ECLI:NL:RBOVE:2019:1571

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
ak_ 18 _ 1191
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitrit aan de Kerkstraat te Goor ten behoeve van bevoorrading supermarkt

In deze zaak gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning voor een uitrit aan de Kerkstraat te Goor, die noodzakelijk is voor de bevoorrading van een supermarkt. De rechtbank Overijssel heeft op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen bewoners, ondernemers en de gemeente Hof van Twente. De gemeente had eerder een omgevingsvergunning geweigerd, maar na bezwaar van de supermarkt is deze vergunning alsnog verleend. De eisers, waaronder bewoners en ondernemers, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met verkeersveiligheid en het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in de bezwaarprocedure niet correct heeft gehandeld door eisers niet te horen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, omdat de vergunning uiteindelijk kan worden verleend op basis van de verkeersveiligheidseisen en de relevante wetgeving. De rechtbank heeft de proceskosten van de eisers toegewezen aan de gemeente, die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1191

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Bewoners /huurders/eigenaren appartementencomplex Wheeme 1, (centrum)ondernemers, stichting Historisch Goor, eigenaren diverse winkelpanden te Goor, alle(n) wonende of gevestigd te Goor, eisers,

gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder,

gemachtigde: mr. C.J.H. Delissen.
Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
Lidl Nederland GmbHte Huizen,
gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning geweigerd voor een uitrit ten behoeve van belanghebbende nabij het adres Kerkstraat 2 in Goor, kadastraal bekend Goor, sectie C, nummers 5823, 5822, 5987, 4209, 3548, 2470 en 5243.
Bij besluit van 1 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019.
Namens eisers zijn verschenen gemachtigde voornoemd en [naam].
Namens verweerder zijn verschenen gemachtigde voornoemd, mr. A.A. van den Brand, B.J.M. Rouweler en G.R.F. ter Braak. Namens belanghebbende zijn verschenen gemachtigde voornoemd en [naam].

