ECLI:NL:RBOVE:2018:5151

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/08/218178 / HA RK 18-74
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie en beperking van de duur van bijzonderheidscodering

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 15 oktober 2018, werd het verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van de BKR-registratie afgewezen, met uitzondering van de beperking van de duur van de bijzonderheidscodering 3 tot drie jaren in plaats van de gebruikelijke vijf jaren. De zaak betreft een verzoeker die, samen met twee anderen, vennoot was in een vennootschap onder firma die failliet ging. Na het faillissement werd er een BKR-registratie aangebracht door Rabobank, die de verzoeker in zijn mogelijkheden om een hypotheek te verkrijgen belemmert. De rechtbank oordeelde dat de registratie reglementair was geschied, maar dat de belangen van de verzoeker, die inmiddels financieel stabiel was, moesten worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de registratie. De rechtbank concludeerde dat de registratie voor de maximale termijn van vijf jaren niet proportioneel was en beperkte deze tot drie jaren, tot 23 juni 2020. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/218178 / HA RK 18-74
Beschikking van 15 oktober 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: de heer B. de Haan, werkzaam bij rechtskundig adviesbureau
Dynamiet Nederland B.V. te Zoetermeer,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster, hierna te noemen Rabobank,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Alphen aan den Rijn.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties,
  • het verweerschrift met producties,
  • de mondelinge behandeling d.d. 2 oktober 2018, alwaar [verzoeker] , vergezeld door zijn gemachtigde, en Rabobank, vertegenwoordigd door mr. D.S. Volleberg, kantoorgenoot van mr. Van Kooij, voornoemd, zijn verschenen,
  • de pleitnota van de zijde van [verzoeker] ,
  • de aanvullende producties van de zijde van [verzoeker] .
1.1.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] was, samen met twee anderen, vennoot bij een, sinds 1999 bestaande vennootschap onder firma die zich richtte zich op industriële automatisering.
2.2.
Per 1 oktober 2000 heeft [verzoeker] middels de vennootschap onder firma een totaalpakket bij Rabobank afgesloten bestaande uit een betaalrekening en een doorlopende kredietfaciliteit met daaraan gekoppeld een creditcard. [verzoeker] kon tot een bedrag van
€ 1.588,-- (fl. 3.500,--) rood staan op deze rekening.
2.3.
Op 27 februari 2010 is door [verzoeker] een bedrag van € 1.838,39 betaald met deze creditcard in Dubai. Vlak voor zijn faillissement heeft [verzoeker] nog enkele opnames gedaan als gevolg waarvan er een overstand op de rekening ontstond.
2.4.
Op 7 april 2010 is het faillissement van de vennootschap onder firma en haar vennoten, inclusief [verzoeker] , uitgesproken. Op dat moment had Rabobank een opeisbare vordering van € 4.865,61.
2.5.
In februari 2012 heeft Rabobank bijzonderheidscodering 3 bij Stichting Bureau Kredietregistratie (hierna: BKR) geregistreerd naar aanleiding van de administratieve afboeking in februari 2012 van € 250,-- of meer.
2.6.
In juni 2017 is het faillissement van [verzoeker] opgeheven door middel van homologatie van een schuldeisersakkoord. Rabobank heeft in dat kader 1% van haar openstaande vordering voldaan gekregen. Op grond hiervan heeft Rabobank de registratiedatum van de bijzonderheidscodering 3 aangepast naar week 22 van 2017 en werd de registratie van een (werkelijke) einddatum voorzien, zijnde 23 juni 2017, hetgeen betekent dat de onderhavige registratie tot 23 juni 2022 zichtbaar blijft.
2.7.
Eind oktober 2017 heeft [verzoeker] Rabobank verzocht om de bijzonderheidscodering 3 te verwijderen. Bij brief van 28 december 2017 is dit verzoek door Rabobank afgewezen.
2.8.
Bij brief van 17 januari 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij Rabobank een verzoek tot kennisneming van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ingediend en verzocht om nadere informatie. Bij e-mailbericht van 9 februari 2018 heeft Rabobank op voornoemde brief gereageerd.
2.9.
Bij e-mailbericht van 27 februari 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij Rabobank bezwaar gemaakt tegen de BKR-registratie. Bij e-mailbericht van 28 maart 2018 heeft Rabobank gereageerd op het voornoemde e-mailbericht en heeft zij - kort gezegd - meegedeeld dat zij, nu er geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden worden vermeld door [verzoeker] , verwijst naar haar brief van 28 december 2017, waarin reeds een belangenafweging is gemaakt.
