ECLI:NL:RBOVE:2019:1452

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
08/994528-18 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor valsheid in geschrifte en fosfaatfraude

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een rechtspersoon veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 4.500,- met een proeftijd van één jaar. De zaak betreft valsheid in geschrifte, waarbij het bedrijf valse grondgebruikersverklaringen en vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen heeft opgemaakt. Deze valse documenten stelden het bedrijf in staat om een grotere hoeveelheid mest te verantwoorden dan daadwerkelijk was toegestaan op basis van hun werkelijke grondgebruik. Dit heeft geleid tot ondermijning van het Nederlandse fosfaatbeleid en mogelijke milieuschade, aangezien niet meer kon worden vastgesteld welke hoeveelheid mest op welke locatie was afgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar de vennoot van de verdachte heeft de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de verklaringen van de vennoot en de beschikbare bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten, die zijn strafbaar gesteld in de artikelen 225, eerste lid, junctis 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de reeds opgelegde bestuursrechtelijke boetes aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994528-18 (FP) (P)
Datum vonnis: 25 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdacht bedrijf] ,
gevestigd te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
5 april 2019 en 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. van Ieperen en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 5 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, een (met een) rechtspersoon (gelijkgestelde entiteit), 'fosfaatfraude' heeft gepleegd. Deze fraude zou erin hebben bestaan dat verdachte samen met anderen zogenoemde grondgebruikersverklaringen valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, dan wel gebruik heeft gemaakt van een valse grondgebruikersverklaring (feiten 1 en 2), en dat zij zogenoemde 'vervoersbewijzen dierlijke meststoffen' (VDM's) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst (feit 3), en van die valselijk opgemaakte VDM's gebruik heeft gemaakt (feit 4).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 15 januari 2015 te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân en/of te Franeker, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke) en/of Triemen, gemeente Kollumerland en gemeente Nieuwkruisland, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 1] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers, heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [naam 1] aan gebruiker [Verdacht bedrijf] (een) perce(e)l(en) kadastraal bekend gemeente Veenwouden, sectie(s) D en/of F en/of H, kadastrale nummer(s) [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] (met een totale oppervlakte van 8.00.14 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode die liep van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij (een) ander(en) in gebruik was, te weten ene [naam 2] en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] en/of ene [naam 5] , (relaas pv pagina 63 en 64) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;

2.

zij op of omstreeks 10 juni 2015 te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân, althans
in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2015 (DOC- [nummer 6] tot en met DOC- [nummer 7] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015, opgegeven dat zij, verdachte, op peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, (een) perce(e)l(en) grasland met de volgnummers [nummer 8] en/of [nummer 9] en/of [nummer 10] in gebruik had, terwijl in werkelijkheid dat/die perce(e)l(en) grasland met voornoemde volgnummer(s) op die peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten ene [naam 2] en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] en/of ene [naam 5] , (relaas pv pagina 63 en 64) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 10 juni 2015 te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2015 (DOC- [nummer 6] tot en met DOC- [nummer 7] ) als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) die gecombineerde opgave 2015 heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en bestaande die valsheid hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015, heeft opgegeven dat zij, verdachte, op peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, (een) perce(e)l(en) grasland met de volgnummers [nummer 8] en/of [nummer 9] en/of [nummer 10] in gebruik had, terwijl in werkelijkheid dat/die erce(e)l(en) grasland met voornoemde volgnummer(s) op peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten ene [naam 2] en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] en/of ene [naam 5] , (relaas pv pagina 63 en 64)
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 31 juli 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke), en/of te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, tien, althans één of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 18] ),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) op dat/die vervoersbewij(s)(zen) dierlijke meststoffen, ingevuld en/of doen invullen,
- dat zij, verdachte, leverancier van die mest was, en/of
- dat zij, verdachte, die mest had vervoerd naar en/of gelost op, de losplaats(en) vermeld op dat/die vervoersbewij(s)(zen) dierlijke meststoffen, en/of
- dat [naam 1] afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest op haar, verdachtes bedrijf, was gebleven, althans niet was vervoerd naar en/of gelost op de losplaats(en) zoals vermeld op dat/die vervoersbewijs(zen) dierlijke meststoffen en/of niet was afgeleverd, aan die afnemer [naam 1] , met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 april 2015 tot en met 08 augustus 2015 te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van tien, althans één of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 18] ),
- zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn tot bewijs van enig feit te dienen -

als ware dit/die echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)

