
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met een ander MDMA heeft bewerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met de raadsman en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van 8 november 2018 tot en met 5 december 2018, omdat uit het afgeluisterde telefoongesprek van [medeverdachte 1] met zijn partner voor het eerst op 8 november 2018 blijkt dat de tabletteermachine in gebruik is (‘ik heb nog iets kunnen doen’ en ‘ik moet wel verder zo’, terwijl zijn telefoon op dat moment een zendmast aan in de nabijheid van de woning aanstraalde). [30]
Feit 3
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde goed afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende goed afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een in de tenlastelegging genoemd goed en een nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het desbetreffende goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het desbetreffende goed.
Contante stortingen
Uit een analyse van de bankrekening op naam van verdachte (bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ) blijkt dat in de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2018 in totaal € 98.175,-- aan contante geldbedragen zijn gestort. [31] Op de vraag wie de beschikking had over deze bankrekening heeft verdachte verklaard: ‘alleen ik’. [32]
Uit een analyse van de bankrekening op naam van [naam] (bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ) blijkt dat in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 maart 2018 in totaal € 61.100,-- aan contante geldbedragen zijn gestort. [33] [naam] , op dat moment de partner van verdachte, heeft verklaard dat verdachte de enige is die de bankrekening na 2004 heeft gebruikt. [34] Op de vraag wie de beschikking had over deze bankrekening heeft verdachte verklaard: ‘daar had ik ook alleen de beschikking over. Ik had de bankpas in mijn zak. Ik ben een man die de baas is thuis’. [35] Het verweer van de raadsman dat verdachte niet degene is geweest die de contante geldbedragen op deze bankrekening zou hebben gestort wordt dan ook verworpen.
Uit aangiften inkomstenbelasting 2015, 2016, 2017 en 2018 komt niet naar voren dat verdachte de beschikking had over vermogen of inkomsten waaruit de contante stortingen zijn te verklaren. [36] Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Die heeft verdachte niet kunnen geven. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van deze contante stortingen niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat contante bankstortingen tot een totaal van € 159.275,-- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad en daarmee het als feit 3 ten laste gelegde begaan.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft verricht, waardoor sprake zou zijn van medeplegen van (opzet)witwassen. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een lange periode meerdere (grote) geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op die frequentie en lange periode acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 16 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 te Velsen-Noord, in de gemeente Velsen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
in een bedrijfspand aan [adres 2] ,
- telkens opzettelijk heeft bewerkt en
- telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid MDMA en amfetamine, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 8 november 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
in een woning aan [adres 3] ,
- telkens opzettelijk heeft bewerkt en
- telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
een grote hoeveelheid MDMA zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 maart 2018, in Nederland,
meerdere malen in genoemde periode geldbedragen, te weten:
- geldbedragen tot een totaalbedrag van euro 98.175,--, welk bedrag in totaal contant is gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] , en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van euro 61.100,--, welk bedrag in totaal contant is gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ,
heeft omgezet, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter Sr en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zowel wat betreft feit 1 als feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen (die zijn begaan ten opzichte van dezelfde MDMA) steeds in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden wordt gemaakt, dat sprake is van eendaadse samenloop. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2, telkens:
het misdrijf: de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 3:
het misdrijf: gewoontewitwassen

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes jaren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van een drugslaboratorium en dat daarom ook geen sprake is geweest van gevaarzetting. Daarnaast is het produceren van XTC steeds beperkt gebleven tot één maand. Dat moet gevolgen hebben voor de strafmaat. Verder heeft de raadsman gewezen op een strafzaak waarin de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden (ECLI:NL:RBMNE:2016:5073).
