ECLI:NL:RBOVE:2019:1968

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
hoofdzaak: 08/770015-19 (P)vordering na voorwaardelijke veroordeling: 08/132859-18 en 08/770206-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld en ontoerekeningsvatbaarheid bij feitelijke aanranding en poging tot aanranding van de eerbaarheid

Op 11 juni 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding en poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de man schuldig was aan deze feiten, maar verklaarde hem volledig ontoerekeningsvatbaar. De man had zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waarbij hij op straat vrouwen had vastgepakt of betast. De rechtbank legde de man de maatregel op tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op psychiatrische en psychologische rapportages, waaruit bleek dat de man leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank achtte de man niet strafbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging, maar legde wel een maatregel op ter bescherming van de samenleving. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, vorderde schadevergoeding, welke door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer hoofdzaak: 08/770015-19 (P)
Parketnummers vordering na voorwaardelijke veroordeling: 08/132859-18 en 08/770206-18
Datum vonnis: 11 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ( [Land 1] ),
ingeschreven aan de [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 mei 2019 en 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 28 mei 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft bedreigd door dan wel heeft gedwongen tot het dulden van het vastpakken, vasthouden en het bij haar gezicht houden van een sigaret;
feit 2:een onbekend gebleven persoon heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling dan wel heeft mishandeld;
feit 3:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te dwingen tot het dulden van een ontuchtige handeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Zwolle op de Pannekoekendijk
aldaar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, door op
straat recht op die [slachtoffer 1] af te lopen en/of haar eenmaal of meermalen de
doorgang te belemmeren en/of (vervolgens) zijn (verdachtes) (rechter-)arm om
de nek van die [slachtoffer 1] te slaan en/of een nekklem aan te leggen en/of die [slachtoffer 1]
krachtig vast te (blijven) houden en/of (vervolgens) een brandende
sigaret in de directe nabijheid van haar gezicht en/of nek en/of haren te
houden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Zwolle, een ander, te weten [slachtoffer 1] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of
enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer 1]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
door haar met zijn rechterarm om haar nek vast te pakken en/of te houden en/of
een sigaret vlakbij haar gezicht te houden, waardoor zij tijdelijk haar weg niet kon vervolgen;
2 primair
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Zwolle, een onbekend gebleven persoon,
door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door onverhoeds die onbekend
gebleven persoon een klap/tik op haar bil(len) te geven;
2 subsidiair
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Zwolle, een onbekend gebleven persoon
heeft mishandeld door die onbekend gebleven persoon een klap/tik op haar
bil(len) te geven, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die onbekend gebleven persoon teweeg
heeft gebracht;
3
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Zwolle, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 2] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
met gestrekte arm op die [slachtoffer 2] af is gelopen en/of (vervolgens) zijn hand heeft
uitgestoken ter hoogte van haar kruis en/of zijn hand vervolgens verder in de
