ECLI:NL:RBOVE:2019:1442

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
08/994530-18 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrifte door rechtspersoon wegens onvoldoende bewijs

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een rechtspersoon, die werd verdacht van valsheid in geschrifte, specifiek fosfaatfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een vennootschap onder firma, niet voldoende wettig en overtuigend bewijs heeft geleverd dat zij opzettelijk valse documenten heeft opgemaakt of gebruikt. De tenlastelegging omvatte vijf feiten waarbij de verdachte beschuldigd werd van het valselijk opmaken van grondgebruikersverklaringen en gecombineerde opgaven, met als doel een groter aantal mestverantwoordingen te kunnen indienen. Tijdens de zittingen op 5 en 11 april 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en haar raadsvrouw, alsook de vordering van de officier van justitie, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om de documenten als echt en onvervalst te gebruiken, omdat zij erop vertrouwde dat de medeverdachte bevoegd was om de grond aan haar in gebruik te geven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van opzet of misleiding. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de intenties van de verdachte zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994530-18 (FP) (P)
Datum vonnis: 25 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdacht bedrijf] .,
gevestigd te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 april 2019 en 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. van Ieperen en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. J.J.M. Kroon, advocaat te Wageningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, een (met een) rechtspersoon (gelijkgestelde entiteit), 'fosfaatfraude' heeft gepleegd. Deze fraude is als vijf feiten ten laste gelegd, die er telkens op neer komen dat de V.O.F. zogenoemde grondgebruikersverklaringen en/of gecombineerde opgaven valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, dan wel dat de V.O.F. van die valse of vervalste geschriften opzettelijk gebruik heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 20 januari 2014 te Franeker, gemeente Franekeradeel,
(thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 1] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers, heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [naam 1] aan gebruiker [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , percelen grasland (met een totale oppervlakte van 17 ,03 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2014 en eindigende op 31 december 2014, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij (een) ander(en) in gebruik was, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] (4,72 hectare) en/of ene [naam 5] (2,72 hectare) en/of ene [naam 6] (3,60 hectare),
(DOC- [nummer 2] t/m DOC- [nummer 3] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij op of omstreeks 08 juni 2014 te Tzum, gemeente Franekeradeel (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2014 (DOC- [nummer 4] tot en met DOC- [nummer 5] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2014 opgegeven dat zij, verdachte, op 1 januari 2014 gewasperce(e)l(en), met de volgnummer(s) [nummer 6] en/of [nummer 7] en/of [nummer 8] en/of [nummer 9] en/of [nummer 10] en/of [nummer 11] en/of [nummer 12] (met een totale oppervlakte van 17 ,03 hectare) in gebruik heeft genomen, terwijl in werkelijkheid dat/die gewasperce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) op 1 januari 2014, althans in het jaar 2014, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] (4,72 hectare) en/of ene [naam 5] (2,72 hectare) en/of ene [naam 6] (3,60 hectare), (DOC- [nummer 2] t/m DOC- [nummer 3] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 08 juni 2014 te Tzum, gemeente Franekeradeel (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2014 (DOC- [nummer 4] tot en met DOC- [nummer 5] ) als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij verdachte en/of haar mededader(s) die gecombineerde opgave 2014 heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en bestaande die valsheid hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2014 heeft opgegeven dat zij, verdachte, op 1 januari 2014 gewasperce(e)l(en), met de volgnummer(s) [nummer 6] en/of [nummer 7] en/of [nummer 8] en/of [nummer 9] en/of [nummer 10] en/of [nummer 11] en/of [nummer 12] (met een totale oppervlakte van 17 ,03 hectare) in gebruik heeft genomen, terwijl in werkelijkheid dat/die gewasperce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) op 1 januari 2014, althans in het jaar 2014, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 3] en/of ene [naam 4] (4,72 hectare) en/of ene [naam 5] (2,72 hectare) en/of ene [naam 6] (3,60 hectare), (DOC- [nummer 2] t/m DOC- [nummer 3] )
3.
