ECLI:NL:RBOVE:2018:5047

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
C 08/13/381 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievergoeding in schuldsaneringsregeling en rol van bewindvoerder

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 14 november 2018, wordt de situatie van een betrokkene besproken die van 3 juni 2013 tot en met 26 april 2016 onder de wettelijke schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank behandelt de vraag of een compensatievergoeding van de Deutsche Bank, aangeboden op grond van het Uniform Herstelkader Rentederivaten, kan worden verrekend met de vorderingen van de bank op de betrokkene. De Deutsche Bank heeft een aanbod gedaan van ruim € 200.000,--, terwijl er tijdens de schuldsaneringsregeling een concurrente vordering van € 4.275.615,80 was geverifieerd. De rechtbank overweegt dat als de compensatievergoeding is ontstaan vóór of tijdens de schuldsaneringsregeling, deze als nagekomen bate in de boedel valt en verdeeld moet worden onder de schuldeisers. De rechtbank benoemt mr. S.W. Vos als vervangend bewindvoerder, omdat de oorspronkelijke bewindvoerder, mr. T.H. Bruning, niet meer werkzaam is. Tevens wordt mr. M.C. Bosch benoemd als rechter-commissaris. De rechtbank stelt vast dat de bewindvoerder bevoegd is om in de procedure tussen de betrokkene en de Deutsche Bank te interveniëren, om de compensatievergoeding in de boedel te krijgen. Indien de tussenkomst niet mogelijk blijkt, wordt mr. S.W. Vos benoemd als vereffenaar van de nagekomen bate. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat de schuldeisers van de betrokkene niet benadeeld worden door de mogelijke komst van een nieuwe bate.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle

(beschikking vereffening nagekomen bate)