richting van haar kruis heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van verdachte, gelet op zijn toestandsbeeld, niet als bewijs mogen worden gebezigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit, omdat (naast de aangifte van [slachtoffer 1] ) onvoldoende steunbewijs aanwezig is. Omdat dit feit teveel afwijkt van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, kan volgens de raadsvrouw evenmin een schakelbewijsconstructie worden toegepast. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 15 januari 2019 komen er in korte tijd meerdere meldingen binnen bij het Regionaal Meld- en Informatiecentrum in Apeldoorn. Er wordt telkens melding gemaakt van een man die vrouwen lastig valt op een seksueel intimiderende manier. Het signalement van de dader betreft steeds een buitenlandse getinte manspersoon die is gekleed in een lichtbruine jas. Dit komt overeen met het signalement van verdachte. De verschillende meldingen worden door de politie in kaart gebracht en met elkaar vergeleken. Het eerste incident vindt plaats bij een winkel, genaamd [naam 1] , in Zwolle. Een medewerkster verklaart dat op die dag rond 16:46 uur een buitenlandse man binnenkwam en meermalen tegen haar zei: ”I wanna fuck you, bam bam’’. Het tweede incident vindt even later om, zo blijkt uit de camerabeelden, 16:52 uur plaats op de brug bij de Pannekoekendijk in Zwolle. Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart dat een man recht op haar af kwam lopen. Zij week daarom uit voor de man, maar de man week uit naar dezelfde kant als zij en bleef doelgericht op haar aflopen. De man sloeg ineens zijn rechterarm om haar nek heen en had haar in een soort nekklem vast, waardoor zij niet weg kon. De man had in zijn linkerhand een sigaret vast en ging met die hand naar zijn rechterhand, die om haar nek heen zat. Aangeefster [slachtoffer 1] zag vonkjes van de sigaret afspatten en was bang dat de man haar haar of haar jas in de brand wilde steken of de sigaret in haar nek wilde drukken. De volgende dag ziet aangeefster [slachtoffer 1] de bewuste man opnieuw lopen. Zij maakt dan stiekem een foto van hem. Het derde incident vindt kort na het tweede incident plaats, namelijk rond 17:00 uur, bij het Talentenplein in Zwolle. Getuige [slachtoffer 2] verklaart dat zij haar fiets bij haar thuis in de kelder had gezet en via een smalle doorgang het plein op liep. Zij zag dat een man haar kant op liep en gaf hem daarom de ruimte om haar te passeren. De man bleef haar kant op lopen en had zijn arm uitgestrekt ter hoogte van haar kruis, terwijl hij steeds dichterbij kwam. Getuige [slachtoffer 2] duwde zijn arm weg en liep vervolgens door naar haar huis. Getuige [slachtoffer 2] stuurt vervolgens om 17:11 uur een WhatsAppbericht naar diverse bewoners uit haar appartementencomplex waarin zij hen attendeert op de man die haar zojuist bij haar kruis probeerde te pakken.
Naar aanleiding van de meldingen besluit de politie camerabeelden op te vragen en te bekijken via het cameraproject I-Watch. Tijdens het uitkijken daarvan komt nog een incident aan het licht. De verbalisant ziet op de beelden een man lopen, die aan het signalement van de dader voldoet. Kort voordat deze man de [naam 1] betreedt, loopt hij over de Diezerstraat naar een vrouw toe om haar vervolgens met zijn rechterhand op haar bil te slaan. De verbalisant schrijft dat hij ziet dat de vrouw hierna volslagen verbaasd de man nakijkt. Nadat de man de [naam 1] verlaat, loopt hij uiteindelijk verder in de richting van de Jufferenwal. Tot dan toe is nog altijd onbekend wie de dader is, hoewel er wel enige aanwijzingen zijn dat dit één en dezelfde persoon is.
Op 17 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] dienst. Hij heeft kennis van de incidenten die twee dagen eerder hebben plaatsgevonden en krijgt een filmpje toegestuurd waarop de dader te zien is. Even later ziet verbalisant [verbalisant 1] een man lopen die qua uiterlijk overeenkomt met de man die hij op het filmpje heeft gezien. Bovendien draagt de man dezelfde kleding als de kleding die wordt omschreven in de meldingen. Verbalisant [verbalisant 1] houdt de man daarom staande en vraagt hem naar zijn identiteit. De man verklaart dat hij [verdachte] heet en dat hij verblijft bij de [naam 2] aan de Nijverheidstraat in Zwolle. De man geeft verbalisant [verbalisant 1] toestemming een foto van hem te maken. Deze bewuste foto wordt vervolgens getoond aan getuige [slachtoffer 2] . Zij verklaart niet zeker te weten of de jongen die zij heeft gezien dezelfde jongen is als op de foto staat. Wel weet zij met 100% zekerheid te vertellen dat die jongen dezelfde jas droeg als de door de jongen op de foto gedragen jas. Bovendien heeft verdachte, nadat de voorzitter hem met de foto had geconfronteerd die aangeefster [slachtoffer 1] van de dader had gemaakt, ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is die op de foto te zien is.
