ECLI:NL:RBOVE:2019:2400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
08-993086-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggevende van groothandel bestraft voor illegale levering van diergeneesmiddelen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leidinggevende van een groothandel die zonder recept diergeneesmiddelen heeft geleverd aan niet-vergunninghouders. De verdachte, geboren in 1964, was directeur van [verdacht bedrijf] B.V. en heeft feitelijk leiding gegeven aan de levering van URA-geneesmiddelen aan [medeverdachte], die geen vergunning had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door niet te onderzoeken of [medeverdachte] daadwerkelijk namens Ruitersport [bedrijf 1] handelde. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met een niet-vergunninghouder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen. De officier van justitie had een taakstraf van 80 uren en een geldboete van 1.000 euro geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met het misleidende handelen van [medeverdachte] en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993086-18 (P)
Datum vonnis: 3 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. G.J. Ligtenberg, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het in strijd met de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen handelen van [verdacht bedrijf] BV door diergeneesmiddelen met de URA-status af te leveren aan niet-vergunninghouders.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[verdacht bedrijf] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode
vanaf 6 oktober 2016 tot en met 26 oktober 2017 in de gemeente Twenterand,
althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te
leveren en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze
handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt
ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering
van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift
of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een
EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het
bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel,
immers heeft zij, [verdacht bedrijf] B.V., in strijd met het bepaalde bij en/of
krachtens artikel 2.20 van de Wet dieren en/of artikel 5.7 lid 1 Besluit
diergeneesmiddelen,
als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer
[nummer] ),
een hoeveelheid diergeneesmiddel(en) met de URA status,
waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en/of
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en/of
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en/of
- Equest orale ge; reg nl 9548, en/of
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of
[naam 1] ,
terwijl voornoemd(e) perso(o)n(en) geen houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was/waren,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen met één of meer andere
rechtspersonen en/of één of meer natuurlijke personen, tot bovenomschreven
strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft
gegeven aan boven omschreven verboden gedraging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [verdacht bedrijf] B.V. willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij geneesmiddelen met kanalisatiestatus URA aan een niet-vergunninghouder leverde. Verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) geen vergunninghouder was en toen hij namens Ruitersport [bedrijf 1] bestellingen wilde doen, had verdachte meer onderzoek moeten doen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk aan een niet-vergunninghouder heeft willen leveren. [medeverdachte] heeft verdachte overtuigd van het idee dat op deze wijze legitiem zaken kon worden gedaan. Dat verdachte achteraf heeft verklaard dat hij beter had moeten weten, betekent niet dat hij destijds ook beter wist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vaststaat dat medeverdachte [verdacht bedrijf] B.V. gedurende de tenlastegelegde periode een vergunning voor groot- en kleinhandel in de zin van de Wet dieren had. Op grond van artikel 5.7 lid 1 van het Besluit diergeneesmiddelen mag een houder van een vergunning voor groothandel een diergeneesmiddel slechts afleveren aan een houder van een vergunning voor vervaardiging, invoer, groothandel of kleinhandel.
De in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen hebben de kanalisatiestatus URA, wat betekent dat zij uitsluitend op recept van een dierenarts zijn af te leveren. [2]
Verdachte was in de ten laste gelegde periode directeur van [verdacht bedrijf] B.V. en feitelijk leidinggevende.
Per 1 juni 2014 is de vergunning van [medeverdachte] ingetrokken. [3] Tijdens een doorzoeking bij [medeverdachte] thuis, op 11 oktober 2017, zijn facturen aangetroffen van [verdacht bedrijf] B.V. Tevens werd tijdens de doorzoeking een pakket diergeneesmiddelen bij het woonadres van [medeverdachte] afgeleverd gericht aan de Ruitersport [bedrijf 1] en afkomstig van [verdacht bedrijf] B.V. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij in augustus/september 2016 is benaderd door [medeverdachte] , omdat [medeverdachte] bestellingen bij [verdacht bedrijf] B.V. wilde doen. [medeverdachte] heeft toen direct meegedeeld dat hij niet zelf over een daartoe benodigde vergunning beschikte. [medeverdachte] stelde zaken te doen namens Ruitersport [bedrijf 1] en toonde aan verdachte dozen en facturen van bestellingen van URA geneesmiddelen op naam van [bedrijf 1] , die [medeverdachte] bij andere groothandelaren zou hebben besteld. [5] Uit de administratie van [verdacht bedrijf] B.V. is gebleken dat zij gedurende de ten laste gelegde periode meermalen URA geneesmiddelen heeft geleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] . [6] Een groot aantal van deze facturen heeft als afleveradres het woonadres van [medeverdachte] en niet het vestigingsadres van Ruitersport [bedrijf 1] .
De heer [naam 2] is eigenaar van Ruitersport [bedrijf 1] en hij heeft verklaard nooit bestellingen van URA geneesmiddelen bij [verdacht bedrijf] B.V. te hebben gedaan. [7] Verdachte heeft nooit contact gezocht met de heer [naam 2] . [8]
De rechtbank acht op basis van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdacht bedrijf] B.V. URA geneesmiddelen aan [medeverdachte] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte] geen vergunning had. [medeverdachte] deed de bestellingen van de URA-middelen, haalde deze op en betaalde contant. [verdacht bedrijf] B.V. heeft op deze wijze feitelijk geleverd aan [medeverdachte] , zijnde een niet-vergunninghouder.