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor fraude of overtreding van de Opiumwet is veroordeeld en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Daarbij is het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging op grote schaal bewerken van MDMA en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Verdachte is daarmee voorbijgegaan aan de grote gevaren die het gebruik van harddrugs oplevert voor de volksgezondheid en de milieuschade die het produceren van harddrugs met zich brengt. Geleid door hebzucht heeft verdachte deze gevaren in stand gehouden. Dat verdachte kort na het ontdekken van de tabletteerinrichting aan [adres 2] (feit 1) zijn activiteiten aan [adres 3] (feit 2) heeft voortgezet rekent de rechtbank verdachte in het bijzonder aan. Uit het dossier blijkt dat de locaties waar beide tabletteerinrichtingen zijn aangetroffen, zijn betrokken op initiatief van verdachte en (mede) zijn ingericht door hem. Daarnaast heeft verdachte een geldbedrag van € 159.275,-- witgewassen en zo de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Vanwege de ernst van de feiten past naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die voor, onder andere, het bewerken van meer dan 20 kilogram harddrugs 50 tot – indien sprake is van een organisatie – meer dan 72 maanden (6 jaren) onvoorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt geven. Dat het bewerken van harddrugs steeds beperkt is gebleven tot één maand is in dit verband niet relevant, omdat de oriëntatiepunten zien op het gewicht van de harddrugs die zijn bewerkt. Uit het vonnis met ECLI:NL:RBMNE:2016:5073 blijkt niets over de hoeveelheid geproduceerde en/of aanwezige harddrugs. Reeds daarom gaat vergelijking met die zaak niet op. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte veel meer dan 20 kilogram harddrugs heeft bewerkt en aanwezig heeft gehad (namelijk 59,6 kilogram met betrekking tot feit 1 en 9,6 kilogram met betrekking tot feit 2), ontbreekt een ‘rapportage met betrekking tot weging inbeslaggenomen goederen’ als bedoeld op pagina 23 van proces-verbaal zaaksdossier 1. Omdat de hoeveelheid aangetroffen harddrugs aan [adres 2] (feit 1) niet exact is gebleken, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte uitgaan van een hoeveelheid van (iets) meer dan 20 kilogram. Ook is sprake geweest van enige mate van organisatie als bedoeld in de oriëntatiepunten, gelet op onder meer afgeluisterde telefoongesprekken die [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben gevoerd, ook met anderen (onder meer over het aanschaffen van een tabletteermachine en waarin [medeverdachte 1] met zijn partner spreekt over ‘
wezijn de enige die überhaupt een stempel hebben die d’r op lijkt.. wat ze willen’ en ‘
wezijn ook één van de weinigen die zo’n grote klus aan durven’). Ook zijn de productieactiviteiten na ontdekking van de eerste tabletteerinrichting met andere apparatuur voortgezet op een andere locatie. Dit werkt strafverhogend door.
Opgemerkt moet worden dat de oriëntatiepunten geen onderscheid maken in de diverse handelingen die met betrekking tot harddrugs kunnen worden verricht, terwijl de ernst van de gedragingen wel kan verschillen en daarmee ook de op te leggen straf. In deze zaak is sprake van het bewerken van harddrugs door er pillen van te maken. Uit dit dossier blijkt niet dat sprake is geweest van gevaarzetting bij de tabletteerinrichtingen of dat geproduceerde tabletten reeds daadwerkelijk op de markt zijn gebracht. Dergelijke omstandigheden zouden tot een hogere straf leiden.
Voor fraude met genoemd benadelingsbedrag geven de oriëntatiepunten tot slot 9 tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf als richtsnoer, waarbij de rechtbank aansluiting zal zoeken.
Van omstandigheden die in het voordeel van verdachte zouden moeten meewegen is tot slot niet gebleken.
