ECLI:NL:RBOVE:2019:116

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
08.126783.18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieagent voor mishandeling in café tijdens Sail Kampen

Op 17 januari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die als politieagent (niet in functie) werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 400 euro voor het stompen van een man in een café tijdens het evenement Sail Kampen op 1 april 2018. De rechtbank oordeelde dat van de verdachte, gezien zijn beroep, verwacht mocht worden dat hij zich anders had gedragen in deze situatie. Tijdens de zitting op 3 januari 2019 werd de vordering van de officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, besproken, evenals de verdediging door mr. M.J. Jansma, advocaat van de verdachte. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer meermalen had geslagen in het gezicht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer voldoende betrouwbaar en verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn handelen als aanvallend moest worden gekwalificeerd. De rechtbank legde een geldboete op, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor de verdachte als politieagent. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door de rechters in Zwolle.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.126783.18 (P)
Datum vonnis: 17 januari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.E.M. van Erp en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 april 2018 te Kampen [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat verdachte een gerechtvaardigd beroep kan doen op noodweer. De raadsman verzoekt de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] uit te sluiten van het bewijs, omdat deze onvoldoende betrouwbaar zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 1 april 2018 in [café] in Kampen was en [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met zijn vuist op de linkerkant van zijn gezicht en dat [slachtoffer] als gevolg hiervan pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht de verklaring van de aangever dat hij door de verdachte is geslagen voldoende betrouwbaar en acht daar steunbewijs voor aanwezig. Verdachte heeft immers verklaard dat het klopt dat hij in [café] een andere persoon heeft geslagen en uit niets blijkt dat er sprake was van een gelijktijdig plaatsvindend incident in het café. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet voor het bewijs gebezigd, zodat het verweer dat ziet op bewijsuitsluiting van deze beide verklaringen door de rechtbank onbesproken kan worden gelaten.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 1 april 2018 te Kampen [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen tegen het gezicht van die [slachtoffer] te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweer. Toen verdachte in [café] op zoek was naar zijn vriendin voelde hij zich bedreigd door een groep jongens. Eén van hen pakte hem vast aan zijn kleding. Gelet hierop was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer niet kan slagen, omdat hetgeen de raadsman stelt niet wordt ondersteund door de verklaringen in het politiedossier.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte meermalen tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gestompt, moet beoordeeld worden of de feiten en omstandigheden een beroep op noodweer rechtvaardigen.
In artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het gaat bij deze rechtvaardigingsgrond om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een wederrechtelijke aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze uitzondering beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend (vgl. HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108).
Verdachte verklaart op 29 juni 2018 bij de politie en ter terechtzitting dat hij naar huis wilde gaan en dat hij nog naar binnen liep om zijn vriendin op te halen in [café] . Hij kwam toen de jongens tegen die eerder op de avond hadden geprobeerd een fles Bacardi te pakken die aan verdachte en zijn groep toebehoorde, aldus verdachte. Verdachte verklaart toen door een van die jongens bij de jas te zijn gepakt, waarna hij een of twee klappen heeft gegeven om zich daartegen te verdedigen.
De raadsman wijst, ter ondersteuning van deze lezing van de gebeurtenissen, naar de verklaringen die getuigen [getuige 3] en [getuige 4] op 7 december 2018 bij de rechter-commissaris hebben afgelegd.
