ECLI:NL:RBOVE:2018:557

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
08/996041-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van echtpaar voor mensenhandel en mishandeling van een verstandelijk beperkte man

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een echtpaar uit Tubbergen veroordeeld voor mensenhandel, mishandeling en vrijheidsberoving van een 32-jarige verstandelijk beperkte man. De 60-jarige man kreeg een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, en zijn 45-jarige vrouw kreeg 3 jaar en 6 maanden celstraf. Daarnaast zijn zij verplicht om 40.000 euro schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer en meer dan 400.000 euro aan de Staat voor illegaal verdiend geld. Het echtpaar heeft het slachtoffer gedurende acht jaar uitgebuit, hem van zijn vrijheid beroofd en mishandeld. Het slachtoffer, die een IQ van 72 heeft en gediagnosticeerd is met ADHD en PDD-NOS, werd gedwongen om te werken zonder betaling en moest zijn identiteitsbewijs en bankpas afgeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van dwang, geweld en misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die in een sociaal isolement verkeerde en geen andere keuze had dan de uitbuiting te ondergaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die zowel vergelding als preventie beoogde, en stelde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/996041-16 (P)
Datum vonnis: 22 februari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum 1] 1971 in [geboorteplaats 1] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 januari 2018, 2 februari 2018 en 8 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.D.I. Martens en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, met een ander of anderen of alleen, gedurende een periode van ruim acht jaar jegens [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: mensenhandel;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: vrijheidsberoving.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte - na wijziging van de tenlastelegging op
17 januari 2018 - dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 te Tubbergen en/of te Almelo en/of te Enschede en/of elders in Nederland en/of op één of meerdere plaatsen in Duitsland
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren te
[geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1985)
(sub 1)
door dwang en/of en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] ,
en/of
(sub 4)
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude
[slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat [slachtoffer] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten
en/of
B.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer]
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [slachtoffer] :
- opgenomen in haar/hun gezin en/of
- gehuisvest in een caravan en/of zomerhuisje/schuur en/of
- ertoe verplicht diens paspoort, althans diens identiteitsbewijs, af te
geven; en/of
- ertoe verplicht diens bankpas af te geven; en/of
- ertoe verplicht diens WAJONG-uitkering te doen uitbetalen op een
bankrekening van verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- angst aangejaagd doordat haar mededader aan die [slachtoffer] vertelde dat hij, verdachte, in het verleden ernstige delicten had gepleegd zoals moord, mishandeling,
vrijheidsberoving en afpersing; en/of
- angst aangejaagd doordat haar mededader aan die [slachtoffer] vertelde dat hij een ander 17 maal met een mes in de buik had gestoken; en/of
- meermalen geslagen en/of door een of meer ander(en) doen slaan,
althans mishandelen; en/of
- meermalen medegedeeld dat er geweld tegen die [slachtoffer] zou worden gebruikt
als deze niet (verder) zou meewerken aan het op diens naam zetten van auto's;
en/of
- een scherp voorwerp in diens rug(streek) gedrukt en/of die [slachtoffer] (daarbij)
medegedeeld dat het voor die [slachtoffer] verboden was om contact op te nemen en
te onderhouden met diens familie, vrienden en/of kennissen; en/of
- (' s nachts) opgesloten in een caravan waarin geen sanitaire voorzieningen
waren; en/of
- ertoe verplicht ('s nachts) diens telefoon aan hem, verdachte, af te geven;
en/of
- (' s nachts) opgesloten in een zomerhuisje/schuurtje;
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
zij die [slachtoffer] ertoe heeft verplicht:
- gedurende 7 dagen per week, althans een groot aantal dagen per week,
gedurende 16 uren per dag, althans een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden voor haar, verdachte, en/of voor haar mededader(s) en/of
bij bedrijven/een bedrijf van haar, verdachte, en/of van haar mededader(s)
te verrichten tegen niets meer dan kost en inwoning, althans een
arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon; en/of
- ' op papier' een pand ( [adres 1] te Enschede) op diens naam te
(doen) zetten; en/of
- 24, althans een of meer auto's op diens naam te (doen) zetten; en/of
- een onderneming ( [slachtoffer] Electronica) te (doen) registreren en voor die
onderneming een of meer bankrekening(en) te openen,
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was, omdat
die [slachtoffer] :
- over beperkte geestvermogens beschikte (een gemeten IQ van 72); en/of
- een meervoudige persoonlijkheidsstoornis had (gediagnostiseerd met ADHD en
PDD NOS), en/of
- zonder het behalen van enig diploma het onderwijs verlaten had; en/of
- verslaafd was of was geweest (softdrugs, harddrugs en gokken); en/of
- onder bewind was gesteld; en/of
- gedurende enige tijd dakloos was (geweest) en op straat leefde; en/of
- hoge schulden had (20 tot 30 duizend euro);
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 te
Tubbergen en/of te Almelo en/of te Enschede en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
[slachtoffer] heeft mishandeld, immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of
haar mededader(s) die [slachtoffer] (telkens) opzettelijk geslagen waardoor deze
letsel (bloeduitstortingen) en/of pijn heeft ondervonden;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 te
Tubbergen en/of te Almelo en/of te Enschede en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een ander, te weten [slachtoffer] , van diens
vrijheid beroofd en/of beroofd gehouden,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [slachtoffer]
gedurende vele/meerdere nachten opgesloten in een caravan en/of een
zomerhuisje.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
In verband met de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hierna aanduiden als verdachten of (respectievelijk) [verdachte] en [medeverdachte] . Aangever [slachtoffer] zal hierna worden aangeduid als [slachtoffer] .
