ECLI:NL:RBOVE:2019:2465

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
08/950637-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en medeplegen van witwassen door een 61-jarige man met een medeverdachte, benadeling van een slachtoffer voor een bedrag van 178.000 euro

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 61-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor verduistering en het medeplegen van witwassen. De man was samen met een medeverdachte betrokken bij het wegmaken van een aanzienlijk geldbedrag, waardoor het slachtoffer, een directeur van een onderneming, voor een totaalbedrag van ruim 178.000 euro werd benadeeld. De rechtbank oordeelde dat de man op geraffineerde wijze het slachtoffer had opgelicht door valse voorwendselen te gebruiken en het geld vervolgens had witgewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had vrijspraak van de oplichting gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering en medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/950637-13 (P)
Datum vonnis: 18 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 maart 2019, 21 juni 2019 en 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Haan en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de laatste wijziging van de tenlastelegging van 21 juni 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander [slachtoffer] heeft opgelicht voor een geldbedrag van € 178.000,-, dan wel dit geldbedrag heeft verduisterd, dan wel dat hij aan oplichting of verduistering medeplichtig is geweest;
feit 2:samen met anderen voornoemd geldbedrag van € 178.000,- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 178.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- nadat die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 21 maart 2013 een eerste aanbetaling van 400.000 euro had overgemaakt, en die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 24 maart 2013 had laten weten nog niks te hebben ontvangen, aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat zij de stukken zou krijgen (p. 1076), en/of
- ( op of omstreeks 24 maart 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een borgstelling van [bedrijf verdachten] doen toekomen (pp. 961-962), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] , althans verdachte zelf, € 200.000 had ingebracht
(p. 960), en/of
- ( op of omstreeks 27 maart 2013) een “loan agreement”/overeenkomst aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] doen toekomen waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] Ltd uit Hong Kong 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] / [bedrijf verdachten] (pp. 959, 874), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat een (tweede) aanbetaling van €178.000 nodig was, en/of (op of omstreeks 18 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat die aanbetaling nodig was om de betaling (van de door [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] gewenste lening) te bespoedigen (p. 869), en/of
- ( op of omstreeks 24 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een “loan agreement” doen toekomen, waarin was bepaald dat der lening ter beschikking zou komen tien dagen nadat de (tweede) aanbetaling zou zijn ontvangen (pp. 882-892),
waardoor [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
[medeverdachte 1] op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 178.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- nadat die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 21 maart 2013 een eerste aanbetaling van 400.000 euro had overgemaakt, en die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 24 maart 2013 had laten weten nog niks te hebben ontvangen, aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat zij de stukken zou krijgen (p. 1076), en/of
- ( op of omstreeks 24 maart 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een borgstelling van [bedrijf verdachten] doen toekomen (pp. 961-962), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] , althans verdachte zelf, € 200.000 had ingebracht
(p. 960), en/of
- ( op of omstreeks 27 maart 2013) een “loan agreement”/overeenkomst aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] doen toekomen waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] Ltd uit Hong Kong 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] / [bedrijf verdachten] (pp. 959, 874), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat een (tweede) aanbetaling van €178.000 nodig was, en/of (op of omstreeks 18 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat die aanbetaling nodig was om de betaling (van de door [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] gewenste lening) te bespoedigen (p. 869), en/of