- op 27 april 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 20 april 2015 (nummer [nummer 11] ) heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 19] ), en/of
- op 27 april 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015 (nummer [nummer 13] ) heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 20] ), en/of
- op 28 juni 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015 (nummer [nummer 15] ) heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 21] ), en/of
- op 08 augustus 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] ) heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 22] ), en
bestaande die valsheid hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) op dat/die
vervoersbewij(s)(zen) dierlijke meststoffen, heeft ingevuld en/of heeft doen invullen,
- dat zij, verdachte, leverancier van die mest was, en/of
- dat zij, verdachte, die mest had vervoerd naar en/of gelost op, de losplaats(en) vermeld op

dat/die vervoersbewij(s)(zen) dierlijke meststoffen, en/of

- dat [naam 1] afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest op haar, verdachtes melkbedrijf was gebleven, althans niet
was vervoerd naar en/of gelost op de losplaats(en) zoals vermeld op dat/die
vervoersbewijs(zen) dierlijke meststoffen en/of die mest niet was afgeleverd aan die afnemer
[naam 1] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte wordt kort gezegd verdacht van het valselijk opmaken van grondgebruikersverklaringen en gecombineerde opgaven, dan wel het opzettelijk gebruik maken van een valselijk opgemaakte gecombineerde opgave. Door op papier meer land in gebruik te hebben dan in werkelijkheid het geval was, zou verdachte een grotere hoeveelheid mest kunnen verantwoorden en in het verlengde daarvan een grotere hoeveelheid vee kunnen hebben. Op die manier zou de fraude een economisch voordeel voor verdachte hebben opgeleverd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor alle haar ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte zijn de onder 1 en 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten ontkend. De raadsman heeft vrijspraak van deze feiten bepleit. In het bijzonder is daartoe betoogd dat verdachte geen opzet had op - kort gezegd - het plegen van fraude.
De vennoot van verdachte, medeverdachte [naam 6] , heeft de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. Om die reden heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden. Door of namens verdachte zijn met betrekking tot deze feiten geen bewijsverweren gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde [1]
Verdachte wordt onder 1 en 2 verweten dat zij een grondgebruikersverklaring valselijk heeft opgemaakt respectievelijk een gecombineerde opgave valselijk heeft opgemaakt, dan wel gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakte gecombineerde opgave. Deze verwijten lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu voornoemde documenten telkens betrekking hebben op percelen grond die medeverdachte [naam 1] aan verdachte - volgens deze documenten - in gebruik heeft gegeven.
Het dossier bevat een grondgebruikersverklaring [2] en een gecombineerde opgave [3] waarin is vermeld dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde percelen van medeverdachte [naam 1] in gebruik heeft gekregen in 2015. Vennoot [naam 6] heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd die er, zakelijk weergegeven, op neerkomt dat hij ten tijde van het aangaan van de grondgebruikersovereenkomst ervan uit is gegaan dat [naam 1] over deze percelen mocht beschikken. Verder heeft [naam 6] verklaard dat hij niet bij de betreffende percelen is geweest en deze nooit daadwerkelijk heeft gebruikt, maar dat hij de overeenkomst met [naam 1] is aangegaan om meer mest te kunnen verantwoorden. [4]
De rechtbank ziet geen aanleiding om in zoverre aan de verklaringen van vennoot [naam 6] te twijfelen en zal daarom bij de beoordeling van de tenlastelegging uitgaan van de juistheid van de hiervoor geschetste gang van zaken. De rechtbank leidt daaruit af dat [naam 6] in elk geval wist dat de grondgebruikersverklaring waarop is vermeld dat verdachte de percelen in gebruik had, niet strookte met de feitelijke situatie.
Relevant voor de beoordeling van de tenlastelegging is of vennoot [naam 6] wist dat verdachte – nu zij deze grond niet feitelijk in gebruik had - de grond niet voor haar gebruiksruimte bij de RVO mocht opgeven, en derhalve met het opmaken en gebruiken van de grondgebruiksverklaring en het GDI het oogmerk zou hebben gehad om deze als echt en onvervalst te gebruiken, en of verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling mocht verkeren dat zij als gebruiker van de gronden in de zin van de Meststoffenwet (Msw) kon worden aangemerkt. In dat verband is de rechtspraak van de CBB over de invulling van het begrip “tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond” van artikel 1, eerste lid, onder m van de Msw leidend. Uit die rechtspraak volgt dat een landbouwer landbouwgrond tot zijn bedrijf mag rekenen als deze grond in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. Daarvoor is onder meer bepalend of de landbouwer de feitelijke beschikkingsmacht over deze gronden had, in die zin dat zij in de praktijk in staat was het teeltplan en bemestingsplan op elkaar af te stemmen en in staat was deze plannen in samenhang te realiseren (CBB 16 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:442).
