4.4.1Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
Op 15 oktober 2017 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . De resultaten van dit onderzoek heeft zij vastgelegd in een deskundigenrapport van 20 februari 2018.
Uit het rapport blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van uitwendig letsel aan het hoofd. Er waren verspreid aan het behaarde hoofd, aan en achter de oren, en in het gelaat aan de kaaklijnen beiderzijds kneuzingen (contusies) gepaard gaande met huidverkleuringen van bloeduitstortingen, veelal rond-ovaal van vorm met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen. De letsels aan de oren waren zowel voor- als achterwaarts aan de oren gelokaliseerd. Er waren twee letsels midden en links onder de kin gelokaliseerd.
Aan de neusrug was een ovale rood paarse huidverkleuring van bloeduitstorting. Aan de basis van het neusschotje was een streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met roodheid. In het gebied tussen neus en bovenlip en onder de onderlip was links een rode huidverkleuring van een bloeduitstorting, deels met geringe oppervlakkige huidbeschadiging aanwezig. Inwendig was een verscheuring van zowel het bovenste lipriempje als het tongriempje met omgevende bloeduitstorting aanwezig. Ter plaatse van het tongriempje was tevens een ovaalvormige kraterachtige wond met bloeduitstorting. Er was een bloeduitstorting in en aan de binnenzijde van de bovenlip links tot in het tandvlees. Er was een vlekkige rode verkleuring van het slijmvlies rondom het onderste lipriempje en een rood-paarse verkleuring van het slijmvlies van de onderlip links.
Aan de binnenzijde van de schedelhuid waren bloeduitstortingen in relatie met de letsels aan het hoofd. Er was een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal, maximaal 10 ml) in de zin van een laagje vloeibaar bloed (geen stolsels), zowel boven als onder (basaal). Er was een bloeduitstorting diffuus onder de zachte hersenvliezen (subarachnoidaal). Ook was er bloed in het wervelkanaal.
Aan de borst, buik en laag aan de rug waren meerdere (circa 39), met name ronde en ovale, huidverkleuringen van bloeduitstortingen. Het merendeel was centraal aan de borstkas en centraal aan de bovenbuik gelokaliseerd. Die aan de buik waren deels in een boogvormige rij gelegen van vijf ovale kneuzingen en daaronder was nog een min of meer boogvormige rij met drie ovale kneuzingen.
Inwendig in de buikholte was circa 220 cc vloeibaar bloed opgehoopt. In relatie met de letsels aan de buik was er een bloeduitstorting in de buikwand. Er waren uitgebreide bloeduitstortingen in de weefsels/weke delen rond de maag, de leverhilus, de ophangband van de darm, de vetweefsels achter de buikholte en rond de linker nier en linker bijnier.
Er was verscheuring van de weefsels boven de kleine bocht van de maag. In het maagslijmvlies werden drie scheuren aangetroffen. Er was een verscheuring van de lever van voor- naar achterwaarts, er waren meerdere bloedblaren aan de lever voor en achterwaarts en er was verscheuring van de milt. De distributie van de bloeduitstorting in de weke delen was opvallend met name achterwaarts en zijwaarts tot in het kleine bekken en achter de buikholte met uitgebreide bloeduitstortingen in de nierkapsels beiderzijds. Er was een laagje bloed rondom het ruggenmerg (subduraal) over de gehele lengte van de wervelkolom.
Er waren breuken van de zesde, zevende, achtste en negende rib rechts voor en zijwaarts en van de zevende, achtste, negende en tiende rib links zijwaarts. Er waren begeleidende bloeduitstortingen in de borstvliezen en de voorste rompwandspieren.
Verspreid aan de ledematen (zowel aan de strekzijde als aan de buigzijde) waren huidverkleuringen van bloeduitstortingen aanwezig. Er was een breuk van het lange pijpbeen van het rechterbovenbeen. Er was een uitgebreide bloeduitstorting in de spieren van de achterzijde van het rechterbeen over de gehele lengte van het been, diep reikend en mate name achterwaarts gelokaliseerd.