- ( op of omstreeks 24 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een “loan agreement” doen toekomen, waarin was bepaald dat der lening ter beschikking zou komen tien dagen nadat de (tweede) aanbetaling zou zijn ontvangen (pp. 882-892),
waardoor [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 april 2013 tot en met 23 april 2013 te Hasselt, gemeente Zwartewaterland en/of Assen en/of Burgum, en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de bankrekening ( [rekeningnummer] ) van zijn, verdachtes, bedrijf ( [snackbar] ) aan die [medeverdachte 1] ter beschikking te stellen;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2013 t/m 30 mei 2013 te Hasselt, gemeente Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 178.000 euro, althans 21.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling ten behoeve van een (verzekering voor een) financiering, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, nog meer subsidiair, terzake dat
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 23 april 2013 t/m 30 mei 2013 te Hasselt, gemeente Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 178.000 euro, althans 21.000 euro, althans enig geldbedrag, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling ten behoeve van een (verzekering voor een) financiering, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 april 2013 tot en met 23 april 2013 te Hasselt, gemeente Zwartewaterland en/of Assen en/of Burgum, en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de bankrekening ( [rekeningnummer] ) van zijn, verdachtes, bedrijf ( [snackbar] ) aan die [medeverdachte 1] ter beschikking te stellen;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 178.000 euro althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag van 178.000 euro was of wie dat geldbedrag voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- nadat dat geldbedrag was overgemaakt op een bankrekening [snackbar] , dat geldbedrag (al dan niet in gedeelten) overgeboekt/doorgeboekt naar een of meer andere bankrekeningen (op naam van anderen dan van verdachte of van [snackbar] ), en/of
- ( vervolgens) die (deel)bedragen contant van die rekeningen opgenomen, althans die (deel)bedragen contant gemaakt
en/of
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2013
tot en met 30 mei 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of
Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,- een geldbedrag van 178.000 euro althans enig geldbedrag,
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die
geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk
of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, in alle varianten, en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend. De raadsman van verdachte heeft
– dienovereenkomstig – vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
a. Inleiding
De rechtbank neemt het navolgende tot uitgangspunt.
Op 11 juni 2013 heeft [aangever] , als financieel manager werkzaam bij [bedrijf 1 slachtoffer] te Hasselt, namens deze onderneming aangifte van oplichting gedaan. [1] Uit deze aangifte – en uit latere verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [2] – komt naar voren dat [slachtoffer] [3] , directeur groot aandeelhouder en bestuurder van deze onderneming, [scheepswerf] te Harlingen wilde overnemen en daarvoor financiering probeerde te regelen. Omdat de financiering via banken niet rondkwam, is zij op de particuliere markt verder gaan zoeken en via een zakenrelatie in februari 2013 in contact gebracht met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en met [naam 1] , alle drie bestuurders van [bedrijf verdachten] (hierna: [bedrijf verdachten] ). [4] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] voorgehouden dat [bedrijf verdachten] met een bedrijf in Hong Kong, genaamd [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), een lening had afgesloten van € 170.000.000,-. [bedrijf 1] werd vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Van dit bedrag kon [slachtoffer] van [bedrijf verdachten] € 5.830.000,- lenen voor de aankoop van de scheepswerf. Om deze financiering te verkrijgen, diende zij tien procent van het te lenen bedrag contant aan [bedrijf verdachten] te betalen die dat bedrag vervolgens zou doorbetalen aan [bedrijf 1] , bestemd voor een insolventieverzekering. Omdat het [slachtoffer] niet lukte om de volledige tien procent aan te betalen gingen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] akkoord met een aanbetaling van
€ 400.000,-. [5] [slachtoffer] heeft dat bedrag niet contant betaald, maar heeft dat op 21 maart 2013 giraal overgemaakt op ING-rekening [nummer] van [bedrijf medeverdachte 2] (hierna: [bedrijf medeverdachte 2] ), een bedrijf van [medeverdachte 2] . [6] Dit bedrag is vervolgens door [bedrijf medeverdachte 2] overgeboekt naar verschillende rekeningen van [medeverdachte 2] en van derden teneinde het bedrag zo snel mogelijk alsnog contant te maken. [7]