Op basis van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de incidenten heeft gepleegd. Hoewel verdachte dat aanvankelijk tegenover de politie heeft ontkend, heeft hij later tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting zijn verklaring bijgesteld, in die zin dat hij de vrouwen is tegengekomen en tegen hen aan is gebotst. Verdachte zegt zich verder niets te kunnen herinneren, maar sluit tegelijkertijd niet uit dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden zoals aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] hebben verklaard en, met betrekking tot de onbekend gebleven persoon, op de camerabeelden is te zien. Om die reden zal de rechtbank voor wat betreft de feitelijke handelingen dan ook uitgaan van de inhoud van de meldingen. Juridisch gezien houdt dat het volgende in.
Feit 1 primair en subsidiair:
De rechtbank acht, kort gezegd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] bij haar nek heeft vastgepakt en vastgehouden en een (brandende) sigaret dichtbij haar gezicht heeft gehouden. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen. Het is vaste rechtspraak dat de in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde bewijsminimumregel betrekking heeft op de tenlastelegging in het geheel en niet een onderdeel daarvan. [1] Uit de verklaring van verdachte blijkt in elk geval dat hij de persoon is waarover aangeefster [slachtoffer 1] in haar aangifte verklaart. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte kort daarvoor dan wel kort daarna drie andere incidenten heeft begaan en dat bij twee van die incidenten ook fysiek contact is gemaakt dan wel gezocht.
De vraag is hoe de bovenstaande gedragingen strafrechtelijk moeten worden geduid. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank geen sprake van een bedreiging met een van de in de tenlastelegging genoemde ernstige misdrijven, omdat geen bewijsmiddel aanwezig is waaruit het opzet van verdachte op die bedreiging blijkt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Wel komt de rechtbank tot een veroordeling voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, nu verdachte met zijn handelen aangeefster [slachtoffer 1] heeft gedwongen te dulden dat hij haar vast pakte en zij als gevolg daarvan tijdelijk haar weg niet kon vervolgen.
Feit 2 primair:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een onbekend gebleven persoon door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door haar onverhoeds een klap op haar bil te geven. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, te weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] te dwingen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door met een gestrekte arm op haar af te lopen en vervolgens zijn hand uit te steken ter hoogte van haar kruis. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 15 januari 2019 te Zwolle, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, door haar met zijn rechterarm om haar nek vast te pakken en te houden en een sigaret vlakbij haar gezicht te houden, waardoor zij tijdelijk haar weg niet kon vervolgen;
2 primair
hij op 15 januari 2019 te Zwolle, een onbekend gebleven persoon, door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door onverhoeds die onbekend gebleven persoon een klap op haar bil te geven;
3
hij op 15 januari 2019 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] te dwingen tot het dulden van een ontuchtige handeling, met gestrekte arm op die [slachtoffer 2] af is gelopen en (vervolgens) zijn hand heeft uitgestoken ter hoogte van haar kruis, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen (45 juncto) 246 en 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
een ander door geweld en een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
feit 2 primair
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3
het misdrijf:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat haar cliënt geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek Pro Justitia. De psychiatrische rapportage, gedateerd 14 mei 2019, is opgemaakt door drs. D.T. van der Werf en de psychologische rapportage, gedateerd 16 mei 2019, is opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk.
Uit de inhoud van de rapportages blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zo schrijft de psychiater dat verdachte met psychoses kampt en sluit hij niet uit dat daarnaast nog een parafilie of een andere impulsregulatiestoornis bestaat. De psycholoog constateert dat bij verdachte sprake is van psychotische problematiek en dat tevens sprake is van een acculturatie problematiek. Beide gedragsdeskundigen zeggen dat deze ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en dat dit de toenmalige gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde.
De psychiater schrijft dat alles erop wijst dat verdachtes handelen in sterke mate dan wel volkomen werd bepaald door zijn ziekelijke werkelijkheidsinterpretaties en/of impulsen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat verdachte nog in noemenswaardige mate in staat was tot enige redelijke overwegingen. Mogelijk kon hij dat zelfs helemaal niet meer. De psychiater adviseert de rechtbank daarom verdachte het ten laste gelegde minstens (sterk) verminderd toe te rekenen, maar rapporteert dat een volledige ontoerekeningsvatbaarheid ook niet ondenkbaar is.
