ECLI:NL:RBOVE:2019:2398

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
08-993085-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levering van diergeneesmiddelen zonder vergunning aan niet-vergunninghouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, een groothandel in diergeneesmiddelen, zonder recept diergeneesmiddelen met de URA-status heeft geleverd aan personen die daar geen vergunning voor hadden. De verdachte is hiervoor bestraft met een geldboete van € 25.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het misleidende handelen van de koper, die geen vergunninghouder was. De tenlastelegging omvatte meerdere overtredingen van de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen, waarbij de verdachte in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 26 oktober 2017 meermalen onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij handelde in strijd met de wet, door geneesmiddelen te leveren aan een niet-vergunninghouder. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de geldboete op, waarbij ook de omstandigheden van de zaak en de bedrijfseconomische toestand van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993085-18 (P)
Datum vonnis: 3 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen namens verdachte door haar vertegenwoordiger [medeverdachte 2] en haar raadsman mr. G.J. Ligtenberg, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen heeft gehandeld door diergeneesmiddelen met de URA-status af te leveren aan niet-vergunninghouders.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 6 oktober
2016 tot en met 26 oktober 2017 in de gemeente Twenterand, althans (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te
leveren en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze
handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt
ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering
van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift
of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening
inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van,
handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel
2.2
van de Wet dieren en/of artikel 5.7 lid 1 Besluit diergeneesmiddelen, als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer
[nummer] ), een hoeveelheid diergeneesmiddel(en) met de URA status,
Waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en/of
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en/of
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en/of
- Equest orale ge; reg nl 9548, en/of
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of
[naam 1] ,
terwijl voornoemd(e) perso(o)n(en) geen houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was/waren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij geneesmiddelen met kanalisatiestatus URA aan een niet-vergunninghouder leverde. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) geen vergunninghouder was en toen hij namens Ruitersport [bedrijf 1] bestellingen wilde doen, had verdachte meer onderzoek moeten doen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk aan een niet-vergunninghouder heeft willen leveren. [medeverdachte 1] heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] , directeur van [verdachte] B.V., overtuigd van het idee dat op deze wijze legitiem zaken kon worden gedaan. Dat [medeverdachte 2] achteraf heeft verklaard dat hij beter had moeten weten, betekent niet dat hij destijds ook beter wist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vaststaat dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode een vergunning voor groot- en kleinhandel in de zin van de Wet dieren had. Op grond van artikel 5.7 lid 1 van het Besluit diergeneesmiddelen mag een houder van een vergunning voor groothandel een diergeneesmiddel slechts afleveren aan een houder van een vergunning voor vervaardiging, invoer, groothandel of kleinhandel.
De in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen hebben de kanalisatiestatus URA, wat betekent dat zij uitsluitend op recept van een dierenarts zijn af te leveren. [2] Directeur van verdachte is de heer [medeverdachte 2] .
Per 1 juni 2014 is de vergunning van [medeverdachte 1] ingetrokken. [3] Tijdens een doorzoeking bij [medeverdachte 1] thuis, op 11 oktober 2017, zijn facturen aangetroffen van verdachte. Tevens werd tijdens de doorzoeking een pakket diergeneesmiddelen bij het woonadres van [medeverdachte 1] afgeleverd gericht aan Ruitersport [bedrijf 1] en afkomstig van verdachte. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in augustus/september 2016 is benaderd door [medeverdachte 1] , omdat [medeverdachte 1] bestellingen bij verdachte wilde doen. [medeverdachte 1] heeft toen direct meegedeeld dat hij niet zelf over een daartoe benodigde vergunning beschikte. [medeverdachte 1] stelde zaken te doen namens Ruitersport [bedrijf 1] en toonde aan [medeverdachte 2] dozen en facturen van bestellingen van URA-geneesmiddelen op naam van [bedrijf 1] , die [medeverdachte 1] bij andere groothandelaren zou hebben besteld. [5] Uit de administratie van verdachte is gebleken dat zij gedurende de ten laste gelegde periode meermalen URA geneesmiddelen heeft geleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] . [6] Een groot aantal van deze facturen heeft als afleveradres het woonadres van [medeverdachte 1] en niet het vestigingsadres van Ruitersport [bedrijf 1] .
De heer [naam 2] is eigenaar van Ruitersport [bedrijf 1] en hij heeft verklaard nooit bestellingen van URA geneesmiddelen bij verdachte te hebben gedaan. [7] [medeverdachte 2] heeft nooit contact gezocht met de heer [naam 2] . [8]
De rechtbank acht op basis van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte URA geneesmiddelen aan [medeverdachte 1] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte 1] geen vergunning had. [medeverdachte 1] deed de bestellingen van de URA-middelen, haalde deze op en betaalde contant. Verdachte heeft op deze wijze feitelijk geleverd aan [medeverdachte 1] , zijnde een niet-vergunninghouder.