Alles afwegende acht de rechtbank gezien het voorgaande de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal zij verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Hoewel verdachte ter terechtzitting mondeling te kennen heeft gegeven afstand te doen van de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 124 en 135 tot en met 149 genoemde voorwerpen, is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat daarvan geen sprake kan zijn nu artikel 116 lid 2 Sv bepaalt dat slechts schriftelijk afstand kan worden gedaan. De rechtbank zal deze voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Dit zijn immers voorwerpen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst onder de nummers 125 tot en met 134 en nummer 150 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c, 55 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2, telkens:
het misdrijf: de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 3:
het misdrijf: gewoontewitwassen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 124 en 135 tot en met 149 genoemde voorwerpen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder de nummers 125 tot en met 134 en nummer 150.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
Buiten staat
Mr. H.R. Schimmel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Eindhoven met dossiernummer 56562. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Verklaring ter terechtzitting van 16 juli 2019.
3.Proces-verbaal zaaksdossier 1 (ordner 1), pagina 22.
4.Proces-verbaal Landelijke Faciliteit Ondersteuning (LFO) (ordner 9), pagina 4228 tot en met 4239.
5.NFI rapport 5 april 2018 (ordner 9), pagina 4296 en 4297.
6.Proces-verbaal van observatie (ABS-056; ordner 10), pagina 4678.
7.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 2] (AMB-0107; ordner 8), pagina’s 3505 tot en met 3516.
8.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), pagina 3893 tot en met 3895.
9.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-41 gespreksnummer 1159, pagina 3886.
10.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-41 gespreksnummer 3258, pagina 3891 en 3892.
11.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-41 gespreksnummer 7888, pagina 3906.
12.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] op 5 april 2018 (ordner 9), pagina 4357, laatste zin van de elfde alinea, in combinatie met het proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] op 5 december 2018 (ordner 1), pagina 202, vijfde regel van de vijfde alinea.
13.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-41 gespreksnummer 960, pagina 3885.
14.Proces-verbaal van doorzoeking (AMB-0145; ordner 8), pagina 3770 en 3771.
15.Proces-verbaal Landelijke Faciliteit Ondersteuning (LFO) (ordner 9), pagina 4022 tot en met 4027.
16.NFI rapport van 30 april 2019 (losse bijlage).
17.Proces-verbaal van doorzoeking (AMB-0145; ordner 8), pagina 3770 en 3771.
18.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] op 6 december 2018 (ordner 1), pagina 296.
19.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] op 12 december 2018 (ordner 1), pagina 313.
20.Proces-verbaal van bevindingen (AMB-0093; ordner 7), pagina 3375 en 3376.
21.Proces-verbaal van observatie (ABS-056; ordner 10), pagina 4686.
22.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-60 gespreksnummer 2814, pagina 3988.
23.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-60 gespreksnummer 6737, pagina 3989.
24.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), pagina 3989.
25.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), pagina 3998.
26.NFI-rapport van 4 januari 2019, pagina 2 van 7 (losse bijlage) en proces-verbaal sporenonderzoek (AMB-0161; losse bijlage).
27.Proces-verbaal van doorzoeking (AMB-0145; ordner 8), pagina 3770.
28.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 6 december 2018 (ordner 1), pagina 104.
29.NFI-rapport van 4 januari 2019, pagina 2 van 7 (losse bijlage), proces-verbaal sporenonderzoek (AMB-0161; losse bijlage) en NFI-rapport (AMB-0199; ordner aanvulling 1), pagina 134 tot en met 136.
30.Proces-verbaal relevante gesprekken (AMB-0171; ordner 8), TT-60 gespreksnummer 283, pagina 3982 en 3983.
31.Proces-verbaal zaaksdossier ZD 3 (aparte bijlage), pagina 11 tot en met 14;
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 25 februari 2019 (ordner aanvulling 1), pagina 9.
33.Proces-verbaal zaaksdossier ZD 3 (aparte bijlage), pagina 18 tot en met 20;
34.Proces-verbaal van verhoor [naam] op 7 maart 2019 (ordner aanvulling 1), pagina 18.
35.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 25 februari 2019 (ordner aanvulling 1), pagina 9.
36.Proces-verbaal zaaksdossier ZD 3 (aparte bijlage), pagina 30 en 31;