De psycholoog schrijft dat het waarschijnlijk is dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en gedesorganiseerd gedrag heeft laten zien, waarbij hij geen adequate controle meer had over zijn impulsen. In dat geval zou sprake geweest zijn van een rechtstreeks en geheel dwingende doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank wordt in dit geval geadviseerd om de ten laste gelegde feiten verdachte in het geheel niet toe te rekenen. De psycholoog kan echter niet geheel uitsluiten dat toch nog sprake is geweest van enige controle over zijn impulsen. De rechtbank wordt in dat geval geadviseerd de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Gelet op de inhoud van de rapportages en mede gelet op het warrige toestandsbeeld dat verdachte ter terechtzitting liet zien, zal de rechtbank hem volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst, zoals bedoeld in artikel 37 Sr.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat zij denkt dat de beste optie is dat haar cliënt voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Indien de rechtbank een deels voorwaardelijke straf oplegt, vraagt de raadsvrouw het onvoorwaardelijke deel daarvan gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
7.3
De gronden voor een maatregel
Omdat wat bewezen is verklaard niet aan verdachte kan worden toegerekend, biedt de wet geen mogelijkheid om tot strafoplegging te komen. Wel kan de rechtbank verdachte een maatregel opleggen, namelijk die van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of die van terbeschikkingstelling met of zonder dwangverpleging. Bij het bepalen van de maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waarbij hij op de openbare straat onverhoeds vrouwen vastpakt of betast. Zo heeft hij aangeefster [slachtoffer 1] vastgepakt, vastgehouden en een sigaret bij haar gezicht gehouden, waardoor zij tijdelijk haar weg niet kon vervolgen. Verder heeft verdachte een onbekend gebleven persoon een klap op haar bil gegeven. Op de camerabeelden is te zien dat de vrouw verbouwereerd reageert. Tot slot heeft verdachte geprobeerd getuige [slachtoffer 2] bij haar kruis te pakken, wat door adequaat handelen van die [slachtoffer 2] is mislukt. De rechtbank overweegt dat het vervelende en kwalijke feiten zijn, die gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen bij degenen die daarmee worden geconfronteerd. Dit blijkt ook uit de aangifte en het voegingsformulier van aangeefster [slachtoffer 1] , die verklaart dat zij erg geschrokken is van het incident en het nog steeds eng vindt om over straat te moeten lopen.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 15 mei 2019. Hieruit blijkt dat verdachte recent, te weten op 15 februari 2018 en op 13 december 2018, eerder is veroordeeld wegens soortgelijke (zeden)delicten. Verdachte liep in het kader van één van die eerdere veroordelingen in een proeftijd.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek Pro Justitia. De rechtbank leidt uit de rapporten van de deskundigen af dat verdachte een gevaar voor de samenleving vormt en onberekenbaar is. Om het hoge recidiverisico van verdachte in te perken is vanuit forensisch oogpunt een klinische behandeling geïndiceerd, die gericht is op (het bestrijden van) de psychotische stoornis. De psycholoog schrijft dat verdachte goed ingesteld moet worden op medicatie en dat hij psycho-educatie moet krijgen. Ook moet volgens de psycholoog aandacht uitgaan naar het middelengebruik van verdachte. Beide gedragsdeskundigen rapporteren dat verdachte in dit kader geplaatst zou kunnen worden in een psychiatrisch ziekenhuis. De psychiater benoemt ook nog de mogelijkheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, maar maakt daarbij de kanttekening dat oplegging daarvan vermoedelijk disproportioneel is.