zij op of omstreeks 14 maart 2016 te Tzum, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 13] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers, heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die grondgebruikersverklaring
ingevuld dat partij 1 ( [naam 7] ) de percelen landbouwgrond (exacte ligging op bijlage
en/of met een totale oppervlakte van 24,26 hectare) in gebruik heeft gegeven aan partij 2 ( [Verdacht bedrijf] ), voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 november 2014, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde periode die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 8] , (DOC- [nummer 14] t/m DOC- [nummer 15] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
zij op of omstreeks 08 juni 2015 te Tzum, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten
A) een grondgebruikersverklaring ( [nummer 16] ), en/of
B) een grondgebruikersverklaring ( [nummer 17] ),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op
A) die grondgebruikersverklaring ( [nummer 16] )
ingevuld dat gebruikgever [naam 9] aan gebruiker [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , een perceel grasland/bouwland/natuurterrein, kadastraal bekend gemeente Burgwerd, sectie O nummer(s) [nummer 18] en/of [nummer 19] en/of [nummer 20] en/of [nummer 21] (met een totale oppervlakte van 16 ,19.80 hectare) in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2010 en eindigende bij wederopzegging, terwijl in werkelijkheid in het jaar 2015, die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 10] , althans in elk geval niet bij [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , (relaas pv pag 34 en 35 en DOC- [nummer 22] )
en/of
B) die grondgebruikersverklaring ( [nummer 17] )
ingevuld dat gebruikgever [naam 9] aan gebruiker [Verdacht bedrijf] en [naam 2] ,
(een) perce(e)l(en) grasland, kadastraal bekend gemeente Makkum, sectie H, nummer(s) [nummer 23] en/of [nummer 24] en/of [nummer 25] in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2010 en eindigende bij wederopzegging terwijl in werkelijkheid in het jaar 2015 die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 11] , althans in elk geval niet bij [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , (relaas pv pag 34 en 35 en DOC- [nummer 26] t/m DOC- [nummer 22] ), met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
zij op of omstreeks 14 juni 2015 te Tzum, gemeente Franekeradeel (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2015 (DOC- [nummer 27] tot en met DOC- [nummer 28] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015 ingevuld dat zij, verdachte, op peildatum 15 mei 2015 perce(e)l(en) grasland met de volgnummer(s) [nummer 29] en/of [nummer 30] en/of [nummer 31] en/of [nummer 32] in gebruik had, terwijl in werkelijkheid dat/die perce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) in het jaar 2015 bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten perceel [nummer 29] bij ene [naam 10] en/of de perce(e)l(en) [nummer 30] en/of [nummer 31] en/of [nummer 32] bij ene [naam 11] , althans in elk geval niet bij [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , (relaas pv pag 34 en 35, DOC- [nummer 26] t/m DOC- [nummer 33] en DOC- [nummer 22] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 14 juni 2015 te Tzum, gemeente Franekeradeel (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de gecombineerde opgave 2015 (DOC- [nummer 27] tot en met DOC- [nummer 28] ) als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) die gecombineerde opgave 2015 heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, en bestaande die valsheid hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015 heeft ingevuld dat zij, verdachte, op peildatum 15 mei 2015 perce(e)l(en) grasland met de volgnummer(s) [nummer 29] en/of [nummer 30] en/of [nummer 31] en/of [nummer 32] in gebruik had, terwijl in werkelijkheid dat/die perce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) in het jaar 2015 bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten perceel [nummer 29] bij ene [naam 10] en/of de perce(e)l(en) [nummer 30] en/of [nummer 31] en/of [nummer 32] bij ene [naam 11] , althans in elk geval niet bij [Verdacht bedrijf] en [naam 2] , (relaas pv pag 34 en 35, DOC- [nummer 26] t/m DOC- [nummer 33] en DOC- [nummer 22] )
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.4. De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte wordt kort gezegd verdacht van het valselijk opmaken van grondgebruikersverklaringen en gecombineerde opgaven en het opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakte gecombineerde opgaven. Door op papier meer land in gebruik te hebben dan in werkelijkheid het geval was, zou verdachte een grotere hoeveelheid mest kunnen verantwoorden en in het verlengde daarvan een grotere hoeveelheid vee kunnen hebben. Op die manier zou de fraude een economisch voordeel voor verdachte hebben opgeleverd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 1 en 2 verweten dat zij een grondgebruikersverklaring valselijk heeft opgemaakt respectievelijk een gecombineerde opgave valselijk heeft opgemaakt, dan wel gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakte gecombineerde opgave. Deze verwijten lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu voornoemde documenten telkens betrekking hebben op percelen grond (ter grootte van in totaal 17 ,03 hectare) die medeverdachte [naam 1] aan verdachte - volgens deze documenten - in gebruik heeft gegeven.
Beide vennoten van de V.O.F. hebben ter terechtzitting van 5 april 2019 een verklaring afgelegd die er, samengevat, op neerkomt dat medeverdachte [naam 1] (ter vereffening van een uitstaande schuld bij verdachte) het gebruikersrecht ten aanzien van percelen grond heeft aangeboden aan verdachte.
Het dossier bevat onder meer de verklaringen van de daadwerkelijke gebruikers van de betreffende percelen in de ten laste gelegde periode en de verklaring van medeverdachte [naam 1] inhoudende dat hij niet bevoegd was om over deze percelen te beschikken.