Overwegingen

1.
Inleiding
De aanvraag om omgevingsvergunning van 8 mei 2017 ziet op een uitrit nabij het adres Kerkstraat 2 te Goor, zoals aangegeven op de tekening die bij de aanvraag behoort. De vrachtwagens rijden via de Laarstraat de Kerkstraat in, rijden aan de rechterzijde van de Kerkstraat langs de gevel van de te bouwen supermarkt voor het laden en lossen, en rijden na het lossen via de Kerkstraat in westelijke richting.
In het primaire besluit is de omgevingsvergunning geweigerd omdat volgens verweerder sprake is van gevaar voor het verkeer op de weg en omdat de uitweg ten koste gaat van openbare parkeerplaatsen. Gelet op artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in combinatie met de imperatieve redactie van artikel 2.12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) moet de vergunning worden geweigerd. Verweerder heeft zich gebaseerd op het rapport van Goudappel Coffeng (GC) van 11 april 2017 (variant 5) en heeft in aanmerking genomen dat de minimale veiligheidsmarge van 0,75 meter – die nodig is in verband met de aanwezigheid van (brom)fietsers – niet overal aanwezig is, waardoor knelpunten ontstaan. De knelpunten bestaan uit een potentiële dode hoek-situatie bij het oprijden van de laad- en losplaats waarbij het voetpad en de weg moeten worden doorkruist. Daarnaast blijven de vier openbare langparkeerplaatsen aan de Laarstraat niet volledig buiten de veiligheidsmarge, zodat deze parkeerplaatsen niet veilig kunnen worden gebruikt. Dit betekent dat het realiseren van de uitweg voor de supermarkt ten koste gaat van deze openbare parkeerplaatsen.
Belanghebbende heeft tijdens de bezwaarprocedure Royal Haskoning DHV (RH DHV)
om advies gevraagd over de verkeersveiligheid van de bevoorrading van de supermarkt aan de Kerkstraat. Dit advies is neergelegd in een memo van 13 september 2017.
De commissie bezwaarschriften gaf in zijn advies aan dat de teneur in het rapport van GC
ten aanzien van variant 5 anders is dan verweerder aanneemt. Verweerder kan naar de mening van de commissie niet zonder meer om de (positieve) conclusie van GC betreffende de nieuwe varianten 4 en met name 5 heen en de commissie adviseert verweerder om zich nader te beraden op de vraag of het bestreden besluit wel in stand kan blijven.
Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit alsnog de gevraagde vergunning verleend.
2.
Beoordeling
Eisers hebben in beroep het volgende aangevoerd.
2.1
Ten onrechte niet gehoord.
Eisers zijn ten onrechte niet opgeroepen voor de hoorzitting tijdens de bezwaarprocedure tegen de weigering van de uitwegvergunning en verweerder heeft in strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaarschrift van belanghebbende niet ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Bij de beoordeling of eisers belanghebbenden zijn is bepalend of zij kenbaar hebben gemaakt dat zij zich verzetten tegen verlening van de gevraagde vergunning. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX4429). Tijdens de zitting is gebleken dat verweerder op de hoogte was van de bezwaren van eisers tegen de uitweg via de Kerkweg. Dit betekent dat verweerder, zodra bekend werd dat in bezwaar alsnog vergunning zou worden verleend, eisers in de gelegenheid had moeten stellen een zienswijze in te dienen en tevens dat verweerder eisers over die zienswijze had moeten horen.
Vast staat dat eisers niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaren tegen het alsnog verlenen van de omgevingsvergunning naar voren te brengen en tijdens een hoorzitting toe te lichten. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze schending met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat hetgeen eisers tijdens de hoorzitting naar voren hadden willen brengen van invloed zou kunnen zijn geweest op het te nemen besluit.
Dit betekent dat het beroep van eisers gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
2.2
Geen aanvraag
Volgens eisers kan de aanvraag voor de aanleg van een in- en uitrit aan de Kerkstraat niet leiden tot de daadwerkelijke aanleg daarvan, omdat er geen omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een supermarkt met een laad- en losplaats aan de Kerkstraat.