Aan de hals waren uitwendig geen letsels; wel waren er letsels aan de kin. Inwendig in de hals was een bloeduitstorting in de schuine halsspier links laag van 0,7x0,4 cm. Er waren bloeduitstortingen tussen de diepe halsspieren links en rechts en aan de achterzijde van de linker- en rechterhalsslagader. Er waren vlekkige bloeduitstortingen in het slijmvlies rechts en links naast de tongbasis. Er was een bloeduitstorting achterwaarts van de slokdarm.
Dr. K.J. Lusthof, toxicoloog en werkzaam bij het NFI, heeft toxicologisch onderzoek verricht. Bij toxicologisch onderzoek van het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is een zeer hoge concentratie van amfetamine in het hartbloed aangetroffen. Op basis van wetenschappelijke literatuur kan worden geschat dat concentraties van amfetamine in hartbloed tot 2 à 3 maal zo hoog kunnen zijn als in femoraalbloed, als gevolg van postmortale herverdeling. Ook in geval van postmortale herverdeling, is de geschatte concentratie amfetamine in het bloed van [slachtoffer] kort na het overlijden nog altijd een hoge concentratie.
Het ontstaan van de letsels
Volgens de patholoog zijn voornoemde letsels bij leven ontstaan. De letsels zijn ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en plaatselijk hevig ingewerkt geweld zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al of niet met voorwerpen), stompen, drukken, duwen en stoten op vrijwel het gehele lichaam: het hoofd, de kin/hals inwendig, de romp en de ledematen.
Gezien de hoeveelheid, de lokalisatie, de vorm en de scherpe begrenzing van deze letsels, kunnen deze letsels, behoudens de bloeduitstortingen die meer centraal aan de romp gelegen waren alsmede mogelijk enkele onderhuidse bloeduitstortingen aan het gelaat, volgens de patholoog niet door reanimatiehandelingen verklaard worden.
De letsels aan de romp kunnen, volgens de patholoog, ook worden verklaard door (samen)drukken van de romp, stompen tegen en/of drukken op de romp (al of niet met structuren) waarmee belemmering van de ademhalingsfunctie kan zijn opgetreden (traumatische mechanische asfyxie).
Prof. dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog en werkzaam bij het AMC, heeft in zijn rapportage gesteld dat de leverlaceratie veel waarschijnlijker het gevolg is van toegebracht letsel dan van reanimatiehandelingen.
Bij sectie is door de patholoog vastgesteld dat de letsels in de buik (dus ook de leverlaceratie), gezien de aard/distributie, niet door reanimatiehandelingen kunnen zijn ontstaan.
Ten aanzien van de ribbreuken heeft de patholoog opgemerkt dat volgens haar en de kinderradioloog de ribbreuken aan de voorzijde (anterieure ribbreuken) goed kunnen worden verklaard door reanimatie. Met betrekking tot de dwarse breuken aan de voorzijde en zijwaarts aan de ribben hebben de patholoog en de kinderradioloog geconcludeerd dat het ontstaan van die letsels veel waarschijnlijker is gegeven de hypothese dat ze zijn toegebracht dan gegeven de hypothese dat ze door reanimatiehandelingen zijn ontstaan. Uit lichtmicroscopisch onderzoek van de breuken van de ribben is gebleken dat deze geen genezingskenmerken vertoonden. Alle breuken zijn derhalve kort tot zeer kort (maximaal circa meerdere uren) voor het overlijden ontstaan.
Ten aanzien van de breuk van het rechterdijbeen hebben de patholoog en de kinderradioloog opgemerkt dat deze veel waarschijnlijker het gevolg is van toegebracht letsel dan van reanimatiehandelingen. Lichtmicroscopisch onderzoek van het rechterdijbeen toonde geen genezingskenmerken. Deze breuk is derhalve kort tot zeer kort (maximaal circa meerdere uren) voor het overlijden ontstaan.
Bij aanvullend rapport van 20 juni 2018 heeft de patholoog opgemerkt dat de breuk van het rechterdijbeen het gevolg was van hevig ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op dat been door hevig slaan, vallen of een combinatie daarvan.