Door de verdediging is niet betwist dat verdachte, anders dan op de grondgebruikersverklaring en op de gecombineerde opgave is vermeld, de grond niet daadwerkelijk in gebruik heeft gehad. Verdachte heeft echter volgens haar vennoten erop vertrouwd dat medeverdachte [naam 1] over de door hem aangeboden percelen kon en mocht beschikken. Zij was voornemens om die percelen ook daadwerkelijk te gaan gebruiken, door deze onder meer te gaan bemesten, zodra die percelen daarvoor gereed waren gemaakt door [naam 1] . De vennoten van verdachte hebben ter terechtzitting verklaard dat zij de aangeboden percelen ook ter plekke hebben bekeken. Vervolgens heeft [naam 1] echter op verschillende momenten - met name in de periode van juni tot en met augustus van 2014 - aan verdachte medegedeeld dat de percelen nog niet gereed waren voor gebruik en daardoor is verdachte niet tot het daadwerkelijk gebruik van de percelen gekomen, aldus de vennoten.
De rechtbank overweegt dat deze namens verdachte geschetste gang van zaken niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven en dat de juistheid ervan bovendien niet kan worden uitgesloten op grond van stukken in het dossier. De rechtbank gaat er bij de beoordeling van de tenlastelegging dan ook vanuit dat verdachte ten tijde van het opmaken van de grondgebruikersverklaring (feit 1) en het opmaken dan wel gebruik maken van de gecombineerde opgave (feit 2 primair en subsidiair) voornemens was de aan haar op papier in gebruik gegeven grond ook feitelijk te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het opmaken van de grondgebruikersverklaring respectievelijk de gecombineerde opgave het oogmerk had om valselijk opgemaakte documenten te gebruiken als waren deze echt en onvervalst. Dat later is gebleken dat verdachte de percelen feitelijk niet in gebruik heeft gehad kan aan dat oordeel niet afdoen.
Nu, kortgezegd, het oogmerk van misleiding niet kan worden bewezen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Overweging met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 3 verweten dat zij een grondgebruikersverklaring valselijk heeft opgemaakt door daarop in te vullen dat zij percelen grond in gebruik heeft gekregen van [naam 7] , terwijl [naam 7] niet bevoegd was over deze percelen te beschikken en de rechthebbende – eigenaar [naam 8] – de grond daadwerkelijk in gebruik had.
Beide vennoten van de V.O.F. hebben ter terechtzitting van 5 april 2019 een verklaring afgelegd, die er, samengevat, op neerkomt dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk alle werkzaamheden - waaronder echter overigens geen bemesting - op de percelen van [naam 8] heeft verricht, omdat [naam 8] zelf door ziekte daartoe niet in staat was. [naam 7] trad daarbij als tussenpersoon op, omdat hij als buurman een goed contact met [naam 8] onderhield. Verdachte heeft de betreffende percelen in 2014 niet in de gecombineerde opgave vermeld, omdat zij op de percelen slechts bij wijze van vriendendienst werkzaamheden voor [naam 8] verrichtte. In het kader van een bestuursrechtelijke procedure - waarin aan de orde was dat een deel van de opgegeven plaatsingsruimte voor mest (namelijk: de percelen genoemd onder feiten 1 en 2) mogelijk niet daadwerkelijk bij verdachte in gebruik was geweest - is verdachte vervolgens gevraagd om zienswijzen in te dienen. In die procedure is onder meer aan de orde gekomen of verdachte grond in gebruik had, die niet in de gecombineerde opgave was vermeld. Verdachte heeft vervolgens samen met [naam 7] een grondgebruikersverklaring opgesteld om daarmee aan te tonen dat zij de percelen van [naam 8] feitelijk in gebruik heeft gehad. Ter terechtzitting hebben de beide vennoten verklaard dat de percelen van [naam 8] een bijzondere botanische samenstelling hadden, waardoor zij de grond niet mochten bemesten; dit bleef in handen van [naam 8] . [naam 8] heeft volgens de vennoten steeds stilzwijgend met deze feitelijke gang van zaken ingestemd en heeft zich ook niet verzet tegen het – achteraf – opstellen van de grondgebruikersverklaring door [naam 7] met als doel de feitelijke gang van zaken alsnog schriftelijk vast te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van de vennoten van verdachte te twijfelen en zal daarom bij de beoordeling van de tenlastelegging uitgaan van de juistheid van de hiervoor geschetste gang van zaken.
