ECLI:NL:RBOVE:2019:2441

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
ak_18_2226
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en matiging door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over een bestuurlijke boete die aan een bedrijf was opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 26 mei 2016 een boete van € 300,- opgelegd aan eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met het vervoer van dierlijke meststoffen. De boete was opgelegd omdat eiseres niet op de voorgeschreven wijze de gegevens van het vervoer had vastgelegd en verzonden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister op 14 november 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 9 juli 2019 de zaak behandeld. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. F.J.M. Kobossen, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Kram en F. Alons. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat de overtreding was vastgesteld door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de lange duur van de procedure aanleiding gaf om de boete te matigen. De rechtbank heeft de boete met 15% verlaagd tot € 255,-.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat een verdere grond voor matiging van de boete vormde. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. H.E. Melissen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres/bedrijf] B.V., te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Kram).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een boete van € 300,- opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw).
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
F. Alons.

Overwegingen

1. In het rapport van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) van 13 april 2016 is naar aanleiding van een onderzoek naar het uitrijden van dierlijke meststoffen door eiseres op het perceel gelegen aan [adres] in de gemeente Veendam - onder meer - aangegeven dat op 18 februari 2016 de toezichthouder van verweerder heeft geconstateerd dat bij het vervoer van drijfmest door eiseres niet op de voorgeschreven wijze het elektronische verzenden van AGR- en GPS-gegevens heeft plaatsgevonden. Het ging hier om het uitrijden van digestaat welke afkomstig was uit de
co-vergister van [bedrijf]. De chauffeur heeft aangegeven dat de drijfmesttank was voorzien van AGR/GPS en dat bij het transport een VDM was opgemaakt. Uit nader onderzoek is volgens het rapport gebleken dat het AGR/GPS apparatuur op naam van eiseres stond en eiseres verantwoordelijk was voor het vervoer van de drijfmest. De betreffende apparatuur stond op naam van eiseres met daarbij de naam [bedrijf] , maar deze apparatuur was afgemeld per 2 januari 2016.
2. Bij besluit van 26 mei 2016 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
€ 300.- Eiseres heeft nagelaten om bij het vervoeren van drijfmest op de voorgeschreven
manier de gegevens van Automatische Gegevens Registratie (AGR) en
satellietvolgapparatuur (GPS) voor en tijdens het laden, tijdens het vervoer en tijdens het
lossen vast te leggen en te verzenden. Daarnaast dient eiseres als vervoerder deze gegevens
elektronisch te versturen door gebruik te maken van het portaal dat de Rijksdienst van
Ondernemend Nederland hiervoor te beschikking heef gesteld. Ook dat heeft eiseres
nagelaten.
3. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 21 juni 2016. Bij brief van 18
juli 2016 heeft F.J.M. Kobossen zich gesteld als gemachtigde. Bij het thans bestreden besluit
zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Msw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
Artikel 34, eerste lid, van de Meststoffenwet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken.
Op grond van artikel 51, van de Msw, voor zover van belang, kan de minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 15.
Artikel 55 van de Uitvoeringsregeling bepaalt:
“1 De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.
2 De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:
a. het serienummer van de AGR-apparatuur;
b. de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en
c. het combinatienummer.
3 De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.
4 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.
5 De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.”
Artikel 122, derde lid, van de Uitvoeringsregeling luidt:
“De in artikel 33b, vijfde lid, van de wet bedoelde elektronische verstrekking van gegevens, de in de artikelen 55, vierde lid, 56, 81, eerste lid, en 92b, vierde en vijfde lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 48, vijfde lid, 52, 57a en 58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens, de in de artikelen 28a, onderdeel e, en 35f, tweede lid, bedoelde elektronische aanmelding en de in de artikelen 64 en 69a, bedoelde elektronische indiening van gegevens geschieden met gebruikmaking van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.”
Artikel 130 van de Uitvoeringsregeling bepaalde dat de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Msw kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
5. De gemachtigde heeft aangegeven dat ten onrechte is afgezien van het horen in de bezwaarprocedure. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde stukken is op te maken dat de gemachtigde zelf heeft aangegeven van het horen af te willen zien. Dat dit betreffende proces-verbaal niet op waarheid zou berusten, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er is gehandeld in strijd met artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 4:8 van de Awb, doordat er niet in de voorfase is gehoord.
4.1.
De artikelen 4:7 en 4:8 van de Awb bepalen dat in bepaalde situaties een belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld zijn/haar zienswijze te geven, alvorens een besluit te nemen.
Artikel 4:12, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege kan laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak indien (a) tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, en (b) de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.
Artikel 5:53, eerste lid, van de Awb bepaalt dat dit artikel van toepassing is indien voor de overtreding een bestuurlijke boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het derde lid bepaalt dat, in afwijking van afdeling 4.1.2, de overtreder steeds in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat een voornemen tot het nemen van een daadwerkelijk besluit en het bieden van de mogelijkheid om hiertegen een zienswijze naar voren te brengen, niet is vereist nu de boete lager is dan € 340,-.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was om de beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder heeft in dit kader aangegeven ten tijde van de beslissing op bezwaar bevoegd te zijn om te beslissen op de bezwaren van eiseres.
5.1.
De bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen is in artikel 51 van de Msw toegekend aan de minister van Economische Zaken. Ten tijde van het primaire besluit had deze minister deze bevoegdheid gedelegeerd aan de staatssecretaris. De besluitvorming, inclusief controles, wordt voorbereid door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is, voor wat betreft de bevoegdheden op grond van de Meststoffenwet, de rechtsopvolger van de (toenmalige) minister van Economische Zaken. Gelet op vorenstaande is zowel het primaire besluit als het bestreden besluit genomen door het op die momenten bevoegde bestuursorgaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de tank met AGR/GPS was afgemeld per 2 januari 2016. Eiseres geeft aan dat zij niet weet hoe dit heeft kunnen gebeuren. Er zou geen afmelding hebben plaatsgevonden door eiseres en omdat de ingescande VDM’s wel bij eiseres binnenkwamen was het voor haar niet duidelijk dat het systeem niet was aangemeld. Na de controle is de tank meteen weer aangemeld en de mest die is getransporteerd heeft ook zijn verplichte registratie gehad. Eiseres is dan ook niets te verwijten en vindt dat er eerst een waarschuwing had moeten volgen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat in de omschrijving van de overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, schuld in de zin van verwijtbaarheid geen bestanddeel is, zodat de verwijtbaarheid van de overtreding niet hoeft te worden bewezen, maar deze mag worden verondersteld ingeval het daderschap vaststaat. Op grond van artikel 5:41 Awb wordt echter geen bestuurlijke boete opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Indien de overtreder zich met succes kan beroepen op bijzondere omstandigheden waardoor hem geen enkel verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan hem derhalve geen bestuurlijke boete worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er nu niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat eiseres niets te verwijten valt. Eiseres geeft aan dat de VDM’s die ingescand werden wel zichtbaar waren voor haar, maar daarmee was het nog geen gegeven dat de tank daadwerkelijk was aangemeld. Vaststaat dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om te zorgen voor een juiste aanmelding en er op toe te zien dat het systeem werkte zoals wordt beoogd. In dit geval werden de gegevens niet doorgezet naar RVO. Eiseres heeft voorts geen omstandigheden benoemd die aanleiding zouden kunnen zijn om af te zien van het opleggen van een boete. Het registratiesysteem is zo opgezet dat hiermee geborgd wordt dat dierlijke mest daadwerkelijk en aantoonbaar getransporteerd wordt naar het opgegeven bedrijf. Het is dan ook noodzakelijk dat de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker transparant is en dat ter zake van de afvoer van dierlijke mest adequaat administratief verantwoording wordt afgelegd. Een tijdige en juiste administratie is essentieel voor de controle op de naleving van het stelsel van gebruiksnormen.
Ingevolge artikel 130 van de Uitvoeringsregeling wordt de hoogte van de bestuurlijke boete ter zake van overtredingen, bedoeld in artikel 51 Msw, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat voor het desbetreffende overtreding is vermeld in bijlage M. De regelgeving biedt geen ruimte voor het geven van een waarschuwing. Dit is een afweging die de wetgever heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht een boete opgelegd wegens overtreding van de Msw.
7. Eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het tijdverloop tussen de constatering van de overtreding en het primaire besluit dient te leiden tot matiging van de opgelegde boete.
7.1.
Ingevolge artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, beslist, indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport. Ingevolge het tweede lid wordt de beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop het bestuursorgaan weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van overschrijding van de in artikel 5:51, eerste lid van de Awb genoemde termijn. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het boeterapport dat ten grondslag is gelegd aan de overtreding dateert van 13 april 2016 en dat verweerder bij het primaire besluit van 26 mei 2016 tot boeteoplegging is overgegaan. Gelet hierop zijn er tussen de dagtekening van het boeterapport en het primaire besluit minder dan 13 weken verstreken. Het betoog van eiseres kan derhalve niet slagen.
8. Voor zover eiseres zich beroept op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, nu bijna 2,5 jaar is verstreken tussen het primaire besluit en de beslissing op bezwaar, heeft verweerder erkend in het verweerschrift dat de redelijke termijn is overschreden. Het primaire besluit dateert van 26 mei 2016 en de beslissing op bezwaar is pas op 14 november 2018 genomen. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de boete met 10 procent gematigd dient te worden, 5% voor elk half jaar dat de termijn is overschreden.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad hanteert de rechtbank hierbij het uitgangspunt dat de berechting van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als niet binnen twee jaar na de aankondiging van de boetes door de rechtbank uitspraak is gedaan. Hiervan kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bijzondere complexiteit van de zaak of vertragend optreden van de zijde van eiser(es).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in dit geval is aangevangen met het primaire besluit van 26 mei 2016. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar eindigde op 26 mei 2018 en daarom is overschreden als de rechtbank uitspraak doet in deze zaak. Geconstateerd dient te worden dat de redelijke termijn in deze fase is overschreden met meer dan 12 maanden.
Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar (uitspraak van 16 januari 2017 van het College van beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2017:32). De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn overschreden met meer dan 12 maanden, zodat de boete in totaal dient te worden gematigd met 15%.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er grond om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, de boete vast te stellen op € 255,- en te bepalen dat voor wat betreft de vaststelling van de boete deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan, voor zover in deze zaak van belang, een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde zich later in de bezwaarprocedure gesteld en een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bij de beslissing op bezwaar vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst. Op die lijst wordt een punt toegekend voor het bezwaarschrift. Nader onderscheid tussen een ongemotiveerd bezwaarschrift, een motivering daarvan of een aanvulling daarop wordt niet gemaakt.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1536,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht van € 170.- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het primaire besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- bepaalt dat de opgelegde boete € 255,- bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het
de hoogte van de boete betreft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.E. Melissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.