Uit deze rechtspraak leidt de rechtbank af dat weliswaar niet op voorhand is uit te sluiten dat het enkele recht om te telen
ofte bemesten voldoende is om van feitelijke beschikkingsmacht te kunnen spreken. Immers, ook een teler kan in staat zijn om haar teeltplan – in samenspraak met de bemester – af te stemmen op het bemestingsplan en deze afstemming ook daadwerkelijk te realiseren (en vice versa). Maar wel sluit het vereiste van feitelijke beschikkingsmacht het enkele fictieve gebruik van grond uit.
Bij een professioneel bedrijf, zoals verdachte wordt geacht te zijn, moet ervan worden uitgegaan dat zij zich van dergelijke regelgeving op de hoogte stelt alvorens documenten met een bewijsbestemming op te maken.
Uit e-mailwisselingen tussen medeverdachte [naam 1] en vennoot [naam 6] komt niet alleen naar voren dat de percelen voor een aanzienlijk lager bedrag dan gebruikelijk in gebruik werden gegeven, maar ook dat vennoot [naam 6] ervan op de hoogte was dat het om een zuiver papieren constructie ging, waarbij de percelen op enig moment zijn aangepast, omdat daaraan minder risico's zaten. [5]
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat vennoot [naam 6] ten tijde van het opmaken van de grondgebruikersverklaring (feit 1) en het opmaken van de gecombineerde opgave 2015 (feit 2 primair) niet voornemens was de op papier in gebruik gegeven grond ook feitelijk te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden geconcludeerd dat vennoot [naam 6] ten tijde van het opmaken van de grondgebruikersverklaring respectievelijk de gecombineerde opgave het oogmerk had om valselijk opgemaakte documenten te gebruiken als waren deze echt en onvervalst.
Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan voorts geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, welke verdachte dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de vennootschap, zodat deze gedragingen aan verdachte kunnen worden toegerekend. [6]
Het opzettelijk handelen van vennoot [naam 6] kan gelet op voormelde omstandigheden aan verdachte worden toegerekend.
Overweging met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu de vennoot van verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Schriftelijke beschreiden, te weten vervoersbewijzen dierlijke meststoffen DOC- [nummer 12] ,
DOC- [nummer 25] , DOC- [nummer 26] , DOC- [nummer 14] , DOC- [nummer 16] , DOC- [nummer 23] , DOC- [nummer 24] , DOC
[nummer 18] ;
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 april 2019, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van vennoot [naam 6] .
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 15 januari 2015 in Nederland, samen en in vereniging met anderen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 1] ) valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [naam 1] aan gebruiker [Verdacht bedrijf] percelen kadastraal bekend gemeente Veenwouden, secties D en F en H, kadastrale nummers [nummer 2] en [nummer 3] en [nummer 4] en [nummer 5] (met een totale oppervlakte van 8.00.14 hectare), in gebruik gegeven, gedurende een gebruiksperiode die liep van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij anderen in gebruik was, te weten [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken;
2. primair
zij op 10 juni 2015 in Nederland een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2015 (DOC- [nummer 6] tot en met DOC- [nummer 7] ) valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, verdachte op die gecombineerde opgave 2015, opgegeven dat zij op peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, percelen grasland met de volgnummers [nummer 8] en [nummer 9] en [nummer 10] in gebruik had, terwijl in werkelijkheid die percelen grasland met voornoemde volgnummers op die peildatum 15 mei 2015, althans in het jaar 2015, bij anderen in gebruik waren, te weten [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken;
3.
zij in de periode van 20 april 2015 tot en met 31 juli 2015 in Nederland, samen en in vereniging met anderen, tien geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 18] ),
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, telkens op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, ingevuld
- dat zij, verdachte, leverancier van die mest was, en
- dat zij, verdachte, die mest had vervoerd naar en/of gelost op de losplaats(en) vermeld op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, en