De rechtbank gaat er verder vanuit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 22 maart 2013 naar Amsterdam zijn gereisd met een grote hoeveelheid contant geld om dit aan [naam 3] te doen toekomen. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben dit verklaard. [8] De rechtbank gaat uit van de juistheid van hun verklaringen op dit punt nu het dossier daarvoor voldoende aanknopingspunten bevat, waaronder – naast verklaringen van getuigen – een sms-bericht van [medeverdachte 2] aan [naam 3] waaruit volgt dat zij die dag een contant geldbedrag van
€ 227.960,- voorhanden hadden. [9] Dit bedrag komt bovendien vrijwel overeen met het bedrag dat blijkens transactieoverzichten in het dossier op 22 maart 2013 contant was gemaakt. [10]
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van elkaar afwijkende verklaringen hebben afgelegd over de omstandigheden waaronder dit geldbedrag is overgedragen aan [naam 3] , dan wel personen die zich voordeden als [naam 3] . De rechtbank is echter van oordeel dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] ernstig moet worden getwijfeld nu hij bij zijn verhoren bij de politie telkens wisselende en aantoonbaar onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaart hij op 3 juli 2013 dat een aantal dingen niet klopt en dat hij open naar de politie zal zijn, [11] op 11 juli 2013 dat hij het gewoon niet meer weet, [12] op 16 juli 2013 'ik zit zo in de shit met die handel, wat als ik nu gewoon alles op tafel leg? Ik wil openheid van zaken geven, ik verdraai steeds alles. Ik wil opnieuw beginnen en alles eerlijk vertellen', [13] en op 15 januari 2014 dat hij naar eer en geweten wil verklaren en zijn verhaal wil doen over wat er bij het hotel gebeurd is en dat 'het hele Engeland en Londen verhaal' niet waar is. [14] Daarentegen zijn de verklaringen van [medeverdachte 2] bij de politie en de rechter-commissaris over de overdracht van het contante geld aan [naam 3] , die er in zijn eigen woorden op neerkomt dat [medeverdachte 1] is overvallen, gedetailleerd en consistent en vinden die steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [getuige 1] , die op 22 maart 2013 mee is gereisd naar Amsterdam en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort vóór en kort na de overdracht heeft gezien, verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met z'n tweeën het hotel binnen zijn gegaan, dat er daarna paniek was en dat ze vertelden dat het niet goed gegaan was. [15] Verder heeft de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaard, kort samengevat, dat [medeverdachte 1] hem heeft verteld dat het geldbedrag van € 400.000,- dat op de rekening van [bedrijf medeverdachte 2] was gestort en dat vervolgens contant was gemaakt, bij een overval was gestolen. [16] Ook bevat het dossier een bericht van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] van 23 maart 2013, onder meer inhoudende dat [medeverdachte 1] 'beroofd' is, dat het 'een brute straatroof' c.q. 'diefstal of straatroof met voorbedachten rade' was. [17] Wat er van de in dit bericht genoemde kwalificaties ook zij, de rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het contante geldbedrag van € 227.960,- op enige onvoorziene en onrechtmatige wijze – in ieder geval anders dan gepland – afhandig is gemaakt.
De rechtbank gaat er ten slotte vanuit dat [medeverdachte 1] op 22 april 2013 alle aandelen in [bedrijf verdachten] aan verdachte heeft verkocht en overgedragen voor een bedrag van € 5.000,-. In de betreffende overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen in [bedrijf verdachten] van 22 april 2013, ondertekend door [medeverdachte 1] en verdachte, is in artikel 2. sub 2 en 4, en in artikel 5. sub 18 de contractuele relatie tussen [bedrijf verdachten] en [slachtoffer] benoemd; uit laatstgenoemd artikel is af leiden dat een aanvullend bedrag van € 178.000,- nog door [slachtoffer] moet worden betaald. [18] Dit bedrag wordt ook uitdrukkelijk benoemd in artikel 2 van de tussen verdachte namens [bedrijf verdachten] en [slachtoffer] op 24 april 2013 ondertekende ‘loan agreement’, met daarbij vermeld het bankrekeningnummer waarop dat gestort moest worden. Dat bankrekeningnummer is – naar later is gebleken en anders dan in die loan agreement staat – van verdachtes – in december 2012 gestaakte – snackbar “ [snackbar] .” Vaststaat dat dit bedrag op 23 april 2013 door [slachtoffer] ook is overgemaakt op die rekening.
b. De oplichting van [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte 1]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank medeverdachte [medeverdachte 1] onder meer veroordeeld
voor oplichting. Daartoe is het navolgede redengevend.
