5.3De rechtbank is met eiser van oordeel dat uit deze stukken niet blijkt dat eiser werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht, anders dan activiteiten in het kader van het onderzoeken van de mogelijkheden van het toekennen van een startperiode. Daarmee is eiser erin geslaagd het rechtsvermoeden te weerleggen dat hij werkzaamheden als zelfstandige verrichtte.
De rechtbank vindt daarbij het volgende van belang. Zoals eiser ook stelt, blijkt uit de emailwisseling met [naam 3] dat eiser van plan was om werkzaamheden te gaan verrichten, maar niet dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Eiser heeft ook terecht gesteld dat de verklaringen van de getuigen zijn afgelegd in november 2017; dat is 8,5 jaar na de bewuste periode, zodat daar, vanwege het tijdsverloop, geen doorslaggevende betekenis aan kan worden toegekend. Eiser heeft gesteld dat zijn eigen verklaring ziet op een andere periode: gedurende de tijd dat hij een ZW-uitkering had, heeft hij namelijk inderdaad gewerkt als zelfstandige, met medeweten en goedkeuring van verweerder. Eiser heeft verder tijdens de zitting verklaard, dat hij tijdens zijn periode bij [naam 1] hard heeft gewerkt en daarna slechts activiteiten heeft verricht in het kader van het onderzoeken van de mogelijkheden van een startperiode. Deze verklaring is niet in strijd met de inhoud van de emailwisseling en de verklaringen van de getuigen en geeft daar een andere mogelijke uitleg voor. Ten slotte heeft eiser er terecht op gewezen dat [naam 4] een eigen belang had bij het afleggen van bepaalde verklaringen, omdat hij in de betreffende periode ook een WW- uitkering genoot. Om die reden kan de verklaring van de heer [naam 4] ook naar het oordeel van de rechtbank niet dienen ter onderbouwing van verweerders standpunt. Uit de omstandigheid dat [naam 4] zegt dat hij niet de 57 klanten heeft bezocht, kan bovendien niet zonder meer worden geconcludeerd dat dit dus eiser moet zijn geweest. Dit nog afgezien van het feit dat de administratie waaruit die klantbezoeken moeten blijken, zich niet in het dossier bevindt. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie, dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat uit het onderzoek niet volgt dat hij concrete werkzaamheden verricht heeft.
6. Dit betekent dat verweerder het besluit niet goed heeft onderbouwd voor zover verweerder de WW-uitkering heeft ingetrokken, omdat eisers recht op een WW-uitkering niet zou zijn vast te stellen. Het besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond.
De beoordeling van het beroep tegen de intrekking van de ZW-uitkering en WIA-uitkering
7. Verweerder stelt in het bestreden besluit verder dat, door het wegvallen van de WW-uitkering en daarmee van de verzekering, met terugwerkende kracht ook geen recht bestaat op de ZW- en WIA-uitkering, zodat deze uitkeringen ook worden ingetrokken. Het beroep van eiser richt zich ook daartegen.
8. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de intrekking van de WW-uitkering niet terecht was. Dat geldt daarmee ook voor de intrekking van de ZW-uitkering en de WIA-uitkering. Het beroep is ook daarom gegrond.
9. Dit betekent dat het hele besluit geen stand kan houden en wordt vernietigd. De rechtbank zal ook de primaire besluiten I, II en III herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten I, II en III en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr W.R.H. Lutjes en
mr. M. van Loenen, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: