ECLI:NL:RBOVE:2019:1814

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
230944 / KG RK 19-204
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot TBS

Op 22 mei 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die in een strafzaak onder parketnummer 08/710311-09 werd vervolgd, had op 5 april 2019 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tijdens een openbare terechtzitting. De meervoudige kamer, bestaande uit mrs. H.H. van der Lecq, C.C.S. Bordenga-Koppes en S.K. Huisman, had niet ingestemd met de wraking en een verweerschrift ingediend. Het wrakingsverzoek werd op 8 mei 2019 openbaar behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J. Lieftink, en de Officier van Justitie, mw. mr. M. de Weert, aanwezig was. De meervoudige kamer was niet verschenen.

Verzoeker voerde aan dat de beslissingen van de rechtbank grote gevolgen voor hem hadden, met name in het kader van de TBS. Hij had het gevoel dat de rechtbank partijdig was en dat de uitstel van de beslissing op zijn verzoeken een teken van vooringenomenheid was. De meervoudige kamer stelde echter dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het uitstellen van de beslissing een zorgvuldige afweging vereiste. De rechtbank had de verzoeken van de raadsman nog niet behandeld en de beslissing om dit uit te stellen was niet onbegrijpelijk.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen concrete feiten waren die deze vrees onderbouwden. De beslissing van de meervoudige kamer om de zaak inhoudelijk te behandelen na een zorgvuldige afweging werd als legitiem beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : 230944 / KG RK 19-204
Beslissing van 22 mei 2019
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]
nu verblijvende in de PI Almelo,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. Ytsma, advocaat te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08/710311-09 heeft op 5 april 2019 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, alwaar mrs. H.H. van der Lecq, C.C.S. Bordenga-Koppes en S.K. Huisman, hierna de meervoudige kamer, zitting hadden.
1.2.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de meervoudige kamer gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 5 april 2019.
1.3.
De meervoudige kamer heeft niet berust in de wraking en heeft gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 8 mei 2019 in het openbaar behandeld.
1.5.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen. Tevens is verschenen mw. mr. M. de Weert, Officier van Justitie. De leden van de meervoudige kamer hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
De beslissingen die voor u liggen hebben gigantische consequenties voor mij, want dan blijf ik voor de rest van mijn leven in de TBS. Nu u zegt deze beslissing uit te stellen, moet ik de rechtbank gaan wraken. Ik heb het idee dat u partijdig bent, dus ga ik u wraken. U parkeert de beslissing op het verzoek van mijn advocaat om de zaak aan te houden. Met de verlenging van de TBS, heb ik het idee dat het OM mij linksom of rechtsom achter de tralies wil hebben. Het punt van aanhouding vind ik heel belangrijk, ik kan niet meer reageren als u een beslissing neemt. Daar gaat u te gemakkelijk aan voorbij.
Ter aanvulling deelt mr. Lieftink, ter mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, mede dat het Openbaar Ministerie pas op 25 februari 2019 een nieuwe vordering heeft ingediend en ook de RC heeft verzocht om de TBS opnieuw voorlopig te hervatten. Ook toen is uitgebreid naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering. Met die verweren was de rechtbank dus bekend ten tijde van de zitting van 5 april 2019. De rechtbank kon dus verwachten dat de raadsman op die zitting opnieuw een verweer zou voeren rondom de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank was dus op 5 april 2019 gewaarschuwd door de verweren en had daarover op die zitting direct uitspraak kunnen doen. Dat heeft de rechtbank niet gedaan. De rechtbank wil hiervoor 14 dagen nemen, om vervolgens de zaak inhoudelijk te behandelen, zodat er eventueel een inhoudelijke beslissing zou kunnen worden genomen indien de verzoeken van de advocaat niet toegewezen zouden worden. Deze ruimte heeft de rechtbank niet kunnen nemen en zij had eerst deze formele verzoeken moeten behandelen en hierop moeten beslissen. De beslissing om die beslissing uit te stellen is zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.

3.Het standpunt van de meervoudige kamer

3.1.
De meervoudige kamer heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (schijn van) vooringenomenheid aan de zijde van de rechtbank. Het uitstellen van de beslissing op de verzoeken die namens de heer [verzoeker] zijn gedaan, kan op geen enkele wijze als vooringenomenheid worden uitgelegd. De stelling die de raadsman ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft geformuleerd, inhoudende dat de rechtbank toch in elk geval tot aanhouding had kunnen beslissen en dat door dit niet te doen, blijk van vooringenomenheid wordt gegeven, is naar het oordeel van de meervoudige kamer onhoudbaar. De raadsman heeft dit verzoek als subsidiair verzoek geformuleerd, zodat de rechtbank hier eerst aan toe zou komen wanneer het primaire verzoek zou worden afgewezen. Juist de beoordeling van dit primaire verzoek verdiende naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldiger afweging dan op dat moment kon worden gemaakt. Op geen enkele wijze werd hiermee vooruit gelopen op een oordeel. Vanuit proceseconomische redenen (het zittingsrooster is dermate vol dat het eventueel opnieuw plannen van een zitting voor grote moeilijkheden zou zorgen) is gekozen om alle opties open te houden en de zaak volledig te willen behandelen.

4.4. Het standpunt van de Officier van Justitie

4.1.
De Officier van Justitie heeft ter zitting van de wrakingskamer gesteld dat van vooringenomenheid van de meervoudige kamer niet is gebleken.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
De wrakingskamer volgt niet de stelling van verzoeker en diens raadsman, dat de beslissing van de meervoudige kamer om haar beslissing op de formele verzoeken veertien dagen uit te stellen en om vervolgens de zaak inhoudelijk te behandelen, met de aantekening dat mochten de verzoeken van de advocaat niet slagen er een inhoudelijke beslissing kon worden genomen, zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De door de raadsman bepleite beslissingen, primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en subsidiair aanhouding van de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting behoorden nog steeds tot de door de rechtbank te nemen beslissingen. Uit niets blijkt van vooringenomenheid van de rechtbank of de schijn daarvan. De vrees van verzoeker dat de rechtbank het Openbaar Ministerie zou volgen en hij daardoor in de TBS zou blijven zitten, mist feitelijke grondslag nu deze vrees niet met argumenten is onderbouwd.
De wrakingskamer overweegt voorts dat haar geen oordeel toekomt over de juistheid van de beslissing van de meervoudige kamer dat zij over de verzoeken van de raadsman van de verdachte eerst goed wil nadenken en op die verzoeken pas wil ingaan bij de (eind-) uitspraak.
De motivering van dat oordeel kan evenmin een grond vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven [ ECLI:NL:HR:2018:1413]. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.

4.De beslissing:

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, B.W.M. Hendriks en A.A.A.M. Schreuder in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.