Naar het oordeel van de rechtbank moet [medeverdachte 1] na het voorval van 22 maart 2013 in Amsterdam hebben geweten dat aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de financiering onmogelijk nog kon worden voldaan. Immers, € 227.960,- was in rook opgegaan, verdwenen.
Niettemin bevindt zich in het dossier overvloedige correspondentie tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] in de periode vanaf 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 bevattende vertrouwenwekkende mededelingen van de kant van [medeverdachte 1] met betrekking tot de verkrijging van de door [slachtoffer] gewenste lening – hij blijft de schijn ophouden dat die verstrekt gaat worden – alsmede daartoe door [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] gezonden stukken die – naar [medeverdachte 1] wist – niet op waarheid berustten. Zo heeft hij kort na het voorval van 22 maart 2013 sms-contacten met [slachtoffer] , waarin zij aangeeft nog niets te hebben ontvangen en hij antwoordt dat zij de stukken zal krijgen. [19] Op 24 maart 2013 zendt [medeverdachte 1] haar een brief van [bedrijf verdachten] , inhoudende een borgstelling voor € 5.500.000,- ten behoeve van de scheepswerf. [20] Opmerkelijk is dat deze borgstelling door (onder meer) [naam 1] zou zijn ondertekend, terwijl [naam 1] aan [medeverdachte 1] – kort voordat [medeverdachte 1] deze borgstelling aan [slachtoffer] toezond – per e-mail heeft laten weten de borgstelling niet te kunnen tekenen, omdat [bedrijf verdachten] niet over geld beschikt. [21] [medeverdachte 1] moet zodoende hebben geweten dat in elk geval de handtekening van [naam 1] onder dit document niet juist kon zijn. Ook heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] zelf € 200.000,- heeft ingebracht [22] , terwijl daarvan gedurende het onderzoek in het geheel niet is gebleken; sterker nog, [medeverdachte 1] heeft zelf gezegd dat die eigen inbreng niet klopt. Verder heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] een zogenoemde ‘loan agreement’ tussen [bedrijf verdachten] en [bedrijf 1] toegezonden, waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] uit Hong Kong 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] . [23] Ook die ‘loan agreement’ is namens [bedrijf verdachten] op 27 maart 2013 ondertekend door [naam 1] , terwijl [medeverdachte 1] had kunnen weten dat [naam 1] , die dit ook heeft ontkend, die handtekening niet gezet kan hebben.
Verder mailt [medeverdachte 1] op 18 april 2013 aan [slachtoffer] dat er nog een aanvullende aanbetaling van € 178.000,- moet worden overgemaakt om de betaling
(de rechtbank begrijpt: de financiering van de scheepswerf)te bespoedigen. [24] Hij heeft dit herhaald bij sms-bericht aan [slachtoffer] van 22 april 2013. [25]
Door de voormelde correspondentie is [slachtoffer] gedurende een periode van een maand opzettelijk een voorstelling van zaken voorgespiegeld, die niet strookte met de werkelijkheid. Gelet daarop merkt de rechtbank deze misleidende correspondentie – zoals opgesomd onder de eerste vijf gedachtestreepjes in de tenlastelegging – in samenhang bezien aan als een samenweefsel van verdichtsels als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten gevolge van deze onjuiste voorstelling van zaken is [slachtoffer] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 178.000,-. Zij heeft immers op 23 april 2013 dit bedrag overgemaakt – zij het, anders dan haar kennelijk was voorgespiegeld, niet op een bankrekening van [bedrijf verdachten] , maar op de bankrekening van verdachtes voormalige bedrijf “ [snackbar] ”, in de verwachting dat daardoor financiering voor de aankoop van de scheepswerf rond zou komen.