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig de inhoud van het op schrift gestelde requisitoir - gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
Verdachten hebben zich in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 schuldig gemaakt aan mensenhandel, door met gebruik van dwangmiddelen en met het oogmerk van uitbuiting, [slachtoffer] te werven, op te nemen, te huisvesten, over te brengen, te vervoeren en hem te dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Bovendien hebben verdachten opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] door zijn uitkering te incasseren, loonkosten uit te sparen en op kosten van [slachtoffer] schulden te maken. De verklaring van [slachtoffer] is betrouwbaar en vindt steun in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie vraagt partieel vrijspraak voor wat betreft de gedachtestreepjes “angst aanjagen” en “het dakloos zijn geweest en op straat leven”.
Ook hebben verdachten [slachtoffer] gedurende de tenlastegelegde periode regelmatig mishandeld. De verklaringen van [slachtoffer] en verdachten vinden bevestiging in de verklaringen van getuigen.
Tenslotte hebben verdachten [slachtoffer] in de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2015 meermalen opgesloten en hebben zij hem aldus opzettelijk en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - ter terechtzitting betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de als belastend aan te merken verklaringen van aangever [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zijn, nu deze verklaringen strijdig zijn met (eerdere) eigen verklaringen en met die van de overige getuigen. Bovendien worden de onbetrouwbare verklaringen van [slachtoffer] niet ondersteund door aanvullend bewijs. Voor zover de tenlastegelegde handelingen niet zijn betwist, is volgens de verdediging geen sprake van een uitbuitingssituatie of uitbuiting van [slachtoffer] , omdat van onvrijwilligheid ten aanzien van het verrichten van arbeid of het afdragen van zijn Wajong-uitkering geen sprake was en dat laatste was bovendien in zijn belang. Subsidiair wordt betwist dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft gepleegd. Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde ontbreekt het element van wederrechtelijke vrijheidsberoving vanwege de instemming van [slachtoffer] en dient eveneens vrijspraak te volgen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte zich niet samen met medeverdachte [medeverdachte] hieraan schuldig heeft gemaakt. De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die in de voetnoten zijn weergegeven.
4.3.1
Beoordelingskader
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
4.3.2
De betrouwbaarheid van het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat de in deze zaak afgelegde verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht zijn onder invloed van emoties, ontstaan zijn door het delict of door het tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
In dit kader stelt de rechtbank vast dat, hoewel de verklaringen van [slachtoffer] en diverse getuigen op ondergeschikte punten verschillen vertonen, deze op hoofdlijnen consistent zijn. De verklaringen van [slachtoffer] en van getuigen vinden daarnaast op meerdere onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, waaronder op onderdelen in de verklaringen van verdachten. De rechtbank ziet daarom geen reden om deze verklaringen voor het bewijs buiten beschouwing te laten. Wel zal de rechtbank daarbij enige terughoudendheid betrachten en (onderdelen van) de verklaringen van [slachtoffer] en getuigen alleen voor het bewijs gebruiken, waar deze worden bevestigd en/of ondersteund door andere bewijsmiddelen, dan wel er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen.
De rechtbank verwerpt derhalve de door de raadsman gevoerde betrouwbaarheidsverweren.
4.3.3
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachten gedurende de tenlastegelegde periode steeds een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verdachten hebben verklaard dat zij een hecht gezin vormen samen met hun zonen [zoon 1] en [zoon 2] en dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode deel uitmaakte van dat gezin. [2] [3] Voor zover verdachten voordeel hebben gehad uit hun handelen jegens [slachtoffer] is dat aan beiden ten goede gekomen. Ook hebben zij ieder voor zich uitvoeringshandelingen gepleegd, waarbij de uitvoeringshandeling dan door de één, dan door de ander werden verricht. Zo had [medeverdachte] naar eigen zeggen de leiding bij het aan het werk zetten van [slachtoffer] [4] en beheerde [verdachte] zijn financiën. [5] Zowel [medeverdachte] [6] als [verdachte] [7] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] regelmatig hebben geslagen. Bovendien wist [verdachte] dat [slachtoffer] door [medeverdachte] tijdens de nachtelijke uren in het houten huisje naast het chalet werd opgesloten. [8] De onderlinge taakverdeling tussen verdachten was min of meer gelijkwaardig en uitwisselbaar.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.3.4
Feit 1
Ten aanzien van de vraag of [medeverdachte] en [verdachte] zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel op de wijze zoals dit is tenlastegelegd overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2] , heeft op 25 november 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. Volgens [slachtoffer] is hij door [medeverdachte] en [verdachte] mishandeld, uitgebuit en werd hij van zijn vrijheid beroofd. [slachtoffer] heeft daartoe op meerdere momenten een verklaring afgelegd. [9] Uit deze verklaringen blijkt onder meer dat [slachtoffer] een moeilijke jeugd heeft gehad. Hij werd veel gepest en had geen contact met zijn biologische vader. In het bowlingcentrum waar zijn moeder werkte kwam hij in aanraking met drugs en ontwikkelde hij een drugsverslaving. [10] Het geld dat hij met werken verdiende ging op aan gokken en er ontstonden schulden. [11] Op zijn 17e heeft [slachtoffer] zijn schoolcarrière zonder diploma afgesloten. [12] Omdat er bij hem ADHD en PDD-NOS [13] is geconstateerd en zijn IQ 72 [14] bedraagt heeft hij vanaf zijn 18e levensjaar een Wajong-uitkering ontvangen. [15] Ook gebruikte [slachtoffer] medicatie. Vanwege zijn schulden heeft een tante hem op 3 mei 2007 onder bewind laten stellen. [16] In 2011 waren zijn (gok)schulden afbetaald en is de bewindvoering op 11 oktober 2011 beëindigd. Van zijn 18e tot zijn 21e levensjaar verbleef [slachtoffer] bij verschillende instanties voor begeleid wonen. In 2007 woonde hij in een instelling in Haaksbergen. Daar ontmoette hij op de kermis [medeverdachte] en ging voor hem werken.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4, Sr
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] door het gebruik van dwangmiddelen [slachtoffer] hebben geworven en/of gehuisvest en/of vervoerd en/of hebben opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting.