De rechtbank overweegt dat de rechtspersoon als geadresseerde van de norm is aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan voorts geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, welke de vennootschap dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de vennootschap, zodat deze gedragingen aan de vennootschap kunnen worden toegerekend. [9]
Verdachte heeft ontkend dat er opzettelijk aan een niet-vergunninghouder is geleverd. De rechtbank heeft echter de overtuiging dat [verdacht bedrijf] B.V. bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zij zaken deed met een niet-vergunninghouder.
Verdachte heeft namelijk in het geheel niet onderzocht of [medeverdachte] daadwerkelijk namens Ruitersport [bedrijf 1] handelde wetende dat [medeverdachte] zelf niet (meer) over de benodigde vergunning beschikte. Ruitersport [bedrijf 1] kwam nooit feitelijk in beeld, behalve op papier. Hij heeft zijn beslissing om zaken met [medeverdachte] te gaan doen op naam van Ruitersport [bedrijf 1] enkel gebaseerd op de documenten en goederen die [medeverdachte] hem heeft getoond, zonder daar nader onderzoek naar te (laten) doen. Ondanks de strikte regelgeving op het gebied van URA geneesmiddelen heeft verdachte zich – als directeur en bestuurder – niet de moeite getroost om [medeverdachte] om een machtiging te verzoeken dan wel navraag omtrent de machtiging te (laten) doen bij Ruitersport [bedrijf 1] of de eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 2] . Onder die omstandigheden kan verdachte niet volhouden in de gerechtvaardigde veronderstelling te verkeren dat er aan een vergunninghouder is geleverd. Door onder deze omstandigheden toch zaken te blijven doen met [medeverdachte] , heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst onverschillig getoond – en derhalve met voorwaardelijk opzet gehandeld – ten aanzien van het haar verweten gevolg zoals ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van verdachte als directeur en bestuurder van [verdacht bedrijf] B.V. en omdat hij ook degene was die namens [verdacht bedrijf] B.V. de gesprekken voerde met [medeverdachte] en de beslissing nam om aan hem te leveren, de opzet van verdachte is toe te rekenen aan [verdacht bedrijf] B.V. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdacht bedrijf] B.V. opzettelijk diergeneesmiddelen met een URA-status aan [medeverdachte] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte] geen vergunning had.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen nu hij directeur en bestuurder is van [verdacht bedrijf] B.V. en bovendien degene was die de gesprekken voerde met [medeverdachte] en de beslissingen binnen het bedrijf nam. Hij was in die hoedanigheid bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van de verboden gedragingen van de vennootschap, hetgeen hij echter heeft nagelaten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
[verdacht bedrijf] B.V. in de periode vanaf 6 oktober 2016 tot en met 26 oktober 2017 in Nederland, meermalen, opzettelijk een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te leveren, terwijl deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een
EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het
bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft zij, [verdacht bedrijf] B.V., in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 2.20 van de Wet dieren en artikel 5.7 lid 1 Besluit diergeneesmiddelen, als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer [nummer] ), een hoeveelheid diergeneesmiddelen met de URA status, waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en
- Equest orale ge; reg nl 9548, en
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan [naam 1] , terwijl voornoemd persoon geen houder van een vergunning als bedoeld in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.19 van de Wet dieren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in de door de officier van justitie aangehaalde soortgelijke uitspraak rekening wordt gehouden met een grotere hoeveelheid diergeneesmiddelen, zodat die vergelijking niet opgaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het door [verdacht bedrijf] B.V. leveren van diergeneesmiddelen aan [medeverdachte] , terwijl die [medeverdachte] niet de benodigde vergunning had. Op het moment dat diergeneesmiddelen die eigenlijk op recept verstrekt moeten worden, zonder recept illegaal geleverd worden, wordt het toezicht op deze middelen sterk ondermijnd. Er kan hierdoor geen toezicht worden gehouden op de vraag of de juiste diergeneesmiddelen in de juiste situatie worden toegediend. [verdacht bedrijf] B.V., een professioneel bedrijf handelend op een specialistische en strikt gereguleerde markt, heeft onder zijn leiderschap bewust de aanmerkelijke kans aanvaard strafbare gedragingen te verrichten. De rechtbank houdt hierbij wel rekening met het misleidend handelen door [medeverdachte] .
Verdachte is nog niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Verdachte heeft de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en volledige openheid van zaken gegeven, hetgeen de rechtbank ten voordele van verdachte heeft gewogen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geldboete ten bedrage van
€ 1.000,00. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden nogmaals op een dergelijke onverantwoorde wijze zaken te gaan doen, zal de rechtbank tevens een werkstraf voor de duur van 40 uren aan verdachte opleggen, maar dan in geheel voorwaardelijke vorm.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c en 51 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2.20 van de Wet dieren.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
1.000,00 (duizend) eurobij gebreke van betaling te vervangen door
20 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hier wordt verwezen naar documenten, zijn dit documenten uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vallende onder het Ministerie van Economische Zaken met pv-nummer 121366/105138/3002308/4. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar documenten van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018, bijlage 7 tot en met 11 en 13 tot en met 15.
3.CBB 6 april 2016, ECLI:NL:CBB:2016:88.
4.DOC-240 tot en met DOC-245.
5.Het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2019, inhoudende de verklaring van [verdachte] .
6.DOC-5 en DOC-6; Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018, bijlage 6 tot en met 11.
7.DOC-214.
8.Het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2019, inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
9.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.