ECLI:NL:RBOVE:2019:1483

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
230336 KG RK 19-165
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechter en wrakingskamer in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 12 april 2019 een verzoek tot wraking van mr. C. Verdoold, rechter en kinderrechter, afgewezen. Verzoekster, die in persoon procedeerde, had op 19 maart 2019 een wrakingsverzoek ingediend, maar was niet verschenen op de zitting van 5 april 2019, waar haar verzoek werd behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster onvoldoende tijd had gekregen om haar verzoek voor te bereiden, maar dit werd niet als een gegronde reden voor wraking beschouwd. De wrakingskamer stelde vast dat het verzoek tot wraking van mr. Verdoold was gebaseerd op onwelgevallige procesbeslissingen en dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat het wrakingsverzoek niet bedoeld is om procesbeslissingen te betwisten en dat verzoekster het middel van wraking misbruikte. Daarom werd het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld en werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: 230336 KG RK 19-165
Beslissing van 12 april 2019
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster tot wraking,
in persoon procederend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • het op 19 maart 2019 gedane verzoek tot wraking van mr. C. Verdoold, rechter in deze rechtbank en in haar hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/229575 / JE RK 19-381, welk verzoek is opgenomen in het proces-verbaal van deze terechtzitting,
  • de op 22 maart 2019 ingekomen reactie van mr. Verdoold,
  • het mailbericht van 25 maart 2019 van de griffier van de rechtbank (hierna: de griffier) aan verzoekster,
  • het mailbericht van 29 maart 2019 van verzoekster,
  • het mailbericht en de brief van 1 april 2019 van de griffier aan verzoekster,
  • het mailbericht van 4 april 2019 (10.25 uur) van de griffier aan verzoekster in reactie op een telefonisch gesprek tussen verzoekster en de griffier op 4 april 2019,
  • het mailbericht van 4 april 2019 (11.30 uur) van verzoekster,
  • het mailbericht van 4 april 2019 (12:24 uur) van de griffier aan verzoekster,
  • het vervolgens bij mailbericht van 4 april 2019 (12.43 uur) ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen de wrakingskamer,
  • het mailbericht van 4 april 2019 (12.47 uur) van verzoekster,
  • het mailbericht van 4 april 2019 (15.22 uur) van de griffier aan verzoekster,
  • het mailbericht van 5 april 2019, met bijlagen, van verzoekster,
  • het mailbericht van 5 april 2019 van de griffier aan de verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek van verzoekster is op 5 april 2019 behandeld. Verzoekster is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Zij heeft gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om een schriftelijke reactie in te dienen ter verdere onderbouwing van haar wrakingsverzoek(en). Mr. Verdoold heeft laten weten niet te zullen verschijnen, tenzij de wrakingskamer haar aanwezigheid noodzakelijk vindt.
1.3.
De beslissing is bepaald op vandaag.
2. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer
2.1.
In haar hiervoor aangehaalde mailbericht van 29 maart 2019 heeft verzoekster in reactie op het mailbericht van 25 maart 2019 van de griffier, waarin hij ten behoeve van de planning van de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Verdoold verhinderdata in de maand april 2019 heeft opgevraagd, meegedeeld dat zij pas in de week van 29 april 2019 in de gelegenheid is om een mondelinge behandeling bij te wonen. Zij heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat zij op zoek is naar een advocaat die gespecialiseerd is in wrakingen, aangezien de behandeling van een wrakingsverzoek ter zitting een bepaalde expertise vraagt.
2.2.
Bij brief/mailbericht van 1 april 2019 heeft de griffier aan verzoekster bericht dat de behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Verdoold zal plaatsvinden op
5 april 2019. Daarbij is aan verzoekster meegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek op korte termijn is gepland, omdat ook de onderliggende zaak spoedeisend is en dat er om die reden geen rekening is gehouden met het feit dat zij de komende 4 weken verhinderd is.
2.3.
In reactie op de hiervoor aangehaalde mailberichten van 4 april 2019 van verzoekster en het telefonisch onderhoud op 4 april 2019 tussen verzoekster en de griffier, heeft de griffier haar meegedeeld dat, na overleg met de voorzitter van de wrakingskamer, geen verder uitstel wordt verleend en dat wat betreft de wrakingskamer de zitting van
5 april 2019 om 15.00 uur doorgaat, maar dat zij ook schriftelijk voor dat tijdstip kan reageren als zij daar de voorkeur aan geeft.
2.4.