De rechtbank leidt ten slotte – naast het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels – uit de omstandigheid dat het door [slachtoffer] overgeboekte geldbedrag vervolgens in contanten is omgezet waarna het niet meer getraceerd kon worden en tot op de dag van het onderzoek ter terechtzitting onduidelijk is gebleven waar dit geldbedrag is gebleven en waarvoor het is gebruikt (alles behalve voor de financiering), af dat [medeverdachte 1] daarbij het oogmerk had om zichzelf en/of verdachte te bevoordelen. Dat het geldbedrag van € 178.000,- is overgemaakt op een niet aan [medeverdachte 1] zelf toebehorende bankrekening, maar op een bankrekening van verdachte, doet hier niets aan af, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door [medeverdachte 1] en verdachte gezamenlijk voorhanden krijgen van dat geldbedrag en de beschikkingsmacht die [medeverdachte 1] nadien daarover nog gehad heeft.
c. Overwegingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft dus geoordeeld dat medeverdachte [medeverdachte 1] middels een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer] heeft bewogen tot afgifte van
€ 178.000,-. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [slachtoffer] een verkeerde voorstelling van zaken was voorgespiegeld, noch dat hij daaraan opzettelijk enige bijdrage heeft geleverd. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte een bedrag van € 178.000,- anders dan door een door hem gepleegd misdrijf onder zich heeft gekregen. [26] Vaststaat voorts dat een groot deel (€ 157.000,-) van dit geldbedrag contant is gemaakt en dat [slachtoffer] het geldbedrag niet heeft teruggekregen, terwijl evenmin is gebleken dat dit geldbedrag op enig moment is aangewend voor het verkrijgen van financiering voor de scheepswerf. Uit het onderzoek is evenmin duidelijk geworden waar het geldbedrag van € 178.000,- dan wél terecht is gekomen. De verklaring van verdachte dat hij en/of [medeverdachte 1] op de Afsluitdijk van dit bedrag beroofd zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu deze verklaring geen steun vindt in het dossier, er geen aangifte van dit beweerdelijke feit is gedaan en het in dit scenario bovendien in de rede had gelegen dat verdachte de resterende € 21.000,- (die nog op de bankrekening stond) aan [slachtoffer] had geretourneerd. Gelet op deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte zich dit geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank acht dan ook het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
d. Overwegingen met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande is vast komen te staan dat het geldbedrag van € 178.000,- van misdrijf – oplichting van [slachtoffer] , gepleegd door [medeverdachte 1] – afkomstig was op het moment dat verdachte dit bedrag op de rekening van zijn voormalige bedrijf ontving. Verdachte heeft dit geldbedrag samen met [medeverdachte 1] voorhanden gehad en zij hebben gezamenlijk een groot deel van dit geldbedrag, € 157.000,- omgezet in contant geld.
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Zoals hiervoor is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist van de oplichting van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Dat neemt niet weg dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank moet hebben geweten dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was, gelet op de omstandigheden waaronder hij [bedrijf verdachten] heeft overgenomen, de wijze waarop de transactie betreffende de aanbetaling door [slachtoffer] is geschied en de persoon van verdachte. Uit het hiervoor overwogene volgt immers dat verdachte voor slechts € 5.000,- [bedrijf verdachten] heeft overgenomen, terwijl hij wist dat de bedoeling was dat dit bedrijf binnen afzienbare tijd een lening van maar liefst
€ 170.000.000,- zou verkrijgen. Het overnamebedrag staat daarmee in geen verhouding tot de waarde van het bedrijf. Ook wist verdachte dat [bedrijf verdachten] geen eigen bankrekening had, dat voor het verkrijgen van die lening een geldbedrag van € 178.000,- door [slachtoffer] moest worden aanbetaald aan [bedrijf verdachten] , en dat dit geldbedrag contant moest worden overgedragen aan de leningverstrekker. [27] In de door verdachte ondertekende ‘loan agreement’ is, zoals hiervoor reeds overwogen, niet een rekeningnummer van [bedrijf verdachten] , maar van verdachtes eigen bedrijf " [snackbar] " vermeld. Het ontbreken van een eigen bankrekeningnummer bij [bedrijf verdachten] en de noodzaak voor het gebruik van het bankrekeningnummer van verdachtes – reeds opgeheven – snackbar is een dermate ongebruikelijke, amateuristische gang van zaken, zeker wanneer een bedrijf een waarde van miljoenen lijkt te vertegenwoordigen, dat ook hieruit wetenschap van verdachte van een criminele herkomst van het geld blijkt.
