Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het op 19 maart 2019 gedane verzoek tot wraking van mr. C. Verdoold, rechter in deze rechtbank en in haar hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/229575 / JE RK 19-381, welk verzoek is opgenomen in het proces-verbaal van deze terechtzitting,
- de op 22 maart 2019 ingekomen reactie van mr. Verdoold,
- het mailbericht van 25 maart 2019 van de griffier van de rechtbank (hierna: de griffier) aan verzoekster,
- het mailbericht van 29 maart 2019 van verzoekster,
- het mailbericht en de brief van 1 april 2019 van de griffier aan verzoekster,
- het mailbericht van 4 april 2019 (10.25 uur) van de griffier aan verzoekster in reactie op een telefonisch gesprek tussen verzoekster en de griffier op 4 april 2019,
- het mailbericht van 4 april 2019 (11.30 uur) van verzoekster,
- het mailbericht van 4 april 2019 (12:24 uur) van de griffier aan verzoekster,
- het vervolgens bij mailbericht van 4 april 2019 (12.43 uur) ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen de wrakingskamer,
- het mailbericht van 4 april 2019 (12.47 uur) van verzoekster,
- het mailbericht van 4 april 2019 (15.22 uur) van de griffier aan verzoekster,
- het mailbericht van 5 april 2019, met bijlagen, van verzoekster,
- het mailbericht van 5 april 2019 van de griffier aan de verzoekster.
5 april 2019. Daarbij is aan verzoekster meegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek op korte termijn is gepland, omdat ook de onderliggende zaak spoedeisend is en dat er om die reden geen rekening is gehouden met het feit dat zij de komende 4 weken verhinderd is.
5 april 2019 om 15.00 uur doorgaat, maar dat zij ook schriftelijk voor dat tijdstip kan reageren als zij daar de voorkeur aan geeft.
5 april 2019 te houden en de beslissing om de behandeling van dat wrakingsverzoek niet uit te stellen. Dit verzoek kan slechts tot doel hebben om alsnog een uitstel van de vastgestelde behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Verdoold te bewerkstelligen. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk dient te worden behandeld en dat er geen (standaard)termijn (van bijvoorbeeld vijf dagen) ter voorbereiding van het wrakingsverzoek zoals verzoekster kennelijk voor ogen heeft, geldt. Het hanteren van een dergelijke termijn strookt ook niet met de aard van een wrakingsverzoek. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat verzoekster op 19 maart 2019 het verzoek tot wraking van mr. Verdoold heeft gedaan en dat in dat licht bezien ook niet kan worden geoordeeld dat zich, door de mondelinge behandeling van dat verzoek te laten plaatsvinden op 5 april 2019 en het verzoek tot uitstel niet te honoreren, een zodanig uitzonderlijke omstandigheid voordoet dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de (voorzitter van de) wrakingskamer jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat het evident is dat hetgeen verzoekster aan het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer ten grondslag heeft gelegd geen grond voor wraking kan opleveren en dat met dit wrakingsverzoek van dit middel misbruik wordt gemaakt. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek tot haar wraking buiten behandeling stellen. Ter vergelijking wijst de wrakingskamer op de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:1770.
3.Het verzoek tot wraking van mr. Verdoold
proces-verbaal van deze terechtzitting.
19 maart 2019 al op een eerder moment te kennen heeft gegeven dat zij mr. Verdoold wilde wraken, maar dat dit ten onrechte is gepasseerd, (2) ten onrechte geen toepassing wordt gegeven aan fundamentele processuele voorschriften en dat er sprake is van schending van de mensenrechten, (3) mr. Verdoold al eerder beslissingen heeft genomen ten aanzien van haar kinderen [naam 1] en [naam 2] , (4) mr. Verdoold niet kritisch is op (de vertegenwoordigster van) de Stichting Jeugdbescherming Overijssel (hierna te noemen: de GI) en weigert de vertegenwoordigster van de GI onder ede te stellen, (5) in de onderliggende zaak diverse fouten zijn gemaakt, (6) de onderliggende zaak in de kern gaat over een onderwijskwestie, hetgeen bij uitstek een bestuursrechtelijke aangelegenheid is waarover mr. Verdoold in haar hoedanigheid van kinderrechter niet gaat, (7) mr. Verdoold discrimineert en
(8) mr. Verdoold haar kinderen [naam 1] en [naam 2] geen goede bescherming biedt.
mr. Verdoold is omgegaan met de intentie dan wel de bedoeling van verzoekster om haar te wraken, zodanig is dat daarin reeds de vrees voor partijdigheid dan wel vooringenomenheid volgt. Hoewel verzoekster op een eerder moment tijdens de zitting op 19 maart 2019 te kennen heeft gegeven dat zij mr. Verdoold wenste te wraken, blijkt uit het proces-verbaal voldoende dat er, na overleg met haar advocaat, kennelijk overeenstemming was dat de behandeling zou worden voortgezet en dat verzoekster als zij mr. Verdoold alsnog wilde wraken, dat op een later moment kon doen. Op een later moment tijdens de voornoemde mondelinge behandeling heeft verzoekster mr. Verdoold vervolgens alsnog gewraakt en is haar de gelegenheid geboden om haar redenen voor de wraking te verwoorden en zijn deze in het proces-verbaal opgenomen.
mr. Verdoold betrokken is geweest bij eerdere beslissingen over [naam 1] en [naam 2] en dat
mr. Verdoold in de onderliggende zaak tijdens de mondelinge behandeling op
19 maart 2019 de vertegenwoordigster van de GI niet onder ede heeft gesteld. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt echter geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van door de rechter genomen inhoudelijke en/of processuele beslissingen in de onderliggende zaak dan wel eerdere zaken die verzoekster onwelgevallig zijn. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissingen feiten opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is geen sprake.
20 maart 2019, bij beschikking van 19 maart 2019 door de (vanwege dit wrakingsverzoek) tijdelijk met de zaak belaste kinderrechter mr. J.H. Olthof is verlengd tot 20 april 2019.
4.De beslissing
12 april 2019.