De letsels aan/in de neus, de mond en de kin kunnen volgens de patholoog, behoudens door bovengenoemd stomp geweld, ook zijn ontstaan door drukken van de mond/neus (smoren), al of niet in combinatie met een ingebrachte structuur in de mond of bedekking door bijvoorbeeld kleding. Dit kan hebben geleid tot belemmering van de mond/neus en daarmee ook belemmering van de luchtwegen met verstikkingsinvloeden tot gevolg. Al deze effecten kunnen algeheel zuurstofgebrek en daardoor weefselschade tot gevolg hebben gehad.
Volgens de patholoog zouden de letsels aan de kin en inwendig in de hals, behoudens door bovengenoemd stomp botsend geweld, ook door inwerking van uitwendig mechanisch, (samendrukkend) geweld op de hals (verwurging ofwel strangulatie), kunnen zijn ontstaan, waarbij te denken valt aan manuele strangulatie of (ondanks afwezigheid van een snoerspoor om de hals) ligatuurstrangulatie. De puntvormige en iets grotere bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden zouden een uiting kunnen zijn van doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals.
De apotheker-toxicoloog R. Oosting heeft bij aanvullend rapport van 19 december 2018 opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn verkregen dat de amfetamine op andere wijze dan oraal aan [slachtoffer] is toegediend.
De patholoog heeft vijf mogelijke doodsoorzaken beschreven. Volgens haar zijn er meer doodsoorzaken mogelijk die elk op zich of in combinatie de dood van [slachtoffer] kunnen hebben opgeleverd, namelijk:
I. Algehele weefselschade als gevolg van substantieel bloedverlies als gevolg van de ernstig inwendige letsels aan/in de buik.
II. Verstikking (oftewel zuurstofgebrek) op grond van belemmering van de mond- neusregio (door stomp geweld, smoren).
III. Verstikking als gevolg van geweld op de romp (traumatisch mechanische asfyxie).
IV. Algehele weefselschade door zuurstofgebrek (asfyxie) door samendrukken van de kin/hals.
V. Toxische effecten van de aangetoonde zeer hoge concentratie amfetamine in het hartbloed.
De conclusie van de rechtbank
Op basis van voornoemde bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de letsels die na overlijden bij [slachtoffer] zijn aangetroffen kunnen worden verklaard doordat op haar geweld is toegepast. Dat geweld kan hebben bestaan uit stomp botsend geweld en/of hevig ingewerkt uitwendig mechanisch (samendrukkend) geweld en/of verstikken en/of smoren van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt verder vast dat, bij gebreke van aanwijzingen dat het op andere wijze is toegediend, de amfetamine oraal is toegediend aan [slachtoffer] . Het kan niet anders dan dat de hoeveelheid amfetamine die in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen door een ander aan [slachtoffer] is toegediend. De suggestie van de verdediging dat [slachtoffer] mogelijk zelf op enig moment amfetamine heeft ‘gesnoept’, vindt geen enkele steun in het dossier en is ook op geen enkele andere wijze aannemelijk geworden. De gevolgen van het toegepaste geweld en van de toegediende hoeveelheid amfetamine kunnen op zichzelf, dan wel in combinatie met elkaar, de dood van [slachtoffer] verklaren.
4.4.2Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
De deskundigen zijn bevraagd over het moment van het toebrengen van de letsels aan [slachtoffer] .
Vanwege de veelheid aan letsels bij [slachtoffer] is volgens de deskundigen niet meer vast te stellen wat eerst en wat later is ontstaan.
Volgens de patholoog zijn de letsels bij leven ontstaan en voorafgaand aan het aantreffen van [slachtoffer] door de ambulancebroeders. Aan de patholoog is een zestal tijdvakken voorgelegd met als doel aan te geven of het toegebrachte letsel in al zijn vormen, ieder toegebracht letsel op zich en in de combinatie van verschillende vormen van letsels, het meest waarschijnlijk ligt in één van die tijdvakken. De zes voorgelegde tijdvakken omvatten een tijdsbestek van de periode van 11 oktober 2017 vanaf 18.15 uur tot 12 oktober 2017 om 09.54 uur.
De patholoog heeft geschreven dat zij het niet mogelijk acht een nader onderscheid in de voorgelegde tijdvakken te maken, anders dan dat een periode van vele uren voorafgaande aan de 112-melding van 09.54 uur, bijvoorbeeld vóór middernacht van 11 op 12 oktober 2017, zeer onaannemelijk wordt geacht.