Gelet op voorgaande, waaronder de inhoud van voornoemde rapportages, met de conclusies waarvan de rechtbank zich verenigt, moet ernstig rekening worden gehouden met het hoge recidiverisico van verdachte. De rechtbank betrekt hierbij ook het hiervoor aangehaalde strafblad van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn ziekelijke stoornis een gevaar oplevert voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen, zoals bedoeld in artikel 37 Sr. Alles overwegende acht de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geïndiceerd en bovendien ook passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op haar pleidooi voor vrijspraak, primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De raadsvrouw heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, daarbij opgemerkt dat zij de onderbouwing voldoende acht en het opgevoerde schadebedrag redelijk vindt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd, aannemelijk en niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft, gelet op het feit dat zij verdachte ontoerekeningsvatbaar acht, gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft eveneens om afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de officier van justitie moeten worden afgewezen. Hoewel kan worden vastgesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, vindt de rechtbank toewijzing van de vorderingen, gelet op het feit dat zij verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging en de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gelast, niet opportuun.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiairhet misdrijf:
een ander door geweld en een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
feit 2 primairhet misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3het misdrijf:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde en
ontslaatverdachte op dat onderdeel
van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte voor de duur van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1 subsidiair) van een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 400,- (zegge: vierhonderd euro)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 8 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
voorwaardelijke veroordelingen
-
wijst afde vordering tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Overijssel van 5 oktober 2018 met parketnummer 08/132859-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden;
-
wijst afde vordering tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Overijssel van 13 december 2018 met parketnummer 08/770206-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van negentien dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Westendorp, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. M. Nan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, Team Tactische Recherche, Afdeling Zeden, locatie Zwolle, met nummer [nummer 1] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 17 januari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 10-12):
(…) Plaats delict : Pannekoekendijk, Zwolle
Pleegdatum/tijd : Tussen dinsdag 15 januari 2019 om 16:55 uur en dinsdag 15 januari 2019 om 17:10 uur (…)
Ik liep op de brug. Ik kwam een man tegen. Deze man kwam uit de richting van de Pathé
en liep mij tegemoet. (…) Ik week uit naar links, zodat hij rechts van mij kon passeren. Hij ging ook naar links. Ik week uit naar rechts en hij week ook uit naar rechts. Ik zag dat hij recht op mij af kwam lopen. Het loopje van de man was licht overdreven alsof hij wilde laten zien dat hij een man was, hij zwaaide met zijn armen. (…) Ik zag dat hij een sigaret in zijn handen had. Ineens sloeg hij met zijn rechterarm om mijn nek heen. Hij had mij in een soort nek klem. Ik kon niet weg. (…) Met zijn linkerhand, waar hij de sigaret in beet had, ging hij naar zijn rechterhand, die om mijn nek heen zat. Ik zag vonkjes van de sigaret af spatten. Ik was bang dat hij mijn haar of mijn jas in de fik wilde steken met zijn sigaret. Of dat hij de sigaret in mijn nek wilde drukken. (…) Hij hield me vast tegen mijn wil en ik kon niet wegkomen. (…) Ik kan de man als volgt omschrijven:
- man
- getinte, bruine huidskleur, vermoedelijk van [Land 2] afkomst
- hij had een baardje (…)
- donker haar
- bruine ogen
- ongeveer 1.70 meter lang
- rond de 25 jaar oud
- hij droeg een zwart T-shirt met daaroverheen een licht bruine jas
- hij droeg een donkere broek
- hij sprak met een accent (…)
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2019, inclusief de bijgevoegde foto, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 20-22):
(…) Op donderdag 17 januari 2018, omstreeks 14:50 uur, was ik in een telefonisch gesprek
met de aangeefster. Tijdens dit telefonische gesprek verklaarde ze mij dat zij de man, die haar tegen haar wil had vastgepakt, op dinsdag 15 januari, op dinsdag 16 januari weer had gezien. Zij verklaarde mij dat zij toen onopvallend foto’s van de man had gemaakt. Ze verklaarde dat de man bezig was met zijn telefoon en haar niet zag. Ze maakte de foto’s van een afstandje. Op de foto’s is de verdachte te zien vanaf de achterkant. De kleding van de man op de foto, komt overeen met het signalement die de aangeefster gaf van de man die haar dinsdag 15 januari 2018, tegen haar wil had vastgehouden. (…)
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 27):
(…) Op de camerabeelden van de Diezerstraat zag ik dat de man (…) op dinsdag 15 januari(de rechtbank begrijpt 2019)(…) aan kwam lopen. Ik zag dat hij druk bewoog met zijn armen. (…) Ik zag dat hij richting de Grote Markt liep en dat hij op de het einde van de Diezerstraat, waar de Diezerstraat over gaat in de Grote Markt, naar een vrouw liep en ik zag dat hij haar een klap op haar achterwerk gaf. Ik zag dat de vrouw hierna volslagen verbaasd de man nakeek en uiteindelijk verder liep de Diezerstraat in. (…)
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2019, inclusief de bijgevoegde foto’s, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 28-32):
(…) Het signalement komt in zoverre overeen dat in beide meldingen wordt gesproken over
een getinte man met een bruine/beige jas en de donkere broek.