Reeds op grond van voornoemde omstandigheden moet het naar het oordeel van de rechtbank voor een ieder duidelijk zijn dat het aan te betalen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dit geldt des te meer voor verdachte, die naar eigen zeggen een opleiding heeft genoten in marketing, management en assurantie en al dertig jaar beschikt over zijn assurantiepapieren. [28]
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. meer subsidiair:
hij in de periode van 23 april 2013 t/m 30 mei 2013 in Nederland opzettelijk 178.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] , welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling ten behoeve van een (verzekering voor een) financiering, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 178.000 euro,
de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie dat geldbedrag van 178.000 euro voorhanden had, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader
- nadat dat geldbedrag wars overgemaakt op een bankrekening van [snackbar] , dat geldbedrag in gedeelten overgeboekt naar een aantal andere bankrekeningen op naam van anderen dan van [snackbar] , en
- vervolgens die bedragen contant gemaakt
en
hij in de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 178.000 euro voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 420bis juncto 47Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 meer subsidiair:
het misdrijf: verduistering.
feit 2
het misdrijf: medeplegen van witwassen. [29]

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren. Hij heeft daarbij rekening gehouden met het aantal feiten dat hij ten laste van verdachte bewezen acht, met het benadelingsbedrag dat met die feiten gemoeid is en met de oriëntatiepunten van het LOVS. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn die aan het openbaar ministerie te verwijten is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank tot strafoplegging komt – rekening moet worden gehouden met de rol als bliksemafleider die verdachte – in de visie van de verdediging – heeft gehad bij de feiten en op de omstandigheid dat verdachte een zogenoemde 'first offender' is. Verder heeft de raadsman betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit tot compensatie van de strafmaat dient te leiden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met een medeverdachte schuldig gemaakt aan het wegmaken van een groot geldbedrag. Op geraffineerde wijze heeft hij zodoende [slachtoffer] voor een bedrag van in totaal ruim € 178.000,- benadeeld. Verdachte heeft de ontvangen gelbedragen vervolgens samen met een medeverdachte witgewassen. Het betreffen ernstige strafbare feiten, waaruit een beeld naar voren komt van een verdachte die uitsluitend geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en daarbij niet heeft geschroomd het vertrouwen van [slachtoffer] – en meer in het algemeen het vertrouwen dat in het handelsverkeer uitgangspunt zou moeten zijn – ernstig te schaden. De rechtbank rekent het hem aan dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg voor Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraudezaken. Bij een benadelingsbedrag als bewezenverklaard en een first offender, zoals verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019 is, wordt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden passend geacht.
Over verdachte is geen reclasseringsrapport verschenen, zodat er relatief weinig zicht is op zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij momenteel geen werk heeft en dat hij psychische klachten ervaart als gevolg van de strafzaak. Ook heeft de strafzaak naar zijn zeggen geen gunstige invloed gehad op reeds bestaande fysieke klachten.