Op grond van dit deskundigenoordeel concludeert de rechtbank dat, hoewel niet exact kan worden vastgesteld wanneer het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, op grond van de bevindingen van de patholoog wel kan worden vastgesteld dat het letsel moet zijn toegebracht minuten tot uren voor [slachtoffer] overlijden in het ziekenhuis en dat zeer onaannemelijk is dat het letsel voor middernacht is toegebracht. Het letsel moet derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, zijn toegebracht op 12 oktober 2017 na 00.00 uur (middernacht) en voor het moment dat de ambulancebroeders de woning rond 10.00 uur hebben betreden.
4.4.3Wie heeft het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wie [slachtoffer] in voornoemde periode het fatale letsel heeft toegebracht.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het dossier, ook na aanvullend onderzoek op aangeven van de verdediging van [verdachte] , en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing bieden dat het letsel door een derde of derden is toegebracht aan [slachtoffer] .
Dat maakt dat er drie mogelijke scenario’s resteren: óf [medeverdachte] heeft het letsel toegebracht, óf [verdachte] heeft het letsel toegebracht óf beiden hebben het letsel toegebracht.
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. Op 11 oktober 2017 hebben [verdachte] en [medeverdachte] tussen 11.45 uur en 15.22 uur via WhatsApp ruzie met elkaar in verband met een bericht op de Facebookpagina van [medeverdachte] , geplaatst in de periode dat [verdachte] nog niet in het leven van [medeverdachte] was. In die WhatsApp-gesprekken wordt ook gesproken over het beëindigen van de relatie.
Op 11 oktober 2017 is [medeverdachte] rond 14.45 uur met [slachtoffer] en een vriendin van [medeverdachte] bij de Action in Hengelo geweest. In de vroege avond van 11 oktober 2017 zijn [verdachte] en [medeverdachte] samen in de woning aan de [adres] en hebben zij ruzie met elkaar gehad. Omstreeks 19.30 uur heeft [verdachte] de woning verlaten. [medeverdachte] is met [slachtoffer] in de woning gebleven en heeft [slachtoffer] naar bed gebracht. Rond 22.00 uur heeft [medeverdachte] [slachtoffer] wakker gemaakt en haar de fles gegeven, waarna [medeverdachte] [slachtoffer] weer in bed heeft gelegd.
Op 12 oktober 2017 om circa 00.20 uur is [verdachte] thuis gekomen, nadat hij bij [getuige 1] en [naam] is geweest. [medeverdachte] is tot dat tijdstip alleen met [slachtoffer] in de woning geweest.
[verdachte] heeft rond 00.20 uur zijn hond uitgelaten en is daarna naar de woning aan de [adres] teruggekeerd. Uit activiteit op de telefoon van [verdachte] in het bijzonder de WhatsApp-gesprekken met [getuige 1] , blijkt dat [verdachte] in de periode tot circa 02.20 uur wakker is gebleven. In het tijdvak van circa 00.30 uur tot 02.20 uur zijn [verdachte] en [medeverdachte] dus samen met [slachtoffer] in de woning geweest.
Rond 02.20 uur is [verdachte] wederom naar [getuige 1] gegaan. Hij heeft haar om 02.23 uur geappt “Ben er”. [medeverdachte] is alleen met [slachtoffer] in de woning gebleven.
Om 04.00 uur heeft de buurvrouw, [getuige 2] , de stem van [verdachte] gehoord in het kamertje van [slachtoffer] . Zij heeft [slachtoffer] horen huilen. De verklaring van [getuige 2] hieromtrent is zeer concreet. [getuige 2] heeft verklaard dat zij wakker was en dat zij naar het toilet moest. Zij heeft op de klok van de magnetron in haar keuken gezien dat dit om 04.00 uur was. Deze verklaring van [getuige 2] vindt bovendien steun in de verklaring van [verdachte] dat hij tussen 04.00 uur en 05.00 uur thuis is gekomen.
Weliswaar heeft [verdachte] op een later moment verklaard dat hij later is thuis gekomen, welke verklaring is bevestigd door getuige [getuige 1] , maar beiden hebben niet verklaard over de wetenschap van het tijdstip, in tegenstelling tot getuige [getuige 2] .
