ECLI:NL:RBOVE:2019:2237

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 267
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang van de werkgever bij WIA-uitkering van werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 3 juli 2019, staat de vraag centraal of de werkgever, het college van burgemeester en wethouders van Deventer, voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De zaak betreft een werknemer die in aanmerking was gebracht voor een WIA-uitkering, maar wiens uitkering later werd beëindigd. De werkgever heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende procesbelang is. De rechtbank stelt vast dat de werkgever geen financieel belang meer heeft bij de WIA-uitkering, aangezien de werknemer nu recht heeft op ziekengeld op basis van een no-riskpolis. De rechtbank concludeert dat het welbevinden van de werknemer niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang voor de werkgever. Daarom wordt het beroep van de werkgever niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/267

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, eiseres,

gemachtigde: H.W. Langeveld, directeur bij de gemeente,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: W. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder [werknemer] (verder: werknemer) met ingang van 28 maart 2018 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,44% en een dagloon van € 163,23.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder
het primaire besluit herroepen en beslist dat werknemer niet arbeidsongeschikt is. Zijn uitkering is met ingang van 14 februari 2019 beëindigd.
Werknemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 19/217.
Eiseres heeft beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 19/267.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken, gevoegd, plaatsgevonden op 8 mei 2019.
Namens eiseres zijn verschenen A.W. Besselink, Y.A.M. Hemel en J.M. van den Bosch-Hup.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling zijn de zaken weer gesplitst en heden wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast, dat de rechtbank werknemer ten onrechte op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft uitgenodigd als derde belanghebbende deel te nemen in deze zaak. Werknemer heeft immers zelf ook beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.1.
Werknemer is vanaf 1 maart 2010 werkzaam geweest als supportmedewerker ICT bij de gemeente Raalte voor 35,86 uur per week. Voor dit werk heeft hij zich (definitief) ziek gemeld op 19 december 2011. Werknemer is bij eiseres aangepaste werkzaamheden als procesmanager gaan verrichten.
1.2.
Na het doormaken van de wachttijd is werknemer met het besluit van 5 december 2013 met ingang van 11 december 2013 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Bij de betaling van de uitkering is rekening gehouden met werknemers verdiensten.
1.3.
Werknemer is met ingang van 1 maart 2015 voor 36 uur per week bij eiseres in dienst getreden. Vanwege de verdiensten uit dat werk heeft verweerder met een besluit van
26 januari 2016 de uitkering van werknemer ingetrokken per 27 maart 2016.
1.4.
Op 28 maart 2018 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. Hij was op dat moment nog 27 uur per week bij eiseres werkzaam. Verweerder heeft vervolgens de besluiten genomen die zijn weergegeven onder de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
2. Eiseres heeft betoogd, dat zij als werkgever van werknemer verantwoordelijk is voor de re-integratieactiviteiten. Ook is eiseres financieel belanghebbende bij de toekenning van een WIA-uitkering. Bij ziekte van werknemer moet eiseres gedurende 104 weken het loon (gedeeltelijk) doorbetalen, ook over de uren dat werknemer niet meer in staat is te werken wegens ziekte. De herleving van de WIA-uitkering maakte dat eiseres hiervoor werd gecompenseerd, omdat werknemer deze uitkering aan eiseres liet betalen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Er is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat met het indienen van een beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk met het beroep kan worden bereikt, en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3.2.
Ter zitting is in dit kader besproken, dat het eiseres inmiddels duidelijk is dat werknemer bij ziekte wegens zijn no-riskpolis naast het doorbetalen van zijn loon in aanmerking komt voor ziekengeld van verweerder. Deze uitkering wordt inmiddels aan eiseres betaalbaar gesteld. Eiseres heeft gesteld dat zij daarom geen financieel belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank over de WIA-uitkering. Wel vindt eiseres dat zij nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep, omdat de huidige onduidelijkheid voor werknemer hem geen goed doet en ook op de werkplek stress oplevert.
3.3.
De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank. Een financieel belang is niet aanwezig en het welbevinden van werknemer is onvoldoende om een rechtstreeks belang van eiseres zelf aan te nemen. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, mr. M. van Loenen en
mr. M.I. van Meel, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.