ECLI:NL:RBOVE:2019:2265

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
ak_18 _ 1372
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jaarlijkse storting vanaf een bankspaarrekening en de invloed op AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) en had in 2017 een bedrag van € 1.075,56 ontvangen van Nationale Nederlanden, voortkomend uit een lijfrenteregeling. De Sociale Verzekeringsbank heeft dit bedrag in mindering gebracht op de AIO-aanvulling, wat leidde tot een terugvordering van € 1.045,26. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 8 mei 2019 een zitting gehouden. Eiseres betoogde dat de stortingen op haar bankspaarrekening geen inkomen waren, maar vermogen, en dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in strijd was met haar eigendomsrechten en het discriminatieverbod. De rechtbank oordeelde echter dat de betalingen uit de bankspaarrekening als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat deze periodieke betalingen zijn waarover eiseres kan beschikken. De rechtbank concludeerde dat de AIO-aanvulling terecht was herzien en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1372

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: A. van der Weerd.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vanwege een verandering in de inkomsten van eiseres haar aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aangepast. Door deze aanpassing heeft zij over het jaar 2017 € 1.045,26 teveel AIO-aanvulling ontvangen. Dit bedrag wordt verrekend in tien maandelijkse termijnen van
€ 100 en één termijn van € 45,26.
Bij besluit van 20 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beide partijen vragen gesteld op 3 april 2019. Partijen hebben die vragen beantwoord.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. De behandeling op een zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019.
Eiseres is samen met [naam] , haar zwager, verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
In de jaren 2008 tot en met 2011 is eiseres werkzaam geweest als zelfstandige. Zij heeft van 1 september 2011 tot en met 17 oktober 2015 (de datum waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt) een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Enschede.
1.2.
Met ingang van 18 oktober 2015 ontvangt eiseres een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullende AIO-uitkering van € 272,37 per maand.
1.3.
Eiseres heeft willen sparen voor haar oudedagsvoorziening. Zij heeft op 15 februari 2002 een lijfrenteregeling afgesloten. Over de periode 1 maart 2002 tot 1 juli 2015 heeft eiseres een premie van € 40 per maand betaald. In 2016 is het gespaarde kapitaal vrijgekomen. Eiseres heeft een bankspaarrekening geopend en het bedrag hier op gestort. Deze bankspaarrekening was geblokkeerd, in die zin dat het geld daarop niet vrij opneembaar is door eiseres.
1.4.
Op 5 september 2016 is namens eiseres geïnformeerd naar de gevolgen van de lijfrentepolis voor haar AIO-aanvulling. Verweerder heeft op 25 oktober 2016 toegelicht dat de maandelijkse betalingen uit haar gespaarde kapitaal voorgaan op haar verstrekking vanuit de Participatiewet (PW). Op 21 november 2016 heeft een medewerker van verweerder aan de zwager van eiseres uitgelegd, dat een uitkering van een lijfrenteverzekering ‘ineens’ wordt aangemerkt als ‘vermogen’ en in periodieke betalingen waarschijnlijk als ‘inkomsten’.
1.5.
Met de brief van 21 februari 2017 heeft eiseres verweerder laten weten dat haar lijfrentepolis is omgezet naar een aanvullende pensioenuitkering, overeenkomstig de voorwaarden van de belastingdienst. Vijf jaar lang wordt éénmaal per jaar een vijfde van het opgebouwde tegoed naar haar privérekening overgemaakt. Eiseres heeft een overzicht van Nationale Nederlanden bijgevoegd. In december 2017 heeft eiseres een betaling van
€ 1075,56 netto ontvangen.
2.1.
Verweerder is vervolgens overgegaan tot de bestreden besluitvorming, die in de rubriek Procesverloop van deze uitspraak is weergegeven. Volgens verweerder is er sprake van inkomen in de zin van de PW. Over het jaar 2017 heeft dit geleid tot een herziening en een terugvordering.
2.2.