De rechtbank hecht daarnaast meer waarde aan de verklaring van de objectieve getuige [getuige 2] dan aan de wisselende verklaringen van [verdachte] en aan die van [getuige 1] , die door [verdachte] wordt aangemerkt als zijn alibi. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de verklaring van [getuige 2] te twijfelen. Dat haar echtgenoot, die naar eigen zeggen slechthorend is, in de nacht en terwijl hij sliep, niets heeft gehoord, maakt de verklaring van [getuige 2] niet minder geloofwaardig. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging van [verdachte] om [getuige 2] nogmaals als getuige te horen, wijst de rechtbank af, nu de noodzaak tot het nogmaals horen van [getuige 2] niet is gebleken.
Vanaf 04.00 uur waren [verdachte] en [medeverdachte] dus samen in de woning. Om 05.32 uur is er nog activiteit op de mobiele telefoon van [verdachte] geweest.
Rond 08.20 uur heeft [medeverdachte] de woning verlaten voor een afspraak bij de huisarts.
[verdachte] is vanaf dat tijdstip tot de komst van de ambulancebroeders alleen met [slachtoffer] in de woning.
[medeverdachte] heeft bij herhaling verklaard dat zij op 11 oktober 2017 rond 22.00 uur [slachtoffer] een fles heeft gegeven en dat [verdachte] rond 00.20 uur is thuis gekomen. [verdachte] is op de bank gaan zitten en was met zijn telefoon bezig. [medeverdachte] is naar bed gegaan en zij heeft [verdachte] gevraagd of hij met haar mee ging. [verdachte] heeft dat niet gedaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij vervolgens is gaan slapen. In de ochtend van 12 oktober 2017 heeft [medeverdachte] om 08.30 uur een afspraak bij de huisarts voor zichzelf. Nadat zij is opgestaan heeft zij rond 08.20 uur de woning verlaten om per fiets naar de huisarts te gaan. [medeverdachte] is daadwerkelijk bij de huisarts geweest, zij het dat zij te laat was voor haar afspraak.
[verdachte] heeft over zijn aanwezigheid in de woning in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 wisselende verklaringen afgelegd. Uiteindelijk heeft hij over zijn aanwezigheid in de woning verklaard dat hij na de ruzie met [medeverdachte] om 19.30 uur naar overbuurvrouw [getuige 1] is gegaan. Rond 00.20 uur is hij weer thuis gekomen en is hij op de bank gaan zitten. Ter zitting van 4 maart 2019 heeft hij verklaard dat [medeverdachte] toen nog wakker was, maar dat zij kort daarna naar bed is gegaan. Ze heeft hem gevraagd of hij met haar mee ging naar bed. Hij heeft dat niet gedaan. Hij is nog een tijdje thuis gebleven en heeft in die tijd geappt met [getuige 1] . Tegen 02.23 uur is [verdachte] wederom bij [getuige 1] . [verdachte] heeft verder verklaard dat hij tussen 04.00 uur en 05.00 uur weer is thuis gekomen. Hij heeft de wekker op 07.30 uur gezet voor [medeverdachte] omdat zij naar de huisarts moest. Hij is bij haar in bed gaan liggen. In de ochtend is hij gelijktijdig met [medeverdachte] opgestaan.
De rechtbank overweegt als volgt. [medeverdachte] heeft consistent verklaard dat zij rond middernacht is gaan slapen, welke verklaring door [verdachte] wordt bevestigd. Bewijs dat [medeverdachte] in de nacht wakker is geweest ontbreekt in het dossier. Bewijs dat [medeverdachte] in het tijdsbestek van 00.20 uur tot 08.20 uur bij [slachtoffer] kan brengen, ontbreekt eveneens. Het scenario dat [medeverdachte] het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
Evenmin bevat het dossier bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Ook het scenario dat beiden het letsel aan [slachtoffer] hebben toegebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
Het voorgaande brengt mee dat het niet anders kan dan dat [verdachte] het letsel heeft toegebracht. Uit de verklaringen over de aanwezigheid van [verdachte] in de woning in de nacht van 11 op 12 oktober 2017, blijkt dat [verdachte] in de tijdspanne van na middernacht tot het moment dat de ambulancebroeders komen, tijd en gelegenheid heeft gehad om aan [slachtoffer] het vorengenoemde letsel toe te brengen en om [slachtoffer] amfetamine toe te dienen. Tot even na middernacht is [verdachte] bij [getuige 1] geweest. Als hij thuis is blijft hij met haar appen en hij gaat tegen 02:20 uur weer naar haar toe. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in die tijdspanne wakker was en zich in de woning aan de [adres] bevond.