- dat [naam 1] afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest op haar, verdachtes, bedrijf was gebleven, althans niet was vervoerd naar en/of gelost op de losplaatsen zoals vermeld op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen en niet was afgeleverd aan die afnemer [naam 1] , met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken;
4.
zij in de periode van 27 april 2015 tot en met 08 augustus 2015 in Nederland telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van tien valse geschriften, waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 18] ),
- zijnde geschriften die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en haar mededaders
- op 27 april 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 20 april 2015 (nummer [nummer 11] ) heeft ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 19] ), en
- op 27 april 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015 (nummer [nummer 13] ) heeft ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 20] ), en
- op 28 juni 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015 (nummer [nummer 15] ) heeft ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 21] ), en
- op 08 augustus 2015 dat valse vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 17] ) heeft ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (DOC- [nummer 22] ), en
bestaande die valsheid hierin dat zij, verdachte, telkens op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, heeft ingevuld,
- dat zij, verdachte, leverancier van die mest was, en
- dat zij, verdachte, die mest had vervoerd naar en/of gelost op de losplaats(en) vermeld op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, en
- dat [naam 1] afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest op haar, verdachtes melkbedrijf was gebleven, althans niet
was vervoerd naar en/of gelost op de losplaatsen zoals vermeld op die
vervoersbewijzen dierlijke meststoffen en die mest niet was afgeleverd aan die afnemer
[naam 1] .
Indien in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en zal haar daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225, eerste lid, junctis 47 en 51, alsmede 225, tweede lid, junctis 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 2 primair
het misdrijf:valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen begaan door een rechtspersoon;
feit 4
het misdrijf:opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, als ware het echt en onvervalst, meermalen begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,- waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de bestuursrechtelijke boetes die reeds aan verdachte zijn opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte, een (met een) rechtspersoon (gelijkgestelde entiteit), heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door zogenoemde grondgebruikersverklaringen en vervoersbewijzen dierlijke meststoffen valselijk op te maken. Met deze valse documenten stelde verdachte zich in staat om een grotere hoeveelheid mest te verantwoorden dan waartoe zij op grond van haar werkelijke grondgebruik gerechtigd was. Hierdoor is het Nederlandse fosfaatbeleid ondermijnd en is het milieu mogelijk aangetast, aangezien niet meer kan worden vastgesteld welke hoeveelheid mest op welke plaats is afgevoerd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het ernstige strafbare feiten betreffen, die verdachte moeten worden aangerekend. Zij komt niettemin tot oplegging van een lagere straf dan is gevorderd, nu verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en haar in bestuursrechtelijke procedures reeds forse geldboetes zijn opgelegd, waarmee de rechtbank rekening dient te houden in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. [7] Alles afwegende zal de rechtbank daarom volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 4.500,- met daaraan verbonden een proeftijd van één jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 2 primair
het misdrijf:valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen begaan door een rechtspersoon;
feit 4
het misdrijf:opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, als ware het echt en onvervalst, meermalen begaan door een rechtspersoon.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 4.500,- (zegge: vijfenveertighonderd euro);
- bepaalt dat deze straf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door T.J. Thurlings-Rassa, voorzitter, mrs. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
Buiten staat
Mr. Thurlings-Rassa en mr. Aksu zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit met referentienummer [nummer 27] onderzoek Eider. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar DOC-nummers c.q. pagina's van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC- [nummer 1] - [nummer 28]
3.DOC- [nummer 6] - [nummer 7] (D-96)
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 april 2019, verklaring van vennoot [naam 6] .
5.DOC- [nummer 29] , DOC- [nummer 30] en DOC [nummer 31] .
6.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
7.Vgl. EHRM 15 november 2016, A en B tegen Noorwegen, (Applications nos. 24130/11 (https://hudoc.echr.coe.int/eng) and 29758/11).