Handelingen: werven, huisvesten, vervoeren, opnemen en het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , gelezen in samenhang met die van aangever [slachtoffer] , leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] hebben geworven, vervoerd, gehuisvest en hem hebben opgenomen in hun gezin. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] in maart/april 2007 bij hen op de kermis is komen werken en is opgenomen in hun gezin. Volgens [medeverdachte] had hij dit zo afgesproken met de leiding van het tehuis waar [slachtoffer] voordien woonde. [17] [slachtoffer] werd eerst gehuisvest in een caravan naast hun woonwagen op [camping] in Reutum. Later verhuisde hij met [medeverdachte] en [verdachte] naar de [adres 2] in Tubbergen, waar hij werd ondergebracht in een houten schuurtje naast de woonwagen van [medeverdachte] en [verdachte] . [18] Ook [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] werd opgenomen in hun gezin. [19] [20] Nadat [medeverdachte] met de kermis was gestopt bleef [slachtoffer] volgens [medeverdachte] bij hen wonen en werkte hij tot eind 2014 voor het bedrijf [oudijzerbedrijf] van [medeverdachte] . De werkzaamheden van [slachtoffer] bestonden uit het samen met [medeverdachte] en [verdachte] ophalen van oud ijzer op verschillende plaatsen in Nederland en in Duitsland, waartoe [medeverdachte] de vrachtwagen met container bestuurde. Vanaf maart 2015 werkte [slachtoffer] in een kringloopwinkel van [medeverdachte] in Almelo, waar [medeverdachte] hem naar eigen zeggen met de auto naar toebracht. De werkzaamheden voor de kringloopwinkel bestonden onder meer uit het ophalen en wegbrengen van meubels. [21] Ook [verdachte] verklaart hierover. [22]
Dwangmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] gebruik hebben gemaakt van de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie
en fraude.
Dwang
[medeverdachte] en [verdachte] hebben jegens [slachtoffer] gebruik gemaakt van het dwangmiddel dwang, nu uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat zij hem gedurende de tenlastegelegde periode veelvuldig controleerden en instrueerden, hij onder druk werd gezet en ertoe werd aangezet een groot aantal uren per dag en een groot aantal dagen per week te werken. Volgens [slachtoffer] werd hij constant in de gaten gehouden door [medeverdachte] , [verdachte] of hun zoon [zoon 1] en werd zijn verblijf tijdens de nachtelijke uren afgesloten. Als hij zijn werk niet goed deed of niet deed wat hem werd opgedragen, werd hij door hen geslagen. [23] De verklaringen van aangever hierover vinden bevestiging in de getuigenverklaringen. Zo heeft een oude buurvrouw verklaard dat zij [slachtoffer] in september 2013 in Duitsland heeft ontmoet. Ze zag hem staan in een ‘bak’ met oud ijzer en wilde graag met hem praten. Dat mocht echter niet van [medeverdachte] want volgens hem moest er ‘hard doorgewerkt worden’. [medeverdachte] werkte volgens haar zelf niet mee en stond met Poolse mensen te praten terwijl [slachtoffer] hard aan het werk was. Een afspraak om de volgende dag koffie te gaan drinken met [slachtoffer] liep eveneens op niets uit omdat [slachtoffer] wederom moest werken van [medeverdachte] . [24] Een bewoner van de [adres 2] in Tubbergen heeft verklaard dat [slachtoffer] altijd heel hard werkte. Van vroeg in de ochtend tot laat in de avond was [slachtoffer] bezig en dat in weer en wind. Zo moest hij onder meer velgen van banden afhalen en ijzer sorteren. [25] Ook ging [slachtoffer] veel op pad met [medeverdachte] en zoon [zoon 1] , waarbij [slachtoffer] , volgens [zoon 1] , degene was die moest inladen en [zoon 1] ‘moest opletten of [slachtoffer] de vrachtauto wel goed inpakte’. [26] [slachtoffer] was volgens [zoon 1] altijd aan het werk en had geen keuze. [slachtoffer] deed alles wat [medeverdachte] zei en moest zelfs als hij ziek was nog werken. [27] Ook voor getuige [getuige 1] was duidelijk dat [slachtoffer] bang was voor [medeverdachte] en [verdachte] en dat hij continue aan het werk werd gehouden. Er werd volgens hem niet normaal gepraat tegen [slachtoffer] , maar in termen van ‘Klootzak, schiet op’. [28]
Geweld
Verdachten hebben geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] in de bewezen verklaarde periode regelmatig hebben geslagen en ook hun zoon [zoon 1] heeft [slachtoffer] wel eens een klap gegeven. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] regelmatig een schop onder zijn kont heeft gegeven en hem ook wel eens een klap of corrigerende tik heeft verkocht. [29] [30] [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] ook heeft geslagen. Volgens [verdachte] sloeg zij [slachtoffer] op zijn armen en benen en in zijn gezicht en hoorde zij hem dan soms “au, je doet mij pijn” zeggen. Ook moest [slachtoffer] volgens [verdachte] wel eens huilen nadat zij hem had geslagen. [31] Zoon [zoon 1] bevestigt het verhaal van [slachtoffer] en verklaart te hebben gezien dat [slachtoffer] door [medeverdachte] en [verdachte] werd geslagen. [32]
Bedreiging met geweld
Volgens [slachtoffer] dreigde [medeverdachte] met geweld als hij niet hard werkte en niet zou meewerken aan het op zijn naam zetten van auto’s. [slachtoffer] heeft hiertoe verklaard dat hij “als hij tegenstribbelde, klappen kreeg”. [33] [medeverdachte] heeft bevestigd dat het klopt dat [slachtoffer] een aantal auto’s van hem op zijn naam had staan omdat hij en [verdachte] vanwege een belastingschuld geen auto’s op naam konden zetten. [34] Ook moest [slachtoffer] van [medeverdachte] het bedrijf [slachtoffer] Elektronica en een pand aan de [adres 1] in Enschede op zijn naam laten zetten. Volgens [slachtoffer] dreigde [medeverdachte] hem in elkaar te trappen of zijn nek te breken als hij niet zou meewerken. [medeverdachte] instrueerde hem bij de makelaar en de notaris “goed te luisteren, zijn mond te houden en een pen te pakken als hij moest tekenen”. [35] [zoon 3] , de oudste zoon van [medeverdachte] , meldt op 7 juni 2012 bij de politie dat er een jongen, [slachtoffer] , bij zijn vader [medeverdachte] woont, en dat zijn vader die jongen zeer slecht behandelt. [slachtoffer] moet auto’s op naam zetten en ook panden, zodat [medeverdachte] hennepkwekerijen kan inrichten. Doet hij dit niet dan wordt hij geïntimideerd of zelfs in elkaar geslagen. [36] Hieruit kan genoegzaam worden afgeleid dat [slachtoffer] niet vrijelijk kon beslissen over het al dan niet op naam zetten van de auto’s, het pand en het elektronica bedrijf en hij het risico liep te worden mishandeld als hij niet zou doen wat hem door [medeverdachte] of [verdachte] werd opgedragen. Dat [slachtoffer] bang was voor [medeverdachte] wordt bevestigd door twee medewerkers van de kringloop die verklaren dat “ [slachtoffer] heel bang was voor zijn baas”, die zij op de foto herkennen als [medeverdachte] . [37] Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat hij door [medeverdachte] en [verdachte] gedwongen werd hard te werken. Als hij weigerde zouden er klappen volgen. Dit beeld wordt bevestigd door twee bewoners van [camping] die hebben verklaard dat [slachtoffer] dag en nacht moest werken. Als hij weigerde werd hij door [medeverdachte] in elkaar getrapt. [38] Ook [zoon 1] , de zoon van [medeverdachte] en [verdachte] , bevestigt dat [slachtoffer] geen keus had en een klap of schop zou krijgen als hij niet zou werken. Zelfs als [slachtoffer] ziek was moest hij van [medeverdachte] nog werken. [39]
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Voor het bewijs dat [medeverdachte] en [verdachte] misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie van [slachtoffer] , is blijkens bestendige jurisprudentie, als ondergrens, reeds toereikend dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeit dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet aanwezig moet zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze ondergrens voor wetenschap voldaan, nu op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] zich bewust moeten zijn geweest van de relevante omstandigheden die maakten dat er sprake was van overwicht op [slachtoffer] en dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde. Zo blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] een IQ heeft van 72, hij gediagnostiseerd is met ADHD en PDD NOS en hij, voordat hij bij [medeverdachte] kwam wonen, onder bewind stond en in een instelling woonde. [medeverdachte] zelf omschreef [slachtoffer] tegenover diens stiefvader als ‘dwars, niet te vertrouwen en niet slim’ en stelde de stiefvader van [slachtoffer] voor de keus ‘als je [slachtoffer] meeneemt, dan komt hij niet meer terug’. [40] Ook wist [medeverdachte] volgens [slachtoffer] van zijn verleden, zijn verslavingsgevoeligheid en het feit dat hij niet over diploma’s beschikte en in een tehuis verbleef voordat hij bij [medeverdachte] en [verdachte] kwam wonen. [41]