De omgevingsvergunning van 28 mei 2018 waarover belanghebbende beschikt, voorziet in een laad- en losplaats aan de zijde van de Wheeme. Omdat inmiddels een voorbereidingsbesluit geldt, zal een eventuele nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvraag die nu in geschil is, kan derhalve niet leiden tot het beoogde resultaat, zodat belanghebbende geen belang heeft bij het verzoek.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de uitweg aan de Kerkstraat is ingediend op 8 mei 2017. Bij besluit van 28 mei 2018 is, na de uitspraak van deze rechtbank waarin het beroep van belanghebbende tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van de supermarkt gegrond is verklaard, alsnog een omgevingsvergunning daarvoor verleend. In dat bouwplan is de uitweg voorzien aan de zijde van de Wheeme. De omgevingsvergunning voor deze uitweg is door verweerder ingetrokken bij besluit van 11 augustus 2017 en vervolgens gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 25 mei 2018. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld, bij de rechtbank bekend met procedurenummer AWB 18/1190. De rechtbank heeft bij uitspraak van vandaag het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Dit betekent dat de uitweg aan de Wheeme niet gerealiseerd kan worden en dat belanghebbende derhalve belang heeft bij de verlening van een vergunning voor een uitweg aan de Kerkstraat. Dit wordt niet anders door het inmiddels geldende voorbereidingsbesluit.
2.3
Strijd met het bestemmingsplan
Eisers voeren aan dat geen sprake is van een uitweg maar van de aanleg van een nieuwe parallelweg en een reconstructie van de Kerkstraat met een ingrijpende wijziging van de structuur van het openbaar gebied. Het project is daarom in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Goor Centrum e.o’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de tekeningen die bij de aanvraag voor de aanleg van een uitweg zijn gevoegd, niet worden afgeleid dat sprake is van een nieuwe parallelweg dan wel een reconstructie van de Kerkstraat. Daar komt nog bij dat het beoordelingskader van artikel 2.18 van de Wabo en artikel 2.12 van de APV beperkt is en niet ziet op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Deze grond kan dan ook niet slagen. Dit geldt evenzeer voor het door eisers ingenomen standpunt dat geen sprake is van een uitweg in verkeerskundige zin zoals bedoeld in de CROW-publicatie ‘drempels, plateaus en uitritten’. Bepalend is wat is aangevraagd en er is geen aanleiding voor de conclusie dat de aangevraagde uitweg niet aan de daaraan in verkeerskundige zin te stellen voorwaarden voldoet.
2.4
Uitwegvergunning is in strijd met de Wabo en de APV
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op grond van de Wabo een uitweg te maken naar de weg.
Artikel 2:12, eerste lid, van de APV bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of een verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge het tweede lid wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Volgens eisers levert de uitweg gevaar op voor het verkeer op de weg vanwege de dode hoek-situatie en omdat er onvoldoende ruimte is voor (brom)fietsen. Tevens is aangevoerd dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het rapport van GC van 11 april 2017 omdat dit uitgaat van onjuiste feiten en uitgangspunten
;ten onrechte wordt niet uitgegaan van de aanwezigheid van bomen op eigen grond van belanghebbende die op grond van de verleende omgevingsvergunning van 28 mei 2018 geplant moeten worden en GC beveelt een veiligheidsmarge aan van 1 meter maar rekent met 0,75 m. Tevens wijzen eisers er op dat de verkeerintensiteit zal toenemen en dat GC daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden.
Door eisers is een rapport overgelegd van Bono Traffics van 3 augustus 2018. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 19 oktober 2018 nadere vragen gesteld aan GC. Deze vragen zijn beantwoord per mail van 30 oktober 2018.
Belanghebbende heeft eveneens een reactie op het beroepschrift overgelegd van RH DHV, neergelegd in de memo van 27 september 2018.