Aanvulling twee: ‘Hierop zag ik dat een man welke voldeed aan het signalement, de
winkel betrad op dinsdag 15 januari omstreeks 16.48.’ Ik zag dat de man een licht bruine jas aan had met een grijze capuchon op zijn hoofd. Ik zag dat de man een zwarte of in ieder geval donkere broek aan had.
Aanvulling drie: ‘Ik zag dat hij richting de Grote Markt liep en dat hij op de het einde van de Diezerstraat, waar de Diezerstraat over gaat in de Grote Markt, naar een vrouw liep en ik zag dat hij haar een klap op haar achterwerk gaf.’ Ik zag dat de man deze klap gaf met zijn rechter hand. (…)
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 23 januari 2019, inclusief de situatieschets, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 36-41):
(…) V: Vertel eens precies wat jou op 15 januari 2019 is overkomen?
A: Ik was onderweg naar huis van mijn werk. (…) Ik zag bij de brug dichtbij Pathé te Zwolle dat iemand wilde oversteken, de weg over. (…) Ik zag twee jongens praten. Die jongen liep mijn kant op. Ik dacht: “ik geef hem de ruimte, zodat hij langs kan lopen’’. Hij liep mijn kant op en had zijn arm uitgestrekt. Ik dacht toen hij steeds dichterbij kwam: “Wow gast, dit is niet normaal”. Ik duwde toen zijn arm weg en ik liep gelijk door naar mijn huis. (…)
V: Waar kwam jezelf vandaan?
D: Verbalisant toont Google Maps en getuige wijst de route aan.
A: Ik fietste vanaf Pathé over de linkerzijde van de Pannekoekendijk naar de brug over
het Zwarte water, richting mijn huis aan het Talentenplein. (…)
V: Hoeveel afstand zit er tussen waar die jongens staan en waar jij staat en hij dus
tussendoor moet?
A: Ik denk ongeveer een (1) meter.
V: Hoe waren jullie houdingen ten opzichte van elkaar?
A: Ik stond naar hem toe, omdat ik dat pad wilde gaan nemen. Ik wilde richting mijn studio lopen. Hij liep recht op mij af. (…)
Geslacht: Man
Leeftijd: ik denk dat hij jonger is dan ik ben. Ik denk 24 ofzo.
Lengte: Ik ben 1.71 meter lang. Hij was iets groter, hoeveel groter weet ik niet precies.
Gelaatskleur: licht getint of getint.
Postuur: Slank
Haarkleur: Donker.
Haarbijzonderheden: Halflang krullend haar, tot zijn oren. Geen kroes, maar een
compacte krul. (…)
Lichamelijke gebreken: Hij liep wel typisch. Omdat ik hem op de brug zat. Ik weet niet of het een stoere houding was, of dat hij raar deed of onder invloed was. Hij viel op door zijn manier van lopen. Daarom gaf ik hem de ruimte. (…)
Kleding: Zijn broek weet ik niet meer. Hij droeg een lichtbruine jas. Een kort model. (…)
6. Het proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2019, inclusief bijgevoegde foto, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 42-44):

(…) Bij het tonen van de foto hoorde ik getuige [slachtoffer 2] het volgende zeggen: “Ik weet niet of dit de jongen is die ik heb gezien. Wel kan ik met honderd procent zeker zeggen dat dit de jas is die de jongen droeg. Het is een zachte stof en zo’n soort bomberjack, kort model. Ik heb eerlijk gezegd niet heel goed op zijn gezicht gelet. Ik zag wel zijn haar, maar hij heeft hier een hoody op. Zijn jas met die lichte kleur trok wel mijn aandacht. Die jas is het zeker.” of woorden van gelijke strekking. (…)

7. Het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2019, inclusief bijgevoegd WhatsAppgesprek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 45-48):
(…) Op dinsdag 29 januari 2019 heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , omstreeks 14.23
uur met getuige [slachtoffer 2] gesproken over de WhatsApp berichten die zij op 15
januari 2019 in de groepsapp naar diverse bewoners uit haar appartementencomplex