Volgens [medeverdachte] maakte [slachtoffer] al zijn geld op aan drank, gokken en softdrugs en mocht hij van zijn stiefvader niet meer thuis komen wonen. Ook wist hij dat [slachtoffer] afgekeurd was, een Wajong-uitkering had en medicijnen slikte toen hij nog in het tehuis woonde. [42] Dat [slachtoffer] tot 2011 officieel onder bewind heeft gestaan was ook bekend bij [medeverdachte] zo blijkt uit correspondentie tussen de bewindvoerder en [medeverdachte] . [43] De stiefvader van [slachtoffer] verklaart dat hij aan [medeverdachte] heeft uitgelegd dat [slachtoffer] door instanties begeleid moest worden omdat hij kwetsbaar is en een ideaal slachtoffer voor pesterijen en misbruik. [medeverdachte] heeft volgens [verdachte] ‘zelf de bewindvoering overgenomen’ toen zij in Tubbergen gingen wonen. [verdachte] kreeg toen de beschikking over de bankpas van [slachtoffer] en bijbehorende pincode. Het geld pinde [verdachte] naar eigen zeggen elke maand bij de Hema in Tubbergen. [44] [slachtoffer] verkeerde door toedoen van [medeverdachte] en [verdachte] in een sociaal isolement. Volgens de tante die [slachtoffer] eerder onder bewind had laten stellen kon zij [slachtoffer] sinds zijn verblijf bij [medeverdachte] niet meer telefonisch of via sociale media bereiken. [slachtoffer] beschikte volgens [medeverdachte] ook niet over een telefoon. [45] Ook [medeverdachte] zelf nam zijn telefoon niet op. [46] Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt voorts dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] hem veelvuldig hebben geslagen, uitgescholden en gekleineerd. Dit wordt bevestigd door de eigenaar van de kringloopwinkel in Almelo en zijn zoon. Volgens de getuigen gebruikten [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] als hond en schreeuwden ze naar hem. [slachtoffer] werkte volgens hen heel hard. Als iets zwaar was en hij vroeg om hulp dan zeiden [medeverdachte] en [verdachte] volgens de getuigen dat hij het wel zelf kon. Als er eten was dan at [slachtoffer] niet maar wachtte hij tot hij werd geroepen. [47] Twee broers die handelen in oud ijzer hebben verklaard dat [slachtoffer] , hoewel hij slecht behandeld werd, niet bij [medeverdachte] weg durfde te gaan. Volgens de broers hebben ze vaak tegen [slachtoffer] gezegd dat hij gek was dat hij zich zo door [medeverdachte] liet behandelen, maar [slachtoffer] zei dan ‘dat hij bang was en nergens naar toe kon’. [48] Ten slotte hebben diverse getuigen verklaringen afgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] een kwetsbaar persoon is en dat dit ook voor verdachten duidelijk is geweest. [49] [50] [51]
Uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer] in een situatie is komen te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren en aldus bewezen kan worden dat verdachten misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Uit het voorgaande blijkt eveneens dat de situatie waarin [slachtoffer] verkeerde een situatie was waarin hij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan het misbruik te ondergaan en aldus misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] verkeerde.
Fraude
De in de tenlastelegging voorkomende term fraude moet gelet op de doelstelling van deze wetgeving ruim worden uitgelegd. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] werkzaamheden voor [medeverdachte] en [verdachte] heeft uitgevoerd, terwijl er voor hem geen premies werden ingehouden of afgedragen, hij niet als werknemer was aangemeld bij het UWV en hij evenmin was opgenomen in de loonadministratie van de bedrijven van [medeverdachte] en [verdachte] . Wel moest [slachtoffer] maandelijks bijdragen aan de kosten voor huisvesting. Zo werd er volgens [medeverdachte] iedere maand vanaf de rekening van [slachtoffer] automatisch een bedrag van 200 of 210 euro aan huur betaald voor het adres [adres 2] . Het resterende bedrag van de Wajong-uitkering van [slachtoffer] werd volgens [medeverdachte] door hem of zijn vrouw contant opgenomen middels de door [slachtoffer] aan hem verstrekte bankpas. [52] Uit onderzoek naar de bankgegevens van [slachtoffer] blijkt dat van de rekening waarop zijn Wajong-uitkering en zorgtoeslag werd gestort, maandelijks contante bedragen zijn opgenomen, waarbij opvalt dat in de meeste gevallen het totale bedrag (afgerond) wordt opgenomen dat er op dat moment op de rekening staat. [53] Tekenend is ook dat na zijn vertrek duidelijk is geworden dat dat [slachtoffer] hoge schulden heeft bij onder meer Wehkamp en de Belastingdienst. [54]
Ook kreeg [slachtoffer] van [medeverdachte] opdracht auto’s op zijn naam te zetten omdat [medeverdachte] en [verdachte] vanwege een belastingschuld geen auto’s op naam konden zetten. [55] Bovendien moest [slachtoffer] van [medeverdachte] en [verdachte] het bedrijf [slachtoffer] Elektronica en een pand aan de [adres 1] op zijn naam zetten. [56]
Nu [medeverdachte] en [verdachte] gebruik hebben gemaakt van voornoemde ongeoorloofde dwangmiddelen is voor een bewezenverklaring niet van belang of [slachtoffer] al dan niet heeft ingestemd met het werk op de kermis, in de oudijzerhandel en bij de kringloopwinkel. Door het gebruik van deze dwangmiddelen is [slachtoffer] in een uitbuitingsituatie beland.
(Het oogmerk van) uitbuiting
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van [slachtoffer] sprake geweest van het oogmerk van uitbuiting. Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Dat [medeverdachte] en [verdachte] het oogmerk van uitbuiting hadden, leidt de rechtbank af uit de aard en de duur van de werkzaamheden, de beperkingen die [slachtoffer] zijn opgelegd en het financieel voordeel dat is behaald door de verdachten. Verdachten hebben financieel gewin gehad door [slachtoffer] vele dagen per week gedurende vele uren per dag werkzaamheden te laten verrichten zonder dat daar voor [slachtoffer] een financiële vergoeding tegenover stond. De Wajonguitkering van [slachtoffer] is door [medeverdachte] en [verdachte] geconfisqueerd en aangewend ten behoeve van hun eigen huishouden. Ook is [slachtoffer] door [medeverdachte] en [verdachte] als katvanger ingezet. Bovendien leidt de rechtbank uit voornoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte] en [verdachte] niet alleen het oogmerk hadden van uitbuiting, maar dat zij [slachtoffer] ook feitelijk hebben uitgebuit. Het ging daarbij vaak om zwaar (til)werk en de leefomstandigheden van [slachtoffer] waren ronduit slecht. Zo werd [slachtoffer] door [medeverdachte] en [verdachte] gehuisvest in een schuurtje naast de woonwagen van [medeverdachte] en [verdachte] dat gedurende de nachtelijke uren werd afgesloten. Ook werd hij door [verdachte] en [medeverdachte] geslagen en vernederd. Hij moest klaar staan wanneer het [medeverdachte] en [verdachte] uitkwam en moest zijn identiteitskaart en bankpas afgeven aan [medeverdachte] . Daardoor werd hij in zijn keuze- en bewegingsvrijheid beperkt. Bovendien werd [slachtoffer] de laatste jaren uit het zicht gehouden door [medeverdachte] en werd gezegd dat hij er niet meer woonde. Hoewel vrijwilligheid niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van het bestanddeel uitbuiting, bracht de werkrelatie van [slachtoffer] met [medeverdachte] en [verdachte] dusdanige negatieve gevolgen voor diens psychische en lichamelijke welbevinden mee dat [slachtoffer] zich niet in staat voelde zich aan de situatie te onttrekken. Gelet daarop concludeert de rechtbank dat [medeverdachte] en [verdachte] hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
Op grond van voornoemde omstandigheden in samenhang beschouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] ernstig inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 sub 1 en sub 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, waaronder het kopje “(het oogmerk van) uitbuiting” en in het bijzonder gelet op de aard en de zeer lange duur van de tewerkstelling, de beperkingen die dit voor [slachtoffer] meebracht en het economisch voordeel dat door [medeverdachte] en [verdachte] is behaald, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder sub 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Conclusie feit 1
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] zich in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel.
4.3.5
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 424, 431;
  • proces-verbaal ter terechtzitting van 17 januari 2018, inhoudende de verklaring van verdachte;
  • proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 juli 2016, pagina 203.
4.3.6
Feit 3
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat [slachtoffer] heeft ingestemd met de opsluiten en aldus het element van de wederrechtelijkheid ontbreekt. [medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard de deur van het houten schuurtje waarin [slachtoffer] tijdens de nachtelijke uren verbleef herhaaldelijk met een sleutel te hebben afgesloten, maar deden dit met zijn instemming. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] was opgenomen in het gezin van [medeverdachte] en [verdachte] . [57] [58] Ook was duidelijk dat [slachtoffer] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze had en dat [slachtoffer] bang was voor [medeverdachte] en [verdachte] . [59] Dit klemt temeer nu [medeverdachte] [60] en [verdachte] [61] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] regelmatig hebben geslagen. Ook getuigen bevestigen dat [slachtoffer] bang was voor [medeverdachte] en [verdachte] en dat hij deed wat hem werd gezegd. Volgens een voormalige buurtbewoner van [medeverdachte] en [verdachte] heeft hij in 2014 gezien dat [slachtoffer] werd opgesloten in een tuinhuisje. Hij omschrijft [slachtoffer] ‘als een musje, hij onderging het en bood geen weerstand. [62] Ook heeft de schoondochter van [medeverdachte] en [verdachte] verklaard dat [slachtoffer] ‘in elkaar kromp als hij klappen of schoppen kreeg en nooit iets zei’. [63]
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [slachtoffer] , de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] zelf, wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] met regelmaat wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd, zoals tenlastegelegd onder feit 3. Nu uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] vanaf 18 juni 2009 ingeschreven staan op het adres [adres 2] te Tubbergen en [slachtoffer] op 1 augustus bij [medeverdachte] en [verdachte] is weggelopen, acht de rechtbank bewezen dat de strafbare handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 18 juni 2009 tot en met 31 juli 2015. [64]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde wettige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 in Nederland en in
Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander,
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren te
[geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1985)
door dwang en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of gehuisvest en/of vervoerd en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] ,
en
door dwang en/of door geweld en/of door dreiging met geweld en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
B.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer]
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader die [slachtoffer] :
- opgenomen in hun gezin en
- gehuisvest in een caravan en/of zomerhuisje/schuur en
- ertoe verplicht diens identiteitsbewijs, af te geven en
- ertoe verplicht diens bankpas af te geven en
- meermalen geslagen en door een ander doen slaan en
- meermalen medegedeeld dat er geweld tegen die [slachtoffer] zou worden gebruikt
als deze niet (verder) zou meewerken aan het op diens naam zetten van auto's
en
- ' s nachts opgesloten in een schuurtje;
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
zij die [slachtoffer] ertoe heeft verplicht:
- gedurende een groot aantal dagen per week,
gedurende een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden voor haar, verdachte, en/of bij bedrijven van haar en/of haar mededader
te verrichten tegen niets meer dan kost en inwoning en
- ' op papier' een pand ( [adres 1] te Enschede) op diens naam te
(doen) zetten en
- auto's op diens naam te (doen) zetten en
- een onderneming [slachtoffer] Electronica te (doen) registreren en voor die onderneming een of meer bankrekening(en) te openen,
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was, omdat
die [slachtoffer] :
- over beperkte geestvermogens beschikte (een gemeten IQ van 72) en
- een meervoudige persoonlijkheidsstoornis had (gediagnostiseerd met ADHD en
PDD NOS) en
- zonder het behalen van enig diploma het onderwijs verlaten had en
- verslaafd was of was geweest (softdrugs, harddrugs en gokken) en
- hoge schulden had;
2.
zij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, en/of alleen, meermalen,
[slachtoffer] heeft mishandeld, immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of
haar mededader(s) die [slachtoffer] telkens opzettelijk geslagen waardoor deze
pijn heeft ondervonden;
3.
zij in de periode van 18 juni 2009 tot en met 31 juli 2015 te
Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen, of alleen, meermalen, opzettelijk en wederrechtelijk een ander, te weten [slachtoffer] , van diens
vrijheid heeft beroofd, immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [slachtoffer] gedurende meerdere nachten opgesloten in een schuurtje.