In de nacht is [verdachte] vervolgens voor de tweede keer thuisgekomen, overigens nadat hij vanuit de woning van [getuige 1] eerst naar de algemene container in de straat is gelopen om een leeg zakje amfetamine weg te gooien. Rond 04.00 uur heeft [getuige 2] [verdachte] in de kamer van [slachtoffer] gehoord. Ook heeft zij [slachtoffer] toen gehoord. [slachtoffer] huilde. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op dat moment nog in leven was. [getuige 2] heeft ook gehoord dat [verdachte] toen vier keer tegen [slachtoffer] heeft gepraat. Aldus wordt [verdachte] in het kamertje van [slachtoffer] geplaatst in de periode waarin volgens de patholoog het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht.
[verdachte] heeft over zijn aan- en afwezigheid in de woning gedurende de nacht van 11 op
12 oktober 2017 bij herhaling wisselend verklaard. Aanvankelijk heeft [verdachte] over zijn tweede bezoek aan [getuige 1] in die nacht niets verklaard. Evenmin heeft hij in zijn eerste verhoren verklaard over de seks met en het drugsgebruik bij [getuige 1] in die nacht; zowel tijdens het eerste bezoek in de avond als tijdens het bezoek om 02.20 uur. Eerst nadat [verdachte] geconfronteerd werd met forensische bevindingen, heeft hij zijn verklaring in verschillende verhoren en over verschillende onderdelen aangepast.
Niet alleen over zijn aan- en afwezigheid in de woning in de nacht heeft [verdachte] wisselend en niet consistent verklaard, maar ook over zijn drugsgebruik. Zo heeft [verdachte] bij herhaling verklaard dat hij al meer dan een jaar geen drugs meer heeft gebruikt, vervolgens heeft hij verklaard dat hij weleens heeft gebruikt, maar niet in de betreffende nacht. Uiteindelijk heeft [verdachte] toegegeven dat hij in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 amfetamine heeft gebruikt in de woning van [getuige 1] . Ook bij zijn tweede bezoek aan
[getuige 1] in die nacht heeft hij amfetamine gebruikt. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [verdachte] in die nacht de beschikking had over amfetamine.
Ook over de wijze waarop hij [slachtoffer] in de ochtend van 12 oktober 2017 heeft aangetroffen in haar kamertje heeft [verdachte] bij herhaling wisselend en bij vlagen volstrekt ongeloofwaardig verklaard. Zo heeft [verdachte] in zijn eerste verhoren verklaard dat hij om 09.35 uur met de fles naar het kamertje van [slachtoffer] is gegaan omdat hij haar hoorde. [slachtoffer] zat in haar bedje en bij het aanbieden van de fles zou zij onwel zijn geworden. Geconfronteerd met de bevindingen van de deskundigen dat hetgeen [verdachte] heeft verklaard onmogelijk is, heeft hij vervolgens verklaard dat hij [slachtoffer] wellicht niet heeft gehoord maar dat hij het geluid van het beertje heeft gehoord, hetgeen overigens ook niet juist kan zijn omdat uit onderzoek is gebleken dat het beertje pas geluid maakt als de geluidssensor van het beertje geactiveerd wordt als een kind huilt, waarbij het te ontvangen geluid meer moet zijn dan 58 dB, en het audiosignaal drie keer moet worden ontvangen binnen zeven seconden en elk signaal langer moet duren dan twintig milliseconden.
Op basis van de toestand waarin [slachtoffer] is aangetroffen is het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] geluiden heeft gemaakt die het beertje hebben geactiveerd. Over hoe hij [slachtoffer] dan wel heeft aangetroffen heeft [verdachte] geen verklaring gegeven, anders dan laatstelijk ter zitting van
4 maart 2019 dat hij in paniek is geraakt toen hij [slachtoffer] zag en dat hij het eigenlijk niet meer weet.