2.10.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] gereageerd op het voornoemde e-mailbericht van 28 maart 2018 van Rabobank en daarbij medegedeeld dat [verzoeker] nog steeds bereid is om het gehele gekweten bedrag te voldoen, mits Rabobank de registratie of negatieve coderingen verwijdert. Bij brief van 16 april 2018 is gereageerd op het e-mailbericht van 28 maart 2018 en is het verzoek afgewezen. Daarop is namens [verzoeker] onderhavig verzoekschrift ingediend.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:Rabobank te bevelen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking de genoemde registratie dan wel de (bijzonderheids)codering 3 in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) met contractnummer [xxxx] van [verzoeker] te (te doen laten) verwijderen,
subsidiair:de duur van de genoemde registratie met (bijzonderheids)codering 3 in het CKI van [verzoeker] met contractnummer [xxxx] te beperken tot één jaar en Rabobank te bevelen deze (bijzonderheids)codering 3, gelet op de afloop van voornoemde termijn te verwijderen per juli 2018;
meer subsidiair:een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. te bepalen dat Rabobank aan de onder I. genoemde veroordeling zal voldoen op straffe van een dwangsom.
III. Rabobank te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat er een informatieplicht rust op Rabobank. Doordat [verzoeker] onjuist dan wel niet volledig is geïnformeerd heeft hij geen goede afweging kunnen maken van zijn mogelijkheden. Indien hij op de hoogte was geweest van het plaatsen van een bijzonderheidscodering 3 en de gevolgen daarvan, zou hij ervoor gekozen hebben Rabobank volledig af te betalen. Er waren voldoende financiële middelen om de vordering van Rabobank volledig te voldoen. [verzoeker] stelt dat hij zwaarwegende belangen heeft op grond waarvan de registratie voortijdig moet worden beëindigd. Jarenlang is [verzoeker] klant geweest bij Rabobank en niet eerder zijn er negatieve betaalervaringen geweest. Pas in 2010 is door het faillissement van [verzoeker] een probleem ontstaan. Door het faillissement is er een curator aangewezen en werd [verzoeker] handelingsonbekwaam. Dit weerhield hem er niet van om, na een nodeloos langslepend faillissementstraject, zelf het heft in handen te nemen en samen met een eigen advocaat het gesprek aan te gaan met zijn voornaamste schuldeisers. Dit heeft geleid tot een schuldeisersakkoord. Dat Rabobank het restant van de vordering heeft moeten afboeken heeft [verzoeker] ook proberen op te lossen door contact op te nemen met Rabobank om aan te geven dat hij bereid is het kwijtgescholden bedrag alsnog te voldoen. [verzoeker] is daartoe nog steeds bereid indien Rabobank de
BKR-registratie verwijdert. [verzoeker] is, al sinds kort na het faillissement, financieel stabiel. Sinds september 2011 is hij in vast dienstverband getreden bij MA-NMA B.V. als software engineer en heeft hij goed kunnen sparen. Daarnaast heeft zijn partner een goedlopende eigen onderneming Zij hebben geld gespaard om als eigen middelen in te brengen bij het kopen van een woning. [verzoeker] en zijn partner hebben schulden noch betalingsachterstanden. [verzoeker] en zijn partner zijn woonachtig in een huurwoning en betalen maandelijks ruim € 880,-- aan huurkosten. Door de BKR-registratie lopen zij vijf jaar vermogensopbouw mis en kunnen zij niet profiteren van de zeer gunstige hypotheekrentestanden en aanzienlijk minder gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek. Het is evident dat [verzoeker] last heeft van de BKR-codering. Een BKR-codering bemoeilijkt het verkrijgen van een hypothecaire lening. Diverse banken en bemiddelaars hebben [verzoeker] laten weten dat zij niet met hem om tafel wilden gaan zitten om de mogelijkheden te bekijken. [verzoeker] stelt dat de registratie niet meer ter zake dienend is in het licht van de verwerkingsdoeleinden en dat er voldoende gronden bestaan om te rechtvaardigen dat de bewaartermijn wordt beëindigd of ingekort.
3.3.
Rabobank heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, indien nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gegrond op artikel 46 van de Wbp die met ingang van 25 mei 2018 is vervallen. Omdat het verzoek is ingediend voor die datum, zal het oude recht in dit geval wel worden toegepast (artikel 48 lid 10 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming).
4.2.
Het verweer van Rabobank dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat zij – kort gezegd - reeds in december 2017 afwijzend heeft beslist op een eerder verzoek tot verwijdering van onderhavige bijzonderheidscodering en [verzoeker] heeft verzuimd om daaropvolgend binnen de wettelijke termijn van zes weken ex artikel 46 lid 2 Wbp een verzoekschrift als het onderhavige in te dienen, slaagt naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet. Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend.
4.3.