De rechtbank heeft de term ‘zomerhuisje’ onder feit 3 in de tenlastelegging aangemerkt als een kennelijke verschrijving en verbeterd gelezen als ‘schuurtje’. Ook heeft de rechtbank de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 273f, 282 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mensenhandel in vereniging;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van een eventuele op te leggen straf of maatregel geen opmerkingen gemaakt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachten hebben zich samen schuldig gemaakt aan mensenhandel, een ernstige vorm van criminaliteit, gepleegd jegens de verstandelijk beperkte [slachtoffer] , die zich in een kwetsbare positie bevond. [slachtoffer] kampte met verslavingsproblematiek, had schulden en kon nergens (anders) heen. Hij beschikte niet over een telefoon, vaak ook niet over zijn identiteitsbewijs en geld en raakte steeds meer geïsoleerd van zijn familie en personen die iets voor hem zouden kunnen betekenen. Verdachten hebben [slachtoffer] , onder meer door diverse (dwang)middelen in te zetten, gedurende een langere periode ertoe bewogen en gedwongen meer, vaker en langer te werken op de kermis, in het oud ijzer en in een kringloopwinkel dan waartoe hij zich in eerste instantie bereid had verklaard en zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover stond. Daartoe werd [slachtoffer] geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen. Door het gebruik van de (dwang)middelen werd [slachtoffer] persoonlijke vrijheid zo sterk ingeperkt dat hij niet meer in vrijheid kon beslissen of hij wel of niet wilde (blijven) werken. [slachtoffer] werkte vaak meer dan vijf dagen per week en vaak tot laat in de avond. Verdachten hebben gedurende ruim acht jaar voordeel getrokken uit de werkzaamheden van [slachtoffer] door hem geen loon te betalen. Ook werd [slachtoffer] door verdachten gebruikt als katvanger en moest hij auto’s, een bedrijf en een pand op zijn naam laten zetten, waardoor schulden ontstonden en verdachten financieel voordeel behaalden. Bovendien werd de Wajong-uitkering van [slachtoffer] geconfisqueerd en gebruikt voor het huishouden van verdachten. [slachtoffer] sliep in een houten schuurtje naast de woonwagen, welk schuurtje ’s nachts werd afgesloten. Ook moest hij zijn identiteitskaart en bankpas afgeven aan verdachten. [slachtoffer] werd regelmatig door verdachten geslagen, uitgescholden en gekleineerd. Ook werd hem contact met familie en oude bekenden vrijwel onmogelijk gemaakt. De verdachten hebben door hun handelen jarenlang inbreuk gemaakt op de menselijke waardigheid, lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Dat de strafbare handelingen grote impact hebben gehad op [slachtoffer] blijkt uit een namens hem ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachten hebben [slachtoffer] uitgebuit, wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en mishandeld. Daarbij hebben verdachten zich laten leiden door puur winstbejag voor zichzelf en geen rekening gehouden met de gevolgen van hun handelen voor het welzijn van [slachtoffer] . Verdachten hebben op geen enkel moment getoond of te kennen gegeven inzicht te hebben in het strafbare van hun handelen. Dat rekent de rechtbank hen aan.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van over verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten, waaronder een voortgangsverslag van 19 december 2017. Hieruit volgt dat de reclassering verdachte begeleid heeft in het kader van het schorsingstoezicht. Volgens de reclassering houdt verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden, accepteert zij hulp en probeert zij haar leven en dat van haar gezin weer zoveel mogelijk inhoud te geven. Gezien haar beperkte verstandelijke vermogens is de draagkracht beperkt en wordt zij snel overvraagd. Ook is er stress vanwege de onderhavige rechtszaak. Geadviseerd wordt de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht op te nemen omdat er ook na afdoening op verschillende leefgebieden hulp en ondersteuning geïndiceerd is om het leven van verdachte weer enige vorm van stabiliteit te kunnen geven.