Verzoekster heeft vervolgens bij mailbericht van 4 april 2019 (12.43 uur) de wrakingskamer gewraakt, waartoe - kort samengevat en zakelijk weergegeven - is aangevoerd dat de wrakingskamer haar onvoldoende tijd heeft geboden om het verzoek tot wraking van mr. Verdoold voor te bereiden. Verzoekster stelt dat haar minstens vijf extra dagen hadden moeten worden gegund om de zaak voor te bereiden. Bij de vaststelling van de datum voor de behandeling van het verzoek tot wraking is ten onrechte niet meegewogen dat zij een fysieke beperking heeft en dat zij een eigen bedrijf heeft waarin zij een hoge functie bekleedt. Ten onrechte wordt geen toepassing gegeven aan fundamentele processuele voorschriften. Daarnaast stelt verzoekster dat er sprake is van schending van de mensenrechten. Verzoekster meent ook dat haar verzoek tot wraking van de wrakingskamer door een andere wrakingskamer, desnoods door een verwijzing naar een andere rechtbank of door de wrakingskamer samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht, moet worden behandeld.
2.5.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
2.6.
Uitgangspunt bij de behandeling van wrakingsverzoeken door de rechtbank Overijssel is dat een verzoek wordt beoordeeld door een vaste wrakingskamer, samengesteld uit rechters van het eigen gerecht. Dit is in overeenstemming met het wrakingsprotocol van de rechtbank Overijssel (hierna: het wrakingsprotocol).
2.7.
De wrakingskamer ziet (ambtshalve) geen gronden om het verzoek tot wraking van de wrakingskamer te verwijzen naar een andere rechtbank of de wrakingskamer samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht. In artikel 5.2 van het wrakingsprotocol wordt vermeld dat in uitzonderlijke situaties de wrakingskamer kan worden samengesteld uit leden van andere rechtbanken. Van een uitzonderlijke situatie is echter niet gebleken.
2.8.
De wrakingskamer stelt, op basis van de mailberichten van 4 april 2019 (11.30 uur) en 5 april 2019 vast, dat het tegen haar gerichte wrakingsverzoek uitsluitend wordt gebaseerd op verzoekster niet welgevallige processuele beslissingen, te weten de beslissing om de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Verdoold op
5 april 2019 te houden en de beslissing om de behandeling van dat wrakingsverzoek niet uit te stellen. Dit verzoek kan slechts tot doel hebben om alsnog een uitstel van de vastgestelde behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Verdoold te bewerkstelligen. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk dient te worden behandeld en dat er geen (standaard)termijn (van bijvoorbeeld vijf dagen) ter voorbereiding van het wrakingsverzoek zoals verzoekster kennelijk voor ogen heeft, geldt. Het hanteren van een dergelijke termijn strookt ook niet met de aard van een wrakingsverzoek. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat verzoekster op 19 maart 2019 het verzoek tot wraking van mr. Verdoold heeft gedaan en dat in dat licht bezien ook niet kan worden geoordeeld dat zich, door de mondelinge behandeling van dat verzoek te laten plaatsvinden op 5 april 2019 en het verzoek tot uitstel niet te honoreren, een zodanig uitzonderlijke omstandigheid voordoet dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de (voorzitter van de) wrakingskamer jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat het evident is dat hetgeen verzoekster aan het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer ten grondslag heeft gelegd geen grond voor wraking kan opleveren en dat met dit wrakingsverzoek van dit middel misbruik wordt gemaakt. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek tot haar wraking buiten behandeling stellen. Ter vergelijking wijst de wrakingskamer op de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:1770.

3.Het verzoek tot wraking van mr. Verdoold

3.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Verdoold, rechter in deze rechtbank en in haar hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/229575 / JE RK 19-381, welk verzoek is opgenomen in het
proces-verbaal van deze terechtzitting.
3.2.
Mr. Verdoold heeft niet in de wraking berust en heeft een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
3.3.
Voor zover verzoekster heeft verzocht om dit wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank of de wrakingskamer samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht, is de wrakingskamer, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.6. en 2.7., van oordeel dat hier geen aanleiding voor is.
3.4.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
3.5.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.6.