De rechtbank acht de lezing van de gang van zaken van verdachte op grond van het navolgende onaannemelijk en zal bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van noodweer dan ook niet van die lezing uitgaan. Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] relateren op ambtsbelofte dat verdachte, onmiddellijk nadat hij antwoord had gekregen op de vraag wie [naam] had geslagen, in een directe lijn naar de ingang van [café] liep, naar binnen ging en korte tijd later weer buiten kwam. Deze gang van zaken wordt ondersteund door de verklaring van café eigenaar [eigenaar café] , een getuige die niet tot één van de betrokken groepen behoorde. [eigenaar café] verklaart dat hij naast het incident stond, zich meteen omdraaide en zag dat – naar later bleek – [slachtoffer] een klap had gekregen en pijn had en dat verdachte snel het café verliet. Hieruit blijkt niet van een aan de klap voorafgaande worsteling of dreigende situatie waarbij verdachte vergeefs probeerde weg te komen. Tot slot blijkt uit de camerabeelden dat verdachte slechts ongeveer 30 seconden binnen is geweest, hetgeen eveneens wijst op een gerichte actie van verdachte.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die van buitenkomende in het café op aangever is afgekomen en vervolgens de confrontatie is aangegaan door hem in het gezicht te stompen. Op basis van vorenstaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat bij verdachte geen sprake was van een verdedigingswil en dat reeds daarom het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 Sr. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdijf:
mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit (meer) subsidiair dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en doet daartoe een beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betoogt dat het beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer niet kan slagen, omdat geen sprake was van een noodweersituatie. Daarnaast heeft de officier van justitie vraagtekens geplaatst bij de door verdachte gestelde (oorzaken van zijn) paniek.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de overweging onder 5.3 is geen sprake geweest van een noodweersituatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was. In een dergelijk geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – gelet op de LOVS oriëntatiepunten en het strafblad van verdachte – dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 400,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt, voor het geval dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, dat rekening moet worden gehouden met de grote consequenties van een strafoplegging voor zijn cliënt, omdat hij politieagent is. Hij heeft buitengewoon verlof gekregen en kan bij een veroordeling mogelijk zijn baan verliezen. Gelet hierop moet worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr, schuldigverklaring zonder straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een persoon door hem in een café tegen het hoofd te stompen. Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Geweld veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zoals bij de omstanders in het café.
De rechtbank rekent verdachte aan dat van hem als politieagent, hoewel hij op dat moment niet in functie was, verwacht mag worden dat hij weet hoe hij moet handelen in een dergelijke situatie.
Zelfs als uitgegaan dient te worden van de verklaring van verdachte dat hij naar binnen is gegaan om zijn vriendin te zoeken, dan had van hem als politieagent verwacht mogen worden dat hij anders zou handelen. Zo had hij, alvorens wederom naar binnen te gaan, op een redelijke wijze contact moeten zoeken met de aanwezige collegae om tot een adequate oplossing te komen. Ook toen hij wederom binnen was had hij als getraind politieagent, die vaker onder hectische omstandigheden gepast moet optreden, anders moeten handelen. Dat geldt ook voor het moment dat hij weer naar buiten ging en trachtte vluchtend te ontkomen aan de situatie. De wijze van bejegening richting zijn eigen collegae politieagenten zoals uit de – ambtsedig opgemaakte – processen-verbaal naar voren komt, acht de rechtbank een politieagent, al is het buiten functie, onwaardig. De rechtbank acht daarom oplegging van een straf geboden.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 400,- passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboeteter hoogte van €
400,- (vierhonderd euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
8 (acht) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en D.L. Westendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2019.
Mr. D.L. Westendorp is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1. Het door [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland in de wettelijke vorm op ambtsbelofte op 2 april 2018 opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL0600-2018138441-10, voor zover inhoudende als
verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Zondag 01 april 2018 omstreeks 01:00 uur in de stad vanwege Sail Kampen. Op dezelfde dag en datum, omstreeks 02:30 uur waren wij bij het [café] in Kampen. Maar uit het niets kreeg ik een paar klappen op mijn linkeroog. Ik voelde dat de klappen hard aan kwamen. Ik denk dat ik er wel 2 a 3 klappen heb gehad. Ik heb ook klappen op mijn linkerzij op mijn hoofd gehad. Ik had die hele zondag veel pijn op mijn linkerkant van mijn hoofd. Normaal gesproken heb ik geen last van hoofdpijn na het stappen, maar dit keer had ik kloppende hoofdpijn.
2. Het door [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, en [verbalisant] , agent van politie Eenheid Noord-Nederland in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgestelde proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0600-2018138441-24, voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(…) toen heb ik een (1) jongen uit dat groepje een klap gegeven. (…) Ik heb 1 of 2 keer geslagen met mijn vuist en ik heb hem denk ik op zijn linker kant van het gezicht geraakt.