Namens eiseres is betoogd, dat zij van haar bijstandsuitkering heeft gespaard. Zij heeft het opgebouwde kapitaal gestort op een bankspaarrekening. De betalingen van die rekening komen haar toe. Volgens eiseres is in haar situatie artikel 34, vierde lid van de PW van toepassing en volgt hieruit dat verweerder met de betaling geen rekening mag houden. Ook is sprake van inbreuk op eigendomsrechten en van ongerechtvaardigde discriminatie.
3.1.
Tussen eiseres en verweerder is in geschil of de jaarbetaling van € 1075,56 van Nationale Nederlanden van december 2017 van invloed is op haar aanspraken op een AIO-aanvulling. Eiseres is van mening dat verweerder de betaling ten onrechte hierop in mindering heeft gebracht. De rechtbank is dit niet met eiseres eens. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
3.2.
De AIO-aanvulling die eiseres ontvangt is een uitkering op grond van de PW. De aanspraken op grond van deze wet zijn aanvullend. Het gaat om een uitkering uit publieke middelen, waar alleen dan aanspraak op bestaat, als er geen andere middelen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de betalingen die Nationale Nederlanden doet uit de bankspaarregeling zijn aan te merken als periodieke betalingen waarover eiseres daadwerkelijk kan beschikken. Verweerder heeft terecht artikel 32, eerste lid, aanhef onder a en b, van de PW toegepast.
Hierin staat:
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Verweerder heeft de AIO-aanvulling dan ook terecht herzien.
3.3.
De rechtbank is het niet eens met het standpunt van eiseres, dat deze periodieke betaling vermogen is in de zin van het vierde lid van artikel 34 van de PW. Volgens eiseres is dit het geval omdat zij heeft weten te sparen in de periode waarin zij een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank stelt vast dat eiseres weliswaar een deel van haar kapitaal heeft opgebouwd in die periode, maar in de periode dat zij nog werkzaam was in 2002 is begonnen met inleggen. Het feit dat eiseres heeft gespaard op een lijfrentepolis, waarvan zij vrijgekomen kapitaal heeft geplaatst op een bankspaarrekening, is ook geen reden om de periodieke jaarlijkse betaling niet als inkomsten maar als (uitgezonderd) vermogen aan te merken. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres er om fiscale redenen voor heeft gekozen het vrijgekomen kapitaal niet ineens te laten uitkeren, terwijl het dan voor verweerder als vermogen zou hebben gegolden. Dat betekent niet dat de manier waarop het kapitaal nu wordt uitbetaald, niet als inkomen in de zin van de PW geldt.
3.4.
Eiseres heeft verder betoogd, dat verweerder haar eigendom heeft ontnomen. De rechtbank deelt ook deze mening niet. Eiseres behoudt immers recht op de betalingen van Nationale Nederlanden, het is de aanvulling vanuit de PW waarop zij niet langer volledig aanspraak kan maken.
3.5.
Tot slot heeft eiseres gesteld, dat het besluit van verweerder in strijd is met het verbod op discriminatie. Eiseres heeft niet altijd in Nederland gewoond. Zij heeft daardoor niet-verzekerde tijdvakken en dus een lager AOW-pensioen en recht op een AIO-aanvulling. Als zij een volledige AOW-uitkering zou ontvangen, zoals mensen die niet vanuit het buitenland naar Nederland zijn gekomen, was de betaling van Nationale Nederlanden niet van invloed geweest op haar uitkering. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Van discriminatie is sprake als gelijke gevallen ongelijk worden behandeld, zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. Het gaat echter niet om een ongelijke behandeling. De regeling geldt immers voor iedereen die recht heeft op een aanvulling vanuit de PW en daarnaast inkomsten uit een andere bron ontvangt. De rechtbank wijst in dit verband nogmaals op het aanvullende karakter van de PW, dat maakt dat alleen dan uitkering wordt verstrekt als het echt nodig is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, mr. M. van Loenen en
mr. M.I. van Meel, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.