ECLI:NL:GHARL:2018:7153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
TBS P18/0166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep terbeschikkingstelling en redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die op 5 juli 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1959 en verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2017, die de terbeschikkingstelling met twee jaar had verlengd. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus en de advocaat-generaal mr. M. van Leent. Het hof constateerde dat de behandeling van het hoger beroep meer dan zes maanden na het instellen van het beroep had plaatsgevonden, wat in strijd is met de redelijke termijn zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof betreurde deze vertraging, maar verbond hieraan geen verdere consequenties, behalve de vaststelling dat de redelijke termijn was overschreden.

Het hof oordeelde dat de wet niet vereist dat het recidivegevaar voortvloeit uit een psychische stoornis die aanwezig was ten tijde van het indexdelict. De terbeschikkinggestelde had geen therapieën meer en was in staat om onbegeleid verlof te genieten. Ondanks zijn goede vooruitgang, oordeelde het hof dat het nog te vroeg was voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, met de aanvulling dat de rechtbank verzuimd had om de afwijzing van het verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging in het dictum op te nemen. De beslissing van het hof was om het verzoek tot onderzoek af te wijzen en de verlenging van de terbeschikkingstelling te bevestigen, met inachtneming van de gronden van de rechtbank.

Uitspraak

TBS P18/0166
Beslissing d.d. 5 juli 2018
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 december 2017, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 12 december 2017;
  • de aanvullende informatie van FPC De Kijvelanden van 15 juni 2018, met als bijlagen de wettelijke aantekeningen over het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018.
Het hof heeft ter zitting van 21 juni 2018 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, en de advocaat generaal mr. M. van Leent.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde volgt geen therapieën meer. Hij komt vrijwel dagelijks buiten de kliniek in het kader van onbegeleid verlof. Hij heeft vast werk en een vaste relatie en zijn alcoholzucht heeft hij goed onder controle. Na april 2017 hebben er zich geen incidenten meer voorgedaan. De kliniek heeft eerder toegezegd dat hij uiterlijk in het begin van 2018 zou worden overgeplaatst naar transmurale voorziening [naam] . Dit is al vaker uitgesteld vanwege een wachtlijst. De kliniek zegt nu dat hij naar verwachting tegen het einde van dit jaar zal worden overgeplaatst. De terbeschikkinggestelde vindt dat zijn resocialisatie in het kader van het verloftraject te lang duurt en daarom wil hij dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd. De raadsman heeft primair verzocht om aanhouding ten behoeve van een onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de terbeschikkingstelling slechts met één jaar te verlengen. De raadsman heeft verder opgemerkt dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep in deze zaak.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het nog te vroeg voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Er moeten nog stappen worden gezet in het verloftraject van de terbeschikkinggestelde voordat een voorwaardelijke beëindiging aan de orde kan komen. Het is begrijpelijk dat het voor hem frustrerend is dat hij moet wachten op de overplaatsing naar de transmurale voorziening vanwege de wachtlijst. Dit is echter geen reden om een maatregelenrapport te laten opstellen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de verlengingsbeslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft weliswaar overwogen dat zij het verzoek tot (het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een) voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege afwijst, maar verzuimd deze beslissing in het dictum op te nemen.
Redelijke termijn
Het hof is - met de raadsman - van oordeel dat in dit geval van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Het hoger beroep van de terbeschikkinggestelde is immers ruim zes maanden na het instellen van het beroep behandeld. Gebleken is dat het dossier eerst op 8 mei 2018 door het hof is ontvangen (het proces-verbaal van de zitting pas op 23 mei 2018), waardoor de behandeling van het beroep lange tijd op zich heeft laten wachten. Het hof betreurt deze gang van zaken. Het hof zal hieraan echter, gelet op de aard en de strekking van de maatregel, geen andere consequentie verbinden dan de enkele vaststelling dat de redelijke termijn voor het behandelen van het hoger beroep is overschreden.
Verzoek onderzoek voorwaardelijke beëindiging verpleging van overheidswege
Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Het verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt afgewezen, nu de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken. Het is ongelukkig dat het resocialisatietraject van de terbeschikkinggestelde - in de zin van doorplaatsing naar [naam] - is vertraagd en dat er geen duidelijke reden voor die vertraging wordt vermeld in de aanvullende informatie van de kliniek. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel te laten onderzoeken. Gezien het belang van een gefaseerde uitbreiding van de vrijheden van de terbeschikkinggestelde en de stappen die nog moeten worden gezet in zijn resocialisatietraject, acht het hof een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege prematuur. Het resocialisatietraject dat is ingezet dient te worden voortgezet.
Bevestiging van verlengingsbeslissing onder verbetering van gronden
De rechtbank overweegt in haar beslissing onder meer het volgende:
"Het (recidive)gevaar moet nog aanwezig zijn en het recidivegevaar moet voortvloeien uit een psychische stoornis die aanwezig was ten tijde van het delict waarvoor de TBS is opgelegd."
en
"Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat er bij [terbeschikkinggestelde] nog altijd sprake is van de stoornissen waaraan de indexdelicten zijn gerelateerd."
Het hof merkt op dat de wet niet de eis stelt dat ten tijde van de beslissing over de verlenging van de terbeschikkingstelling het recidivegevaar moet voortvloeien uit een psychische stoornis die aanwezig was ten tijde van het indexdelict. Een relatie tussen de bij de verlenging aanwezige stoornis en het indexdelict is evenmin vereist. De maatregel van terbeschikkinggestelde kan worden opgelegd aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit (het indexdelict) een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijk stoornis van de geestvermogens (een stoornis) bestond. Er moet ook sprake zijn van een stoornis ten tijde van de verlenging van de terbeschikkingstelling. Het hof stelt vast dat aan deze eis is voldaan.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op goede gronden heeft geoordeeld en met aanvulling als voormeld op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden en met aanvulling en verbetering zoals hiervoor overwogen, worden bevestigd. Het hof heeft als uitgangspunt dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bevestigtmet aanvulling en verbetering van als voormeld de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 december 2017 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. A.B.A.P.M. Ficq als raadsheren,
en dr. W.J. Canton en drs. D.M.L. Versteijnen als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 5 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.