Naar de wrakingskamer begrijpt heeft verzoekster aan het verzoek tot wraking van mr. Verdoold ten grondslag gelegd dat (1) zij tijdens de mondelinge behandeling op
19 maart 2019 al op een eerder moment te kennen heeft gegeven dat zij mr. Verdoold wilde wraken, maar dat dit ten onrechte is gepasseerd, (2) ten onrechte geen toepassing wordt gegeven aan fundamentele processuele voorschriften en dat er sprake is van schending van de mensenrechten, (3) mr. Verdoold al eerder beslissingen heeft genomen ten aanzien van haar kinderen [naam 1] en [naam 2] , (4) mr. Verdoold niet kritisch is op (de vertegenwoordigster van) de Stichting Jeugdbescherming Overijssel (hierna te noemen: de GI) en weigert de vertegenwoordigster van de GI onder ede te stellen, (5) in de onderliggende zaak diverse fouten zijn gemaakt, (6) de onderliggende zaak in de kern gaat over een onderwijskwestie, hetgeen bij uitstek een bestuursrechtelijke aangelegenheid is waarover mr. Verdoold in haar hoedanigheid van kinderrechter niet gaat, (7) mr. Verdoold discrimineert en
(8) mr. Verdoold haar kinderen [naam 1] en [naam 2] geen goede bescherming biedt.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 maart 2019 niet blijkt dat de wijze waarop
mr. Verdoold is omgegaan met de intentie dan wel de bedoeling van verzoekster om haar te wraken, zodanig is dat daarin reeds de vrees voor partijdigheid dan wel vooringenomenheid volgt. Hoewel verzoekster op een eerder moment tijdens de zitting op 19 maart 2019 te kennen heeft gegeven dat zij mr. Verdoold wenste te wraken, blijkt uit het proces-verbaal voldoende dat er, na overleg met haar advocaat, kennelijk overeenstemming was dat de behandeling zou worden voortgezet en dat verzoekster als zij mr. Verdoold alsnog wilde wraken, dat op een later moment kon doen. Op een later moment tijdens de voornoemde mondelinge behandeling heeft verzoekster mr. Verdoold vervolgens alsnog gewraakt en is haar de gelegenheid geboden om haar redenen voor de wraking te verwoorden en zijn deze in het proces-verbaal opgenomen.
3.8.
Als reden voor het wrakingsverzoek heeft verzoekster ook aangevoerd dat
mr. Verdoold betrokken is geweest bij eerdere beslissingen over [naam 1] en [naam 2] en dat
mr. Verdoold in de onderliggende zaak tijdens de mondelinge behandeling op
19 maart 2019 de vertegenwoordigster van de GI niet onder ede heeft gesteld. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt echter geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van door de rechter genomen inhoudelijke en/of processuele beslissingen in de onderliggende zaak dan wel eerdere zaken die verzoekster onwelgevallig zijn. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissingen feiten opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is geen sprake.
3.9.
Het standpunt van verzoekster dat mr. Verdoold niet kritisch is tegen (de vertegenwoordigster van) de GI volgt de wrakingskamer niet. Verzoekster miskent dat het de rechter is die de aan de orde zijnde thema’s ter zitting bepaalt. Indien een partij zich daarmee niet kan verenigen, bijvoorbeeld omdat in haar ogen niet de juiste thema’s aan de orde komen of niet de juiste vragen zijn gesteld levert dat in principe geen grond op voor een succesvolle wraking, maar zal dit in hoger beroep aan de orde moeten worden gesteld, indien die partij zich met de uitkomst van de rechterlijke afweging niet kan verenigen.
3.10.
Wat er ook zij van de stelling van verzoekster dat het proces-verbaal niet volledig zou zijn en onjuistheden zou bevatten, dit proces-verbaal wordt na de zitting opgemaakt en kan geen aanleiding hebben gegeven voor de wraking zoals die ter zitting is gedaan.
3.11.
Ook in wat verder door verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, kan de wrakingskamer geen (schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid van mr. Verdoold of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief of subjectief gerechtvaardigde vrees daarvoor afleiden. Verzoekster heeft haar stellingen daartoe niet (voldoende) onderbouwd dan wel geconcretiseerd.
3.12.
De slotsom is dat het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Verdoold moet worden afgewezen.
3.13.
In de onderliggende zaak is sprake van een aanzienlijke tijdsdruk omdat de spoedmachtiging uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] , die in eerste instantie is verleend tot
20 maart 2019, bij beschikking van 19 maart 2019 door de (vanwege dit wrakingsverzoek) tijdelijk met de zaak belaste kinderrechter mr. J.H. Olthof is verlengd tot 20 april 2019.
Hierboven is geconcludeerd dat in het wrakingsverzoek tegen mr. Verdoold geen feiten of omstandigheden zijn gesteld, waaruit in redelijkheid kan worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid dan wel vooringenomenheid of van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat verzoekster het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven en met name gebruikt om de voortgang van de procedure te frustreren. Dat is misbruik. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
ten aanzien van het wrakingsverzoek gericht tegen de wrakingskamer
4.1.
stelt dit verzoek buiten behandeling,
ten aanzien van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Verdoold
4.2.
wijst het verzoek af,
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en W.M.B. Elferink in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op
12 april 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.