De rechtbank overweegt dat de rechtspersoon als geadresseerde van de norm is aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan voorts geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, welke de vennootschap dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de vennootschap, zodat deze gedragingen aan de vennootschap kunnen worden toegerekend. [9]
Verdachte heeft ontkend dat er opzettelijk aan een niet-vergunninghouder is geleverd. De rechtbank heeft echter de overtuiging dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zij zaken deed met een niet-vergunninghouder.
Directeur [medeverdachte 2] heeft in het geheel niet onderzocht of [medeverdachte 1] daadwerkelijk namens Ruitersport [bedrijf 1] handelde wetende dat [medeverdachte 1] zelf niet (meer) over de benodigde vergunning beschikte. Ruitersport [bedrijf 1] kwam nooit feitelijk in beeld, behalve op papier. Hij heeft zijn beslissing om zaken met [medeverdachte 1] te gaan doen op naam van Ruitersport [bedrijf 1] enkel gebaseerd op de documenten en goederen die [medeverdachte 1] hem heeft getoond, zonder daar nader onderzoek naar te (laten) doen. Ondanks de strikte regelgeving op het gebied van URA geneesmiddelen heeft verdachte zich – als directeur en bestuurder – niet de moeite getroost om [medeverdachte 1] om een machtiging te verzoeken dan wel navraag omtrent de machtiging te (laten) doen bij Ruitersport [bedrijf 1] of de eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 2] . Door onder deze omstandigheden toch zaken te blijven doen met [medeverdachte 1] , heeft [medeverdachte 2] zich naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst onverschillig getoond – en derhalve met voorwaardelijk opzet gehandeld – ten aanzien van het aan zijn BV, verdachte, verweten gevolg zoals ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van [medeverdachte 2] als directeur en bestuurder van verdachte en omdat hij ook degene was die namens verdachte gesprekken voerde met [medeverdachte 1] en de beslissing nam om aan hem te leveren, het opzet van [medeverdachte 2] is toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk diergeneesmiddelen met een URA-status aan [medeverdachte 1] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte 1] geen vergunning had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij vanaf 6 oktober 2016 tot en met 26 oktober 2017 in Nederland, meermalen, opzettelijk een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te leveren, terwijl deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 2.20 van de Wet dieren en artikel 5.7 lid 1 Besluit diergeneesmiddelen, als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer [nummer] ), een hoeveelheid diergeneesmiddel met de URA status, waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en
- Equest orale ge; reg nl 9548, en
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan [naam 1] , terwijl voornoemd persoon geen houder van een vergunning als bedoeld in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.19 van de Wet dieren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete ten bedrage van € 25.000,00, waarvan € 10.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in de door de officier van justitie aangehaalde soortgelijke uitspraak rekening wordt gehouden met een grotere hoeveelheid diergeneesmiddelen, zodat die vergelijking niet opgaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfseconomische toestand van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het leveren van diergeneesmiddelen aan [medeverdachte 1] , terwijl die [medeverdachte 1] niet de benodigde vergunning had. Op het moment dat diergeneesmiddelen die eigenlijk op recept verstrekt moeten worden, zonder recept illegaal geleverd worden, wordt het toezicht op deze middelen sterk ondermijnd. Er kan hierdoor geen toezicht worden gehouden op de vraag of de juiste diergeneesmiddelen in de juiste situatie worden toegediend. Verdachte, een professioneel bedrijf handelend op een specialistische en strikt gereguleerde markt, heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard strafbare gedragingen te verrichten. De rechtbank houdt hierbij wel rekening met het misleidend handelen door [medeverdachte 1] .
Blijkens een uittreksel van de Justitiële Documentatie is verdachte tweemaal eerder voor een strafbaar feit veroordeeld, maar is van recente recidive geen sprake. Verdachte heeft de verantwoordelijkheid voor haar handelen genomen en volledige openheid van zaken gegeven, hetgeen de rechtbank ten voordele van verdachte heeft gewogen.
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal aan verdachte opleggen een geldboete ten bedrage van € 25.000,00, waarvan € 10.000,00 voorwaardelijk.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2.20 van de Wet dieren.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
25.000,00 (vijfentwintigduizend) euro;
- bepaalt dat deze geldboete
voor een gedeelte van € 10.000,00 (tienduizend) euro, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hier wordt verwezen naar documenten, zijn dit documenten uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vallende onder het Ministerie van Economische Zaken met pv-nummer 121366/105138/3002308/4. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar documenten van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018, bijlage 7 tot en met 11 en 13 tot en met 15.
3.CBB 6 april 2016, ECLI:NL:CBB:2016:88.
4.DOC-240 tot en met DOC-245.
5.Het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] .
6.DOC-5 en DOC-6; Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018, bijlage 6 tot en met 11.
7.DOC-214.
8.Het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2019, inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte 2] .
9.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.