De rechtbank constateert dat in eerste aanleg ruim zes jaren zijn verstreken tussen de aanhouding van verdachte en de datum waarop vonnis wordt gewezen. Dit tijdsverloop kan worden verklaard door de complexiteit van de zaak, waarbij onder meer met het onderzoek naar aanleiding van onderzoekswensen van de verdediging de nodige tijd gemoeid is geweest. Het dossier is ingezonden op 18 april 2014 en daarna hebben – onder meer – getuigenverhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris tussen mei en september 2015, in juni 2016, op 13 oktober 2017 en op 7 maart 2018. Tussendoor hebben regiezittingen plaatsgevonden en heeft de officier van justitie de omvang van de vervolging beperkt in zijn brief van 20 oktober 2016. Alles overziend kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het onderzoek niet voortvarend genoeg heeft plaatsgevonden, noch dat de zaak onnodig heeft stilgelegen. Van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is daarom geen sprake.
De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de straf rekenschap gegeven van voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder van de (mogelijke) gevolgen die het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag, de keuze voor een andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten. Het zou naar de maatschappij toe niet uit te leggen zijn indien in een geval als het onderhavige geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd.
De rechtbank zal – naast de reeds besproken persoonlijke omstandigheden – rekening houden met de omstandigheid dat de feiten lang geleden hebben plaatsgevonden en verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 meer subsidiair:
het misdrijf: verduistering.
feit 2
het misdrijf: medeplegen van witwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H. Vegter, voorzitter, M.J.C.M. Manders en
V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
Buiten staat
Mr. Vegter voornoemd is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p.821-828.
2.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1315-1316; Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , p.1137.
3.Met [slachtoffer] wordt hierna telkens bedoeld: [slachtoffer] , [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] .
4.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , p.1133 en p.1136, proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] ,
5.Zie over de hiervoor beschreven gang van zaken ook het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , p.1082-1088.
6.Schriftelijk stuk, zijnde een transactieoverzicht, p.508.
7.Schriftelijk stuk, te weten een overzicht van geldstromen, p.2042.
8.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , p.1167 en proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1431, waarbij de rechtbank aan laatstgenoemde verklaring waarde hecht voor zover die inhoudt dat 'een geldbedrag' is overhandigd.
9.Schriftelijke stukken, te weten een weergave van sms-verkeer van [medeverdachte 2] aan ' [naam 4] ', p.158 en met name p.161. Zie verder de verklaringen van getuigen [getuige 1] , p.1483 en [medeverdachte 3] , p.1522, waarin gesproken wordt over een afspraak in een hotel.
10.Zie de door de officier van justitie ter terechtzitting van 21 juni 2019 overgelegde bijlage 1
11.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1326.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1392.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1419.
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1428-1430.
15.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , p.1482-1484.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de r-c d.d. 26 mei 2015.
17.Schriftelijk stuk, te weten een weergave van een telefonisch bericht, p.114.
18.Schriftelijk stuk, te weten een koopovereenkomst m.b.t. aandelen [bedrijf verdachten] , p.1251-1264.
19.Schriftelijke stukken, te weten weergaven van sms-berichten, p.1075-1077.
20.Schriftelijk stuk, p.962.
21.Schriftelijk stuk, p.1581.
22.Schriftelijk stuk, p.960
23.Schriftelijk stuk, zijnde een door [slachtoffer] opgestelde tijdlijn, p.852. Zie voor de loan
24.Schriftelijk stuk, te weten de weergave van een e-mailbericht, p.870.
25.Schriftelijk stuk, te weten de weergave van een sms-bericht, p.1066.
26.Dat het geld door misdrijf van een ander is verkregen doet hieraan voor de beoordeling of sprake is van verduistering niet af, vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4573.
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.1238.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.1234.
29.Het onder 2, tweede cumulatief bewezenverklaarde 'aanwezig hebben' (als bedoeld in artikel 420 bis, onder b Sr) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als witwassen, nu deze geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Vgl. HR:17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001. De onder 3 weergegeven kwalificatie ziet derhalve uitsluitend op de overige bewezenverklaarde gedragingen, waarvoor geldt dat de in de jurisprudentie ontwikkelde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is.