ECLI:NL:RBOVE:2018:5178

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
07/630328-09
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling en beëindiging van de maatregel

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een betrokkene, geboren in 1986, die sinds 2013 onder de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) valt. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de TBS-maatregel en de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege afgewezen. De rechtbank concludeert dat er bij de betrokkene geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld, wat betekent dat er geen pathologisch recidivegevaar is. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van het Pieter Baan Centrum en de gedragsdeskundigen in overweging genomen, die allen adviseerden om de TBS-maatregel te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene geen aanwijzingen vertoont voor een persoonlijkheidsstoornis en dat zijn gedrag niet zodanig is dat het een voortzetting van de maatregel rechtvaardigt. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met ingang van heden beëindigd, waarmee de betrokkene weer in de maatschappij kan terugkeren. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de samenleving, waarbij de rechtbank de zorgen van de reclassering en het openbaar ministerie heeft meegewogen, maar deze niet voldoende onderbouwd achtte om de maatregel te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafraadkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 07/630328-09 (TBS)
Uitspraak : 18 oktober 2018
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot hervatting van de verpleging van overheidswege ex artikel 38k Sr én op de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling ex artikel 38d Sr betreffende:

[betrokkene]

geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de PI te Zwolle,
hierna te noemen betrokkene.

PROCESGANG

Betrokkene is bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 8 maart 2013 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, van welke terbeschikkingstelling de termijn is ingegaan op 13 mei 2014.
Deze terbeschikkingstelling is laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank d.d. 27 juni 2018 met twee jaar verlengd en eindigt behoudens nadere voorziening op 13 mei 2019.
Bij beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 oktober 2017 is voormelde beslissing van deze rechtbank d.d. 27 juni 2018 vernietigd en is de terbeschikkingstelling verlengd met een termijn van een jaar.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 september 2016 is de verpleging van overheidswege van betrokkene onder de volgende voorwaarden beëindigd.
- betrokkene wordt verplicht vanaf het begin van de voorwaardelijke beëindiging, op basis van de door het NIFP/IFZ afgegeven indicatiestelling, zich klinisch te laten behandelen in een door het NIFP/IFZ aan te wijzen intramurale instelling, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- betrokkene geeft de kliniek toestemming om zijn familie en/of partner bij de behandeling;
- betrokkene verleent zijn medewerking aan het vervolgtraject dat aan dient te sluiten op de klinische behandeling. Dit kan inhouden ambulante of deeltijd behandeling of verblijf in een instelling voor begeleid (zelfstandig) wonen en het zich houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering opstelt;
- betrokkene onderhoudt frequent contact met de reclassering, waarbij de frequentie door de reclassering wordt bepaald en waarbij betrokkene de reclassering informeert over de leefgebieden waarvan de reclassering dat wenselijk vindt;
- betrokkene geeft toestemming aan de reclassering om informatie uit te wisselen met instanties en personen die betrokken zijn bij zijn traject;
- betrokkene wordt verboden, op welke wijze dan ook, contact te (laten)leggen met het slachtoffer;
- betrokkene begeeft zich niet in de regio waar het slachtoffer werkt of woonachtig is;
- betrokkene meldt zich voor een time out-opname in het FPC Dr. S. van Mesdag, of een soortgelijke instantie, van maximaal tweemaal een periode van zeven weken per jaar, indien hij zich niet aan de voorwaarden houdt, als er sprake is van een crisissituatie of een andere risicovolle situatie; dit geschied op aanwijzing van de reclassering of op zijn eigen verzoek;
- betrokkene pleegt geen strafbare feiten.
Bij voormelde beschikking van deze rechtbank van 27 juni 2017 zijn, onder handhaving van de hierboven vermelde aan betrokkene opgelegde voorwaarden betreffende zijn gedrag, die voorwaarden aangevuld met de navolgende voorwaarden:
  • betrokkene open is over zijn (sociale) contacten en/of contacten met een mogelijke partner; tevens verleent betrokkene indien de reclassering of zorginstelling dat nodig acht, inzage in zijn telefoon, e-mail, sms en internetactiviteiten hieromtrent;
  • indien geïndiceerd zal betrokkene tijdens verloven gecontroleerd worden op zijn ‘patronen en bewegingen’ middels elektronische controle zodat de reclassering zicht heeft op waar betrokkene zich bevindt en hoelang. Het gedrag c.q. bewegingen vormt onderdeel van bespreking met betrokkene in het kader van zijn terugkeer in de maatschappij. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hiervoor een verzoek indienen bij de opdrachtgever. Middels een haalbaarheidsonderzoek dient duidelijk te worden of het toepassen van elektronische controle technisch uitvoerbaar is.
Bij voormelde beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 oktober 2017 zijn de voorwaarden zoals opgenomen in de beslissing van deze rechtbank d.d. 23 september 2016 gehandhaafd en zijn als aanvullende voorwaarden opgelegd:
  • de terbeschikkinggestelde is open over zijn (sociale) contacten met een mogelijke partner; tevens verleent de terbeschikkinggestelde indien de reclassering of zorginstelling dat nodig acht, inzage in zijn telefoon, e-mail, sms- en internetacitiviteit hieromtrent;
  • indien geïndiceerd en blijkens een nog uit te voeren ‘haalbaarheidsonderzoek’ mogelijk, zal de terbeschikkinggestelde tijdens zijn verloven gecontroleerd worden op zijn ‘patronen en bewegingen’ middels elektronische controle zodat de reclassering zich heeft op waar de terbeschikkinggestelde zich bevindt en hoelang.
Het gedrag c.q. de bewegingen vormen onderdeel van de bespreking met de terbeschikkinggestelde in het kader van zijn terugkeer in de maatschappij. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan kan zij hiervoor een verzoek indienen bij de opdrachtgever.
Op 15 februari 2018 heeft de officier van justitie, nadat betrokkene was aangehouden op grond van artikel 509i van het Wetboek van Strafvordering, een vordering tot voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege ingediend op grond van de omstandigheid dat betrokkene onvoldoende meewerkt aan de voorwaarden en de voorwaarden overtreedt.
Op 16 februari 2018 heeft de Rechter-Commissaris geoordeeld dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde en gesteld voorwaarde niet heft nageleefd en de vordering tot voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege toegewezen.
Op 16 februari 2018 heeft de Rechter-Commissaris voorts de klinische observatie van betrokkene in het Pieter Baan Centrum (PBC) bevolen op grond van artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering.
Op 12 april 2018 heeft de officier van justitie een vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van betrokkene voor de duur van twee jaar ingediend. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Op 8 mei 2018 is het onderzoek in raadkamer aangevangen van zowel de vordering tot hervatting van de dwangverpleging als de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling. In afwachting van de rapportage door het Pieter Baan Centrum is de behandeling van de beide vorderingen van de officier van justitie vervolgens aangehouden voor onbepaalde tijd.
Betrokkene heeft van 20 juni 2018 tot en met 1 augustus 2018 ter klinische observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven.
Op 3 augustus 2018 heeft de raadsman van betrokkene (op grond van de bekend geworden voorlopige conclusies van het Pieter Baan Centrum) een schriftelijk verzoek ingediend tot onmiddellijke invrijheidstelling van betrokkene en het plannen van een spoedzitting.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 16 augustus 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om op het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling te beslissen en is het verzoek tot het plannen van een spoedzitting afgewezen.
De rechtbank heeft hierna kennisgenomen van en acht geslagen op:
  • de Pro Justitie-rapportage van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht d.d. 7 augustus 2018, naar aanleiding van het door R.P.J. Rijnders, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, ingestelde onderzoek naar de geestvermogens van betrokkene;
  • een ‘Aanvullend advies aan opdracht toezicht’ d.d. 21 september 2018, uitgebracht door de Reclassering;
  • een aanvullend psychiatrisch onderzoeksrapport (4-jaarsverengingsonderzoek) betreffende betrokkene d.d. 11 oktober 2018, uitgebracht door C,A.J. Veldman, psychiater;
  • een aanvullend psychologisch onderzoek betreffende betrokkene d.d. 11 oktober 2018, uitgebracht door dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op:
  • een ‘Advies hervatting van de dwang aan opdrachtgever’ d.d. ‘9 maart 2018, uitgebracht door de Reclassering Nederland;
  • een psychologisch onderzoek betreffende betrokkene d.d. 8 februari 2018, uitgebracht door dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog;
  • een psychiatrisch onderzoeksrapport betreffende betrokkene d.d. 14 februari 2018, uitgebracht door C.A.J. Veldman, psychiater;
  • de overige stukken betreffende de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene.
Op 18 oktober 2018 is het onderzoek in raadkamer voortgezet waarbij zijn in het openbaar gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem,
  • de officier van justitie, mr. L. Grooters,
  • C. Chilah, reclasseringswerkster, verbonden aan Reclassering Nederland, als deskundige;
  • A.D. Toet, reclasseringswerker, verbonden aan Reclassering Nederland, als deskundige;
  • P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, als deskundige;
  • C.A.J. Veldman, psychiater, als deskundige;
  • Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog, als deskundige;
  • J.M. Oudejans, psycholoog, als deskundige.

OVERWEGINGEN

HET ADVIES VAN HET PIETER BAAN CENTRUM
Uit de inhoud van de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 7 augustus 2018 en de daarop in raadkamer van 18 oktober 2018 door GZ-psycholoog P.E. Geurkink als deskundige gegeven toelichting volgt dat zij bij betrokkene geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens hebben kunnen vaststellen. Op grond daarvan kunnen zij evenmin een pathologische doorwerking vooronderstellen in eventuele toekomstige aan de indexdelicten gelijkwaardige delicten.
Betrokkens intelligentie is van (beneden)gemiddeld niveau. Ziekelijke stoornissen op het gebied van stemming, angsten, psychotrauma of psychose zijn niet aanwezig, noch is sprake van een gestoorde impuls- en/of agressieregulatie. Betrokkene vertoont geen tekenen van misbruik dan wel afhankelijkheid van middelen. Wat betreft zijn ontwikkeling is er geen aanleiding om ADHD of een (reactieve) hechtingsstoornis aanwezig te achten. Hoewel betrokkene in de sociale omgang wat onafgestemd kan zijn, geldt dat als een onvoldoende onderbouwing voor het vaststellen van een autismespectrumstoornis, zeker gezien het feit dat binnen het onderzoek gen andere aspecten naar voren gekomen zijn die op autisme zouden kunnen wijzen. De bepaalde onafgestemdheid van betrokkene in de sociale omgang haalt niet het niveau van pathologie en is derhalve forensisch niet relevant.
Betrokkenes seksualiteitsbeleving is niet heel goed in beeld gekomen. Het is mogelijk dat betrokkene in dit onderzoek eventuele pathologische kanten van seksualiteit heeft weggehouden, maar voorzover alle beschikbare en verzamelde informatie (gesprekken, levensgeschiedenis, observatie en testmateriaal) reikt en kon worden geobjectiveerd, heeft dit geen aanwijzingen opgeleverd dat bij betrokkene sprake is van een pathologische seksualiteitsbeleving.
Met uitzondering van de indexdelicten is betrokkene niet gekend met antisocialiteit, noch zijn bij hem antisociale cognities of dito overtuigingen bij hem te onderbouwen. Evenmin verkeert hij in kringen waarin antisocialiteit aanwezig is. Voor zover bekend heeft hij een steunend familienetwerk. Verder scoort betrokkene verre van het afkappunt van psychopathie volgens het concept van Hare. Er is geen sprake van een intelligentiebeperking of een (separaat) impuls- en/of agressieregulatieprobleem.
De indexdelicten waren weliswaar zeer ernstig, maar op basis van het huidig onderzoek kan geen pathologisch bepaalde kans op herhaling worden bepaald. Zo betrokkene zal recidiveren met een agressiedelict in enige vorm, dan ligt hieraan a priori geen pathologie ten grondslag die hem daartoe drijft c.q. verhindert ervan af te zien middels handelingsalternatieven.
Uit de verrichte gestructureerde risicotaxatie met gebruikmaking van het risicotaxatie-instrument HCR-20-VR, alsmede van SAPROF, een taxatie-instrument voor weging van preventieve factoren volgt dat de kans op geweldpleging op korte, middellange en lange termijn laag wordt geschat. Op grond van hetgeen bekend is over de indexdelicten wordt in geval van een geweldsrecidief de ernst als matig tot hoog ingeschat.
Aangezien geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling kan worden vastgesteld en derhalve geen pathologisch (dan wel op algemene risicofactoren) bepaald recidivegevaar voor aan de indexdelicten gelijkwaardige agressiedelicten kan worden onderbouwd bestaat er geen noodzaak een behandeling of begeleiding in een gedwongen kader te adviseren.
Op grond van het voorgaande is er geen aanleiding om de TBS-maatregel te verlengen en wordt geadviseerd om deze maatregel onvoorwaardelijk te beëindigen.
In raadkamer van 18 oktober 2018 heeft de deskundige Geurkink namens het PBC voornoemde bevindingen en conclusies bevestigd en het advies tot beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling gehandhaafd.
De deskundige Geurkink heeft aanvullend onder meer verklaard dat uit het onderzoek is gebleken betrokkene weliswaar de neiging heeft om zich sociaal wenselijk op te stellen, duidelijk wil laten zien dat er met hem niets aan de hand is en dat er bij hem sprake is van een zekere dynamiek in zijn gedrag, maar dat er, los van de onzekerheden die er voor wat betreft diagnostiek altijd bestaan, geen patronen en/of aanwijzingen zijn gevonden die duiden op een persoonlijkheidsstoornis en dat zijn voorgeschiedenis binnen de bandbreedte valt van het normale, van iemand die opgroeit in Nederland.
HET (AANVULLEND) ADVIES VAN DE GEDRAGSDESKUNDIGEN VELDMAN EN DEENEN
De gedragsdeskundigen Veldman en Deenen hebben op verzoek van het openbaar ministerie aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de omtrent betrokkene uitgebrachte PBC- rapportage.
De gedragsdeskundige Veldman komt met de aanvullende gegeven uit het PBC-onderzoek uit op een laag risico voor herhaling van een geweldsdelict op de korte, middellange en lange termijn, waarbij wordt gewezen op de niet in te schatten rol van een eventuele seksuele motivatie van de indexdelicten. De risicotaxatie komt met de aanvullende gegevens uit het PBC-onderzoek overeen met die van het PBC. Gezien het feit dat geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis is gediagnosticeerd, gezien het profiel van betrokkene met betrekking tot risicofactoren (dat wijst op weinig risicofactoren) en gezien het feit dat de symptomen door verschillende gedragsdeskundigen worden gezien als net binnen of net buiten de bandbreedte van een persoonlijkheidsstoornis vallend en gezien het feit dat na risicotaxatie betrokkene niet terechtkomt in de groep waarvoor en hoog risico geldt, wordt geadviseerd om de maatregel niet te verlengen.
De gedragsdeskundige Deenen concludeert dat, gebruikmakend van de uitkomsten van de PBC-rapportage, er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene en dat op grond daarvan niet kan worden gesproken over een pathologische doorwerking in de zin van recidive. Op basis van het ontbreken van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling vervalt de noodzaak tot behandeling binnen een gedwongen of forensisch kader. Geadviseerd wordt om de maatregel van terbeschikkingstelling niet te verlengen en deze onvoorwaardelijk te beëindigen.
Beide gedragsdeskundigen hebben in raadkamer van 18 oktober 2018 hun advies tot beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling gehandhaafd.
HET ADVIES VAN DE GEDRAGSDESKUNDIGE OUDEJANS
De gedragsdeskundige Oudejans heeft in 2016 in het kader van verlengingsrapportage reeds geadviseerd om de maatregel van terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen op grond van het ontbreken van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling.
De gedragsdeskundige Oudejans heeft in raadkamer van 18 oktober 2018 het advies tot beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling gehandhaafd.
HET ADVIES VAN RECLASEERING NEDERLAND
De reclassering heeft in het ‘Aanvullend advies aan opdrachtgever toezicht’ geadviseerd om,
overeenkomstig het advies in het Adviesrapport van 8 maart 2018, de verpleging van overheidswege te hervatten en de maatregel van terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen.
De reclassering is van mening dat betrokkene vanaf de start van zijn TBS-maatregel zijn behandeling heeft gefrustreerd en dit in een impasse heeft gebracht, waardoor hij reeds tweemaal was doorgeplaatst naar een andere behandelkliniek. Betrokkene heeft met zijn gedragingen getoond zich niet te kunnen committeren aan de afspraken en geldende regels binnen de kliniek en heeft de samenwerking behoorlijk onder druk gezet en het vertrouwen beschadigd.
De reclassering maakt zich ondanks de conclusies van het PBC over het ontbreken van een stoornis ernstig zorgen over het advies tot beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling en vraagt zich af of de bewezenverklaarde feiten op zich al niet het bestaan van een stoornis bewijst. Gezien het hoge risico kan vanuit de reclassering geen verantwoording worden genomen voor het opgezette risicomanagement.
De deskundigen Chilah en Toet hebben in raadkamer van 18 oktober 2018 namens de reclassering voornoemd advies gehandhaafd.

STANDPUNT OPENBAAR MINISTERIE

De officier van justitie heeft in raadkamer van 18 oktober 2018 haar vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege én tot verlenging van de terbeschikkingstelling gewijzigd in die zin, dat zij thans verzoekt om beide vorderingen af te wijzen.
De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat zij nog steeds wel zorgen heeft over de situatie van betrokkene en hoe het verder met hem zal gaan, maar dat zij op grond van de door de gedragsdeskundigen in raadkamer gegeven toelichting naar aanleiding van de PBC-rapportage thans de conclusies van het PBC en de gedragsdeskundigen deelt.

STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING

De raadsman heeft in raadkamer van 18 oktober 2018 bepleit om de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege en de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, gelet op de detentie van betrokkene sinds 15 februari 2018, onmiddellijk uitspraak te doen.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38d van het Wetboek
van Strafrecht (Sr) te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd en zo ja, of de verpleging van overheidswege op grond van het bepaalde in artikel 38c Sr dient te worden hervat.
De primaire doelstelling van de maatregel van de terbeschikkingstelling is de beveiliging van de samenleving. De maatregel wordt opgelegd aan personen die een ernstig delict hebben gepleegd en bij wie ten tijde van het begaan van dat delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, die (mede) van invloed is geweest op het plegen van het delict, waarbij de behandeling van die gebrekkige ontwikkeling en/of van die stoornis noodzakelijk is om het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
De maatregel van terbeschikkingstelling is bij betrokkene toegepast ter zake van poging tot doodslag en poging tot het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
De vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling is op 12 april 2018 en derhalve tijdig ingediend.
Verloop van de maatregel van terbeschikkingstelling sinds verlenging van de maatregel
Na stopzetting van de klinische behandeling binnen het FPK Assen in mei 2017 en terugplaatsing van betrokkene in het kader van een time-out naar de Van Mesdagkliniek is hij medio 2017 overgeplaatst naar de FPA van De Kijvelanden. Na een goede start hebben tegen het eind van 2017 meerdere incidenten plaatsgevonden. Na een nieuw incident begin 2018 is de behandeling in De Kijvelanden beëindigd. Sinds 16 februari 2018 is betrokkene op grond van het door de rechter-commissaris gegeven bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging gedetineerd in de PI te Zwolle. Betrokkene heeft van 20 juni 2018 tot en met 1 augustus 2018 ter klinische observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven.
Vereisten voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank overweegt dat, ondanks dat de wet voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling naast het gevaarscriterium niet tevens de eis stelt dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, aan die eis, gelet op de aard en strekking van de maatregel en de in het kader van de oplegging van die maatregel geldende eisen, bij verlenging wel dient te worden voldaan. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar (onder meer) een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 2012 (ECLI:NL:GHARNH:2012:BZ0550) en een, zeer recente, uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:7153).
Uit de eindconclusie van de rapportage van het Pieter Baan Centrum volgt dat bij betrokkene geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling is vastgesteld en derhalve geen pathologisch (dan wel op algemene risicofactoren) bepaald recidivegevaar voor aan de indexdelicten gelijkwaardige agressiedelicten onderbouwd kan worden, zodat er geen noodzaak bestaat om een behandeling of begeleiding in een gedwongen kader te adviseren en er geen aanleiding is om de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen.
Bij betrokkens is weliswaar sprake van een zekere dynamiek en/of onafgestemdheid in zijn gedrag, maar los van de onzekerheden die er voor wat betreft diagnostiek altijd bestaan, zijn er geen patronen en/of aanwijzingen gevonden die duiden op een persoonlijkheidsstoornis.
Op grond daarvan kunnen zij evenmin een pathologische doorwerking vooronderstellen in eventuele toekomstige aan de indexdelicten gelijkwaardige delicten. Uit de verrichte risicotaxatie volgt dat de kans op geweldpleging op korte, middellange en lange termijn laag wordt geschat.
De rechtbank stelt vast dat de eindconclusie van het Pieter Baan Centrum in zijn geheel wordt onderschreven door de in raadkamer van 18 oktober 2018 gehoorde gedragsdeskundigen Veldman, Deenen en Oudejans.
De rechtbank onderkent dat er wel degelijk nog risicofactoren aanwezig zijn voor wat betreft de persoonlijkheid van betrokkene, onder meer bestaande in de onzekerheden omtrent de seksualiteitsbeleving van betrokkene welke niet goed in beeld is gekomen. De rechtbank betrekt daarin dat betrokkene thans 31 jaar oud is en gedurende de afgelopen bijna 10 jaar gedetineerd is geweest dan wel in een behandelkliniek heeft verbleven. De rechtbank acht de geschetste risicofactoren niet zodanig dat deze een voortzetting van de maatregel kunnen rechtvaardigen.
Dat geldt evenzeer voor het standpunt van de reclassering. De rechtbank begrijpt de zorgen van de reclassering, maar het advies van de reclassering is, gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven PBC-rapportage in samenhang met het standpunt van de genoemde overige gedragsdeskundigen, onvoldoende onderbouwd om voortzetting van de maatregel te kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank neemt gelet op het vorenoverwogene de eindconclusie van de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum over dat bij betrokkene geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling is vastgesteld en derhalve geen pathologisch (dan wel op algemene risicofactoren) bepaald recidivegevaar voor aan de indexdelicten gelijkwaardige agressiedelicten onderbouwd kan worden. Op grond daarvan is naar het oordeel van de rechtbank de grond aan de maatregel van terbeschikkingstelling komen te ontvallen, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling met ingang van heden moet worden beëindigd.
Daaruit volgt tevens dat de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling én daarmee de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege moet worden afgewezen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38c en 38d van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 509o, 509p, 509q, 509s en 509t van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

De rechtbank wijst af:
  • de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling;
  • de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege
betreffende
[betrokkene].
De rechtbank beëindigt de maatregel van terbeschikkingstelling met ingang van heden.
Aldus gegeven door mr. S. Taalman, voorzitter, mrs. H.R. Schimmel en P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2018.