Als bijlage bevat het rapport een brief van 6 december 2017 van Trajectum waaruit blijkt dat verdachte in het kader van het schorsingstoezicht ambulant wordt behandeld. Volgens de GZ-psycholoog heeft verdachte vanwege haar cognitieve beperkingen problemen met het houden van overzicht over complexere problemen en is zij daardoor wat afhankelijk. Verder is zij getraumatiseerd door de inval, de media-aandacht, de verhoren en de detentie.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de pro justitia (psychologisch) rapportage van
22 november 2016. Volgens de klinisch psycholoog is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en is zij zwakbegaafd (IQ 73, binnen de range van zwakbegaafdheid 70-85). Door haar beperkte cognitieve capaciteiten is zij trager in denkprocessen, heeft zij minder overzicht in complexe situaties en problemen en beperkte coping-mechanismen. Zij is daardoor afhankelijker van anderen, met uitzondering van meer concrete taken en rollen. Vanwege haar beperkte cognities in samenhang met de emotionele afhankelijkheid van haar echtgenoot, kon zij niet bedenken dat zij advies aan haar huisarts had kunnen vragen over de situatie met aangever en de gezondheid van haar echtgenoot. De kans op recidive is klein. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen en haar in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen. Als verdachte eerder vrijkomt dan haar echtgenoot wordt begeleiding door een instelling voor minderbegaafden zinvol geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de respectloze wijze waarop verdachte [slachtoffer] gedurende een lange periode heeft uitgebuit, enkel en alleen uit winstbejag voor haarzelf en haar echtgenoot, en heeft mishandeld en opgesloten, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een langdurige, deels voorwaardelijke vrijheidsstraf zowel vanuit een oogpunt van vergelding, als vanuit een generaal-preventief en speciaal-preventief oogpunt passend en geboden is. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in andere zaken van arbeidsuitbuiting zijn opgelegd. Alles afwegende, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een passende bestraffing is. Het voorwaardelijk deel van de straf wordt opgelegd met daaraan verbonden de algemene- en bijzondere voorwaarden zoals door de deskundigen is geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. A. Koopsen, advocaat te Alkmaar, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 491.115,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bedraagt € 451.115,44 en bestaat onder meer uit de posten niet ontvangen loon, geconfisqueerde uitkering en belastingtoeslagen. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd betoogd dat de vordering wegens vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde moet worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De opgevoerde materiële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade uit onzekere variabelen bestaat, onduidelijk is immers of er teruggevorderd gaat worden, of sprake is van bruto of netto bedragen en over welke periode, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost immateriële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 40.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die door feit 1 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: mensenhandel in vereniging;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (een) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, regiokantoor Oost, Molenstraat 50, in Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 40.000,-- (veertigduizend euro te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2015) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 40.000,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
235 dagenzal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor een deel van € 451.115,44 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. C.C.S. Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), met procesverbaalnummer: 6640/2016-1155 van 30 september 2016 (onderzoek Lure), opgemaakt en ondertekend door E.J. van Riessen, als algemeen opsporingsambtenaar en rechercheur werkzaam bij de Inspectie SZW, pagina 1 t/m 1048 (drie ordners met opschrift Lure).
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 99-100
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 juli 2016, pagina 190
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 101-105
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 juli 2016, pagina 196-201
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 106-107
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 juli 2016, pagina 203
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 juli 2016, pagina 199
9.Proces-verbaal intake aangever [slachtoffer] van 2 oktober 2015, pagina 415 (bijlage nr. G-001-01)
10.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 420 (2e alinea)
11.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 420 (7e alinea)
12.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 420 (6e alinea)
13.Proces-verbaal intake aangever [slachtoffer] van 2 oktober 2015, pagina 416 (bijlage nr. G-001-01)
14.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25november 2015, pagina 421 (3e alinea)
15.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 421 (6e alinea
16.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 25 november 2015, pagina 421 (4e alinea)
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 105
18.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 106
19.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 11 juli 2016, pagina 191 en 194
20.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 13 juli 2016, pagina 204
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 101-103
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 juli 2016, pagina 190
23.Proces-verbaal intake [slachtoffer] van 2 oktober 2015, pagina 415-416 (bijlage G-001-01)
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 4 augustus 2016, pagina 484
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 augustus 2016, pagina 488
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [zoon 1] van 12 juli 2016, pagina 265
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [zoon 1] van 13 juli 2016, pagina 290
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 augustus 2016, pagina 488
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 106-107
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 juli 2016, pagina 115-116
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 juli 2016, pagina 203
32.Proces-verbaal van verhoor [zoon 1] van 12 juli 2016, pagina 271
33.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 2 maart 2016, pagina 437
34.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 108 en 441
35.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van maart 2016, pagina 435
36.Relaas proces-verbaal van 30 september 2016, pagina 14
37.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] en [getuige 5] van 20 april 2016, pagina 455
38.Proces-verbaal van verhoor getuigen [getuige 6] en [getuige 7] van 11 juli 2016, pagina 499
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [zoon 1] van 13 juli 2016, pagina 289-290
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] van 23 augustus 2016, pagina 494-495
41.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 2 oktober 2015, pagina 423
42.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 107-108
43.Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] bewindvoering van [geboortedatum 2] 2016, pagina 577
44.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 12 juli 2016, pagina 197
45.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 108
46.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] van 26 juli 2016, pagina 465
47.Proces-verbaal van verhoor getuigen [getuige 10] en [getuige 11] van 12 juli 2016, pagina 507
48.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2016, pagina 545-546
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] van 11 juli 2016, pagina 471-472
50.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] van 12 juli 2016, pagina 357-360
51.Proces-verbaal van verhoor getuige [zoon 1] van 11 juli 2016, pagina 246-259
52.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 108.
53.Proces-verbaal van bevindingen SNS Bankgegevens [slachtoffer] van 27 juni 2016, pagina 517
54.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] van 26 juli 2016, pagina 466
55.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 108 en 441
56.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] van 20 april 2016, pagina 451
57.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 105
58.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 juli 2016, pagina 199
59.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2016, pagina 545-546
60.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 juli 2016, pagina 106-107
61.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 juli 2016, pagina 203
62.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 augustus 2016, pagina 490
63.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 12 juli 2016, pagina 459-460
64.Relaas proces-verbaal onderzoek Lure van 30 september 2016, pagina 12 en 38