Bomenrij

Wat betreft de geprojecteerde bomenrij kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank worden gevolgd. In het verweerschrift is hierover opgenomen dat deze bomen een mogelijke invulling van de toekomstige situatie geven en deel uitmaken van een (her)plantplicht in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de supermarkt waarbij is uitgegaan van de in- en uitrit aan de zijde van de Wheeme. Op dit moment zijn er geen bomen en in de situatie die thans voorligt, is er voor het (her)planten van bomen geen ruimte.

Veiligheidsmarge

Verweerder heeft GC gevraagd naar de reden van het hanteren van een veiligheidsmarge van 0,75 meter in het rapport, terwijl een marge van 1 meter wordt aanbevolen. Volgens GC is 0,75 meter voldoende ruimte maar wordt dit door chauffeurs toch nog als krap ervaren. Het vergroten van de marge met 0,25 meter is niet noodzakelijk maar heeft meer een comfort-aspect. De manoeuvres blijven normaal gesproken binnen de uitgezette blauwe contourlijnen van de simulatie. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze toelichting het rapport van GC op dit punt voldoende verduidelijkt. Het standpunt van GC wordt in de memo van RH DHV van 27 september 2018 onderschreven.

Gevaar voor voetgangers en (brom)fietsers

In het rapport van GC (pagina 4, variant 5 met aankomst vanuit het oosten) is het volgende opgenomen, uitgaande van een pad langs de hele zuidkant van het te bouwen pand:
  • Bij aankomst kan de wagen de manoeuvre naar het pad maken zonder de Kerkstraat op te moeten komen. Omdat er zelfs nog ruimte is tussen de contourlijn van de vrachtwagenmanoeuvre en de ‘kant van de weg’ van de Kerkstraat, zal verkeer op de Kerkstraat niet of nauwelijks schrikken van de draaiende vrachtwagen. Wel moeten chauffeurs hier letten op voetgangers die op het trottoir lopen dat zij doorkruisen (potentiële dode hoek);
  • De route langs de zuidkant is afgescheiden van overig verkeer;
  • Bij vertrek naar de Kerkstraat heeft de chauffeur goed zicht op het verkeer uit beide richtingen;
  • Bij vertrek komt de wagen wel voor een deel op de andere weghelft, maar afgezien van voetgangers op het trottoir aan de noordzijde van de Kerkstraat (die goed zichtbaar zijn) hoeft de wagen geen andere verkeersstromen te doorkruisen.
GC komt tot de conclusie dat de route waarbij de wagen aankomt vanuit het oosten (Laarstraat) en vertrekt naar het westen, van alle beschouwde manoeuvres duidelijk de gunstigste is.
RH DHV onderschrijft in het rapport van 13 september 2017 deze door GC geformuleerde conclusie.
In het bestreden besluit overweegt verweerder dat de potentiële dode hoek-situatie
die GC aanduidt, gerelativeerd moet worden, aangezien de chauffeurs zicht hebben op
de voetgangers. Dit is geen gewichtige belemmering vanuit veiligheidsoogpunt, maar een situatie die veelvuldig optreedt in het land en in de gemeente (namelijk een rechtsaf slaande vrachtauto). Op het punt van de veiligheidsmarges heeft verweerder na heroverweging het standpunt ingenomen dat deze marges niet dwingen tot weigering van de vergunning, omdat er ook in de huidige situatie vrachtwagens en bussen rijden die rekening houden met (brom)fietsers.
Eisers beroepen zich op het rapport van Bono Traffics van 3 augustus 2018, waarin hierover wordt gesteld dat het inrijden vanaf de Laarstraat een rechtsaf-beweging betreft waarbij altijd het gevaar bestaat dat een dode hoek-situatie optreedt (ter plaatse met name met langzaam verkeer).
De rechtbank ziet in het advies van Bono Traffics geen aanleiding om te oordelen dat verweerders standpunt onjuist is.

Parkeerplaatsen

Eisers voeren aan dat de uitweg ten koste gaat van de vier langsparkeerplaatsen, omdat deze binnen de gehanteerde veiligheidsmarge van 1 meter liggen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat volgens GC en RH DHV deze veiligheidsmarge alleen geldt bij manoeuvres en niet bij rechtstandige verkeersbewegingen. De geringe doorkruising van de meest zuidelijke parkeerplaats dwingt volgens GC evenmin tot het weigeren van de uitwegvergunning. Ook Bono Traffics geeft aan dat de veiligheidsmarge op het nagenoeg rechte stuk de parkeervakken doorkruist maar dat deze veiligheidsmarge niet van toepassing is aangezien op dat moment geen manoeuvres plaatsvinden. Mede gelet op de nadere toelichting van GC in de mail van 30 oktober 2018 waaruit blijkt dat er voldoende ruimte is tussen een geparkeerde auto en de hoekpunt van het parkeervak waar de vrachtwagen het dichtst langs rijdt, kan het standpunt van verweerder dat er geen parkeerplaats komt te vervallen worden gevolgd.

Ruimte voor laden en lossen

Eisers voeren nog aan dat GC onvoldoende rekening houdt met de ruimte die vrachtwagens nodig hebben op de laad- en losplaats in verband met het kunnen openen van de deuren (benodigd 5.80 m, ruimte is maar 5.75 m). Voor zover dit aspect in het kader van artikel 2.12 van de APV al moet worden beoordeeld, is dit door GC in de mail van 30 oktober 2018 voldoende toegelicht.

Verkeersintensiteit

In het verweerschrift geeft verweerder aan dat uit geen van de verschillende onderzoeken blijkt dat de verkeersintensiteit tot verkeersonveilige situaties leidt. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
2.5
Rechtsgevolgen
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerders besluit om omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van de in- en uitrit voor laden en lossen aan de Kerkstraat in rechte stand kan houden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.6
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. A.J.G.M. van Montfort, leden, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.