Voor die beoordeling is relevant of verdachte wist dat zij de grond niet voor haar gebruiksruimte bij de zienswijzen mocht opgeven, en derhalve met het opmaken en gebruiken van de grondgebruiksverklaring en het GDI het oogmerk zou hebben gehad om deze als echt en onvervalst te gebruiken, en of verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling mocht verkeren dat zij als gebruiker van de gronden in de zin van de Meststoffenwet (Msw) kon worden aangemerkt. In dat verband is de rechtspraak van de CBB over de invulling van het begrip “tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond” van artikel 1, eerste lid, onder m van de Msw leidend. Uit die rechtspraak volgt dat een landbouwer landbouwgrond tot zijn bedrijf mag rekenen als deze grond in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. Daarvoor is onder meer bepalend of de landbouwer de feitelijke beschikkingsmacht over deze gronden had, in die zin dat hij in de praktijk in staat was het teeltplan en bemestingsplan op elkaar af te stemmen en in staat was deze plannen in samenhang te realiseren (CBB 16 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:442).
Uit deze rechtspraak leidt de rechtbank af dat niet op voorhand is uit te sluiten dat het enkele recht om te telen
ofte bemesten voldoende is om van feitelijke beschikkingsmacht te kunnen spreken. Immers, ook een teler kan in staat zijn om zijn teeltplan – in samenspraak met de bemester – af te stemmen op het bemestingsplan en deze afstemming ook daadwerkelijk te realiseren (en vice versa). Wel sluit het vereiste van feitelijke beschikkingsmacht het enkele fictieve gebruik van grond uit.
Gelet op hetgeen de vennoten hebben verklaard over het feitelijke gebruik van de betreffende percelen grond, hoefde het daarom naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte niet op voorhand duidelijk te zijn dat zij deze percelen niet voor haar gebruiksruimte bij de zienswijzen mocht opgeven. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had om een valselijk opgemaakte grondgebruikersverklaring als echt en onvervalst te gebruiken. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Overweging met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 4 en 5 verweten dat zij twee grondgebruikersverklaringen valselijk heeft opgemaakt respectievelijk dat zij een gecombineerde opgave valselijk heeft opgemaakt, dan wel gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakte gecombineerde opgave. Deze verwijten lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu voornoemde documenten telkens betrekking hebben op percelen grond die [naam 9] aan verdachte - volgens deze documenten - in gebruik heeft gegeven, terwijl een ander deze percelen feitelijk gebruikte.
Beide vennoten van de V.O.F. hebben ter terechtzitting van 5 april 2019 een verklaring afgelegd, die er, samengevat, op neerkomt dat verdachte de betreffende percelen in de jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode (2015) telkens in gebruik heeft gehad en dat zij ervan uitging ook in 2015 van deze percelen gebruik te kunnen maken. In juni 2015 bleek echter dat de grond aan een derde was verpacht en dat verdachte de grond feitelijk niet langer kon gebruiken. Tot op heden bestaat er een civielrechtelijk geschil over wie er aanspraak kan maken op deze percelen, aldus de vennoten.
De rechtbank ziet ook ten aanzien van deze feiten geen aanleiding om aan de verklaringen van de vennoten van verdachte te twijfelen en zal daarom bij de beoordeling van de tenlastelegging uitgaan van de juistheid van de hiervoor geschetste gang van zaken.
De rechtbank overweegt voorts dat één van de vennoten van verdachte heeft verklaard dat hij een handtekening van [naam 9] onder een grondgebruikersverklaring ( [nummer 16] ) heeft gekopieerd, maar dat de valsheid van dit document in de tenlastelegging niet op dat aspect van het document is toegespitst; verdachte wordt immers onder 4, onder A, verweten dat de valsheid van het document erin is gelegen dat gesteld wordt dat er grond bij verdachte in gebruik was, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat verdachte in de jaren voorafgaand aan 2015 bestendig gebruik maakte van de percelen grond van [naam 9] en er kennelijk tot in juni 2015 op rekende in het jaar 2015 opnieuw van deze percelen gebruik te kunnen maken. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat uit de stukken niet zonder meer blijkt dat verdachte reeds in december 2014 afstand heeft gedaan van aanspraken op deze percelen. Hoewel is gebleken dat verdachte er, achteraf bezien, te lichtvaardig op heeft vertrouwd dat zij de percelen opnieuw voor haar gebruiksruimte bij de RVO kon opgeven, is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het opmaken van de grondgebruikersverklaringen respectievelijk ten tijde van het opmaken en gebruikmaken van de gecombineerde opgave heeft gehandeld met het oogmerk om valselijk opgemaakte documenten als echt en onvervalst te gebruiken. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het onder 4 (onder A en B) en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte van alle haar ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en subsidiair, 3, 4, onder A en B, 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door T.J. Thurlings-Rassa, voorzitter, mrs. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
Buiten staat
Mr. Thurlings-Rassa en Mr. Aksu zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.