Uit de in zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat [verzoeker] in oktober 2017 een verzoek tot verwijdering van de bijzonderheidscodering heeft ingediend en dat Rabobank bij brief van 28 december 2017 afwijzend heeft beslist op dit verzoek. [verzoeker] heeft destijds de termijn van artikel 46 Wbp ongebruikt laten verstrijken. In het onderhavige geval brengt dit echter naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat [verzoeker] niet kan worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank stelt namelijk vast dat Rabobank [verzoeker] in haar brief van 28 december 2017 niet juist dan wel niet volledig heeft geïnformeerd over de hem ter beschikking staande mogelijkheden, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen en de daarvoor geldende termijnen. Bovendien is niet gebleken dat [verzoeker] bij dat verzoek bijstand heeft gehad van een advocaat of jurist, op grond waarvan bekendheid met de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen en de daarvoor geldende termijnen mocht worden verondersteld. Ten slotte brengt het gegeven dat er eerder afwijzend is beslist op een verzoek niet met zich dat een betrokkene niet opnieuw een dergelijk verzoek kan doen. De (financiële) omstandigheden van de betrokkene kunnen in de tussentijd immers zijn gewijzigd. Nu van de zijde van [verzoeker] , na de brief van 16 april 2018, het verzoekschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken op 23 mei 2017 is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt er - anders dan namens [verzoeker] is
betoogd - bij een bijzonderheidscodering geen voorafgaande waarschuwings- of informatieplicht via een zogenoemde vooraankondiging. Het Algemeen Reglement CKI 2011 (hierna: AR 2011) bevat ook niet een dergelijke verplichting voor de registratie van bijzonderheidscoderingen. Voor zover [verzoeker] in dit kader bedoeld heeft een beroep te doen op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2016 (geregistreerd onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2016:1187), kan hem dit niet baten. Uit rechtsoverweging 3.9. van dit arrest, volgt dat het Gerechtshof te Amsterdam de vraag of in strijd met enige verplichting is nagelaten de betrokkene indertijd van de registratie op de hoogte te brengen, niet heeft beantwoord. De rechtbank is niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een registratie als genoemd in artikel 26 AR 2011.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de registratie reglementair is geschied. Dat laat onverlet dat bij de registratie, en de handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan het proportionaliteits- en subsidariteitsbeginsel. Dit houdt concreet in dat het belang van de (handhaving van de) BKR-registratie moet worden afgewogen tegen de persoonlijke belangen van [verzoeker] .
4.6.
Uitgangspunt bij de hierboven bedoelde belangenafweging is dat vast staat dat [verzoeker] in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd en dat de BRK-registratie door Rabobank destijds terecht heeft plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat [verzoeker] voorafgaand aan het faillissement jarenlang klant is geweest bij Rabobank en dat niet is gesteld of gebleken dat in die periode sprake is geweest van negatieve betaalervaringen, dat de negatieve betaalervaring in 2010 een zakelijke oorzaak heeft, dat het faillissement van [verzoeker] reeds in april 2010 is uitgesproken en dat het ruim zeven jaar heeft geduurd voordat het faillissement is opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een lange periode voor de afwikkeling van een faillissement, terwijl een failliet op die termijn niet of nauwelijks invloed heeft. [verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, daar waar hij kon, zich proactief heeft opgesteld en zich heeft ingespannen om tot oplossingen te komen. De financiële situatie van [verzoeker] lijkt nu al enige jaren stabiel te zijn. Hij heeft sinds september 2011 een vast dienstverband met (thans) een bovenmodaal inkomen. [verzoeker] heeft een partner die zelf een eigen inkomen geniet. [verzoeker] heeft daarmee laten zien dat hij zijn leven in financiële zin op de rit heeft en dat hij zich met succes heeft ingespannen om nieuwe schulden te voorkomen.
4.7.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de BKR-registratie nodig is om [verzoeker] te behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen. Rabobank stelt echter terecht dat zij een aanzienlijk bedrag heeft moeten afboeken op haar vordering. In dat licht bezien heeft de BKR-registratie als waarschuwing voor (toekomstige) kredietgevers (nog) een functie.
4.8.
Alles afwegende brengen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval mee dat, na een redelijke afweging van de belangen, er geen aanleiding bestaat om het belang van [verzoeker] bij verwijdering van de registratie, dat voornamelijk is gelegen in de wens van hem en zijn partner om een woning te kopen en daarbij te profiteren van de gunstige hypotheekrente, thans te laten prevaleren boven het maatschappelijk belang bij handhaving van de registratie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de registratie nog geen anderhalf jaar oud is. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank een registratie van onderhavige bijzonderheidscodering 3 voor de duur van de maximale termijn van vijf jaren echter niet proportioneel. De rechtbank acht een registratie tot en met 23 juni 2020 proportioneel. Wanneer rekening wordt gehouden met de periode waarin [verzoeker] geregistreerd is geweest zal dan sprake zijn van een registratie voor de duur van drie jaren.
4.9.
Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] grotendeels moet worden afgewezen, behoudens wat betreft de - als het mindere van het verzochte - beperking in de duur van de bijzonderheidscodering 3 tot drie jaren.
4.10.
De rechtbank gaat er vanuit dat Rabobank zonder meer gevolg zal geven aan deze beschikking, zodat het opleggen van een dwangsom achterwege zal worden gelaten
4.11.
In de uitkomst van de procedure ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt Rabobank om per 23 juni 2020 de onderhavige bijzonderheidscodering 3 in het CKI van het BKR met contractnummer [xxxx] te (doen laten) verwijderen,
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.