heeft gestuurd. Hierin staat het volgende:
Om 17.11 uur stuurt [slachtoffer 2] : “Even fyi er loopt een rare gast over het pleintje. Hij
probeerde me bij mijn kruis te pakken, ik duwde hem weg. (…)
8. Het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2019, inclusief bijgevoegde foto, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 33-35):
(…) Tijdens mijn surveillance op 17 januari 2019 zag ik omstreeks 15:30 uur een man lopen over de Melkmarkt te Zwolle. Ik zag dat de man licht getint was, gekleed ging in een licht
bruine jas, grijze joggingbroek en zwarte schoenen. Ik zag dat de man onder zijn licht
bruine jas een kledingstuk droeg voorzien van een grijze capuchon. Ik zag dat de man
tussen de 1.60 en 1.70 meter lang was. Ik zag dat de man overeenkwam met de man die
ik had gezien op het filmpje die mij was toegezonden door collega [verbalisant 3] . Tevens kwam
de man geheel overeen in het opgegeven signalement van de man die op dinsdag 15
januari 2019 vrouwen had lastig gevallen op de Pannenkoekendijk en het Talentplein.
Ik heb de man staande gehouden en gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. Ik hoorde van
de man dat hij de Nederlandse taal niet machtig was en mij aansprak in de Engelse
taal. (…) De man gaf mij op te zijn:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] te [Land 1]
Verblijvend bij de [naam 2] aan de Nijverheidstraat [nummer 2] te Zwolle (…)
9. Het proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2019, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 49-55):
(…)Incident 2:
Bij het bekijken van de beelden uit de binnenstad via Iwatch, was te zien dat de
manspersoon op de hoek van de Grote Markt met de Diezerstraat liep welke voldeed aan
het signalement. Op de camerabeelden is te zien dat het 16:48 uur is. Er is te zien dat de man een vrouw passeert en daarbij met zijn rechterhand de vrouw op haar linker bil slaat. De vrouw draait zich daarbij om en kijkt verbouwereerd naar de man die op dat moment gewoon door loopt. Deze vrouw heeft geen melding gemaakt bij de politie. (…)
Incident 3: 2019025837
Aangeefster [slachtoffer 1] loopt over de brug op de Pannekoekendijk. In tegenovergestelde richting komt een manspersoon op haar aflopen die haar de weg belemmert en haar kortstondig vast pakt. Op de brug hangen camera’s waarvan de beelden waren opgevraagd. Op de camerabeelden is te zien dat het 16:52 uur is.
Op Google Maps heb ik de looproute berekend en daarvan een schermafbeelding gemaakt.
De berekening is gedaan van de hoek Grote Markt met de Diezerstraat naar halverwege de brug op de Pannekoekendijk. Over deze afstand zou je lopend gemiddeld zo’n 7 minuten doen. (…)
Incident 4: 2019023422
Getuige [slachtoffer 2] fietst rond 17:00 uur over de brug van de Pannekoekendijk en ziet een
manspersoon schuin oversteken. Als ze haar fietst in de kelder heeft gezet bij het
Talentenplein, grenzend aan de Pannekoekendijk, komt dezelfde man er aan lopen met
zijn arm wat uitgestrekt. Als hij haar passeert raakt hij bijna met zijn arm het
kruis van getuige [slachtoffer 2] waarbij getuige [slachtoffer 2] de arm weg kan slaan. De man loopt
gewoon door. (…)
10. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
(…) De voorzitter houdt mij voor dat aangeefster [slachtoffer 1] een dag later een foto heeft gemaakt van de man die haar vastgepakt zou hebben. Die foto heeft ze aan het de politie gestuurd en die zit ook in het dossier. Dat is deze foto, ik verwijs naar pagina 22. De voorzitter vraagt mij of ik degene ben die op de foto is te zien. Ja, dat ben ik. (…)

Voetnoten

1.vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,