Evenmin heeft [verdachte] een logische verklaring gegeven voor het tijdsverloop van elf minuten tussen het gestelde aantreffen van [slachtoffer] in haar bedje en het bellen naar [medeverdachte] om 09.46 uur. Dat geldt ook voor het tijdsverloop van zeven minuten tussen het niet beantwoorde telefoontje naar [medeverdachte] , de vervolgens door [verdachte] niet beantwoorde oproepen van [medeverdachte] naar [verdachte] en de 112-melding om 09.53 uur.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de tactische en de forensische bevindingen in samenhang bezien met de bij voortduring wisselende en op essentiële onderdelen leugenachtige verklaringen van verdachte, het [verdachte] is geweest die in de nacht van
12 oktober 2017 geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat dit geweld bestond uit uitwendig mechanisch stomp botsend en/of plaatselijk hevig ingewerkt geweld, zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al of niet met voorwerpen), stompen, drukken, duwen, stoten, en/of smoren en/of wurgen. De rechtbank is eveneens van oordeel dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer] amfetamine heeft toegediend. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft hij die nacht hiervoor tijd en gelegenheid gehad en heeft hij die nacht de beschikking over amfetamine gehad.
4.4.4Levert dit een strafbaar feit op, en zo ja welk strafbaar feit?
Aan [verdachte] zijn primair de varianten moord en doodslag ten laste gelegd.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zodanig fors geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend dat diverse organen zijn gescheurd, zij hersenletsel heeft opgelopen en meerdere botten zijn gebroken. Bovendien heeft [verdachte] [slachtoffer] amfetamine toegediend. De aard en de ernst van de letsels en de daarvoor benodigde handelingen, het toedienen van de amfetamine daaronder begrepen, zijn daarmee zo gericht geweest op de dood van [slachtoffer] dat naar het oordeel van de rechtbank het opzet op haar dood een gegeven is. De rechtbank acht boos opzet aanwezig.
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde moord moet het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ bewezen worden.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank is van oordeel dat niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt dat bij [verdachte] sprake was van voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven, aangezien op grond van bijvoorbeeld verklaringen van [verdachte] zelf of getuigen geen direct inzicht is verkregen in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in [verdachte] is omgegaan.
Ook indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, kan evenwel tot bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ worden gekomen. Of in een bepaald geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4.3 reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het fatale letsel van [slachtoffer] als gevolg van een groot aantal geweldshandelingen is ontstaan. [verdachte] heeft zodanig fors geweld op [slachtoffer] uitgeoefend dat diverse organen zijn gescheurd, zij hersenletsel heeft opgelopen en meerdere botten zijn gebroken. Daarnaast heeft hij amfetamine aan [slachtoffer] toegediend.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of [verdachte] voorafgaand aan de gewelddadige handelingen of tussen de elkaar opvolgende gewelddadige handelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Met het toebrengen van het letsel moeten ten minste twee fases gemoeid zijn geweest. De fase waarin de fysieke geweldshandeling het - al dan niet met enig voorwerp - slaan, stompen, drukken, duwen, stoten, smoren en/of wurgen heeft plaatsgevonden en - daarna óf daarvoor - de fase waarin de amfetamine oraal is toegediend. Met het toebrengen van het letsel door de hiervoor genoemde geweldshandelingen moeten minimaal enkele minuten gemoeid zijn geweest. Daarnaast is er sprake van een compleet andersoortige handeling, namelijk het oraal toedienen van amfetamine. Voor het toedienen van amfetamine aan een veertien maanden oud kind zijn, naar het oordeel van de rechtbank, meerdere (voorbereidende) handelingen en beslissingen nodig die elkaar opvolgen en de nodige tijd in beslag nemen.
Uit al deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] doelbewust heeft gehandeld. [verdachte] heeft voorafgaand aan en/of gedurende het toebrengen van het letsel en het toedienen van de amfetamine tijd gehad zich te beraden op het voorgenomen of te nemen besluit, zodat er gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap heeft kunnen gegeven. Van contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken. De rechtbank acht de voorbedachte raad bewezen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] het primair tenlastegelegde heeft begaan.