C 08/13/381 R
Beschikking van de rechtbank in de bij vonnis van 26 april 2016 geëindigde wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder te noemen: [betrokkene] .
De feiten
Op [betrokkene] is van 3 juni 2013 tot en met 26 april 2016 de wettelijke schuldsaneringsregeling (schuldsaneringsregeling) van toepassing geweest. Op 3 maart 2016 is er op grond van artikel 328a Faillissementswet (Fw) pro forma geverifieerd. Bij vonnis van 26 april 2016 is aan [betrokkene] de schone lei verstrekt. Bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling was
mr. T.H. Bruning, die was verbonden aan JPR Advocaten te Deventer.
Het geschil
Begin 2018 is het de voormalige rechter-commissaris, mevrouw mr. J.M. Marsman, bekend geworden dat aan [betrokkene] (in privé) door de Deutsche Bank AG (Deutsche Bank) op grond van het Uniform Herstelkader Rentederivaten (UHK) een aanbod tot compensatie is gedaan van ruim € 200.000,--. Tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling is er in totaal een concurrente vordering van de Deutsche Bank geverifieerd van € 4.275.615,80. Op deze vordering is op grond van de uitdelingslijst in totaal € 79.948,61 uitgekeerd aan de Deutsche Bank. De Deutsche Bank heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dat zij ter compensatie heeft aangeboden, moet worden verrekend met de restvordering, die de Deutsche Bank op [betrokkene] stelt te hebben. Volgens de Deutsche Bank is de vordering van [betrokkene] betreffende de compensatievergoeding ontstaan vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling en mag de Deutsche Bank, omdat de vorderingen op [betrokkene] die tijdens de schuldsaneringsregeling zijn geverifieerd eveneens vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn ontstaan, verrekenen. [betrokkene] heeft hierop gereageerd door te stellen dat als mocht komen vast te staan dat zijn vordering op de Deutsche Bank is ontstaan vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling, verrekening niet meer mogelijk is, omdat de vorderingen van de Deutsche Bank op hem, door verlening van de schone lei, niet meer afdwingbaar zijn. Om uitsluitsel te krijgen over of de compensatievergoeding door de Deutsche Bank al dan niet mag worden verrekend met de vorderingen die de Deutsche Bank op [betrokkene] heeft, heeft [betrokkene] de Deutsche Bank in rechte betrokken.
Het standpunt van de (voormalig) rechter-commissaris
De (voormalig) rechter-commissaris heeft zich op het standpunt gesteld dat indien komt vast te staan dat de vordering van [betrokkene] bestaande uit compensatievergoeding is ontstaan vóór of tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de compensatievergoeding als nagekomen bate in de schuldsaneringsboedel valt en dient te worden verdeeld over de geverifieerde schuldeisers op basis van de vroegere (slot)uitdelingslijst.
Het verzoek van de (voormalige) bewindvoerder
De Deutsche bank wenst in de door [betrokkene] aanhangig gemaakte procedure dat de (voormalig) bewindvoerder tussenkomt, omdat tussen de bewindvoerder en [betrokkene] geen overeenstemming bestaat over of als de vordering van [betrokkene] in de procedure wordt toegewezen, de compensatievergoeding moet toekomen aan [betrokkene] of via de bewindvoerder aan de schuldsaneringsboedel. Volgens de Deutsche Bank kan zij daardoor in de positie terechtkomen dat zij twee keer zou moeten betalen, namelijk aan [betrokkene] en aan de schuldsaneringsboedel. Om deze situatie te voorkomen, wenst de Deutsche Bank de bewindvoerder in de procedure met [betrokkene] te laten tussenkomen om te laten vaststellen of, indien wordt bepaald dat de Deutsche Bank niet mag verrekenen, de compensatievergoeding toekomt aan [betrokkene] of aan de schuldsaneringsboedel.
Nu mr. Bruning niet meer werkzaam is als advocaat en evenmin nog werkzaam is bij JPR Advocaten, heeft een voormalig kantoorgenoot van mr. Bruning, mr. S.W. Vos, verzocht om een bevel op grond van artikel 194 Fw af te geven en mr. Vos te benoemen als vervangend bewindvoerder, zodat mr. Vos kan tussenkomen als bewindvoerder in de procedure tussen [betrokkene] en de Deutsche Bank.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat onder andere moet worden vastgesteld of een wellicht aan de boedel toekomende compensatievergoeding kan worden aangemerkt als nagekomen bate. Volgens de tekst van artikel 194 Fw, welk artikel in artikel 356 lid 4 Fw van overeenkomstige toepassing is verklaard voor schuldsaneringsregelingen (hierna: artikel 194 Fw), gaat het om baten van de boedel die ten tijde van de vereffening niet bekend waren. In een arrest van 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3678) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de bekendheid met onzekere baten gelijk kan worden gesteld met de onbekendheid met ‘zekere’ baten, zoals in artikel 194 Fw is bepaald. De reden hiervoor is gelegen in de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers om, indien een dergelijke bate alsnog wordt gerealiseerd, deze tot het te verdelen actief te kunnen rekenen. In het onderhavige geval is er echter sprake van de onbekendheid met onzekere baten. Er moet immers in een procedure nog worden uitgemaakt of de compensatievergoeding in de boedel valt. De ‘bate’ compensatievergoeding is voor de boedel onzeker. De rechtbank is uitgaande van voornoemde gerechtvaardige belangen van de schuldeisers en het bepaalde in het arrest van 19 december 2014 van oordeel dat ook indien er, zoals in het onderhavige geval, sprake is van onbekendheid met een onzekere bate, artikel 194 Fw van toepassing is.
Er vanuit gaande dat er sprake is van een nagekomen bate, zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder ten aanzien van dat deel van de boedel volledig in tact gebleven. Nu
mr. Bruning niet meer actief is als bewindvoerder, bepaalt de rechtbank dat een bewindvoerder van het advocatenkantoor waar mr. Bruning voorheen werkzaam was, JPR Advocaten te Deventer, als bewindvoerder ten aanzien van de nagekomen bate mag optreden. In dit geval is dat mr. S.W. Vos.
De rechtbank overweegt dat voorts moet worden vastgesteld waartoe de bewindvoerder op grond van artikel 194 Fw ten aanzien van de nagekomen bate bevoegd is. In artikel 194 Fw is bepaald dat de bewindvoerder ten aanzien van de nagekomen bate mag overgaan tot ‘vereffening en verdeling op grondslag van de vroegere uitdelingslijsten’. Duidelijk is wat verdeling van de nagekomen bate inhoudt, maar vraag is of vereffening ook inhoudt dat de bewindvoerder mag tussenkomen in een procedure, zoals die tussen [betrokkene] en de Deutsche Bank, om een compensatievergoeding te vereffenen in de zin van ‘in de boedel te krijgen’. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, nu ten aanzien van een nagekomen bate (een deel van de boedel) de schuldsaneringsregeling niet is geëindigd en het schuldsaneringsbeslag op dat deel van de boedel is blijven liggen. Dit heeft onder andere tot gevolg dat ten aanzien van een nagekomen bate artikel 347 Fw over vereffening en verdeling van tot de boedel behorende goederen, maar ook dat artikel 25 Fw (juncto artikel 313 Fw) van toepassing is op de nagekomen bate, zodat de bewindvoerder, met toestemming van de rechter-commissaris, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, onder andere mag procederen over rechten die tot de schuldsaneringsboedel behoren, in dit geval over het deel van de boedel waarop de schuldsaneringsregeling nog van toepassing is. Voor zover niet kan worden gesteld dat ook de benoeming van de rechter-commissaris ten aanzien van dit deel van de boedel in stand is gebleven, wordt (opnieuw) een rechter-commissaris benoemd. De rechtbank overweegt dat mr. Marsman niet meer werkzaam is als rechter-commissaris en benoemt de heer mr. M.C. Bosch als (vervangend) rechter-commissaris.
Voor het geval in de procedure tussen [betrokkene] en de Deutsche Bank desondanks mocht worden geoordeeld dat tussenkomst van de bewindvoerder in die procedure en/of vereffening van de nagekomen bate niet mogelijk is op grond van artikel 194 Fw, dan benoemt de rechtbank mr. S.W. Vos, vooralsdan reeds, naar analogie van artikel 2:23c BW, als vereffenaar van de (nagekomen) bate. De rechtbank overweegt dat artikel 2:23 c BW ziet op de heropening van de vereffening van (failliete) rechtspersonen, maar is van oordeel dat dit artikel in het onderhavige geval van overeenkomstige toepassing moet worden verklaard op de vereffening van de boedel van een natuurlijk persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Immers kan in het geval van een geëindigd faillissement van een natuurlijk persoon de vereffening worden ‘heropend’ door opnieuw het faillissement van de natuurlijk persoon uit te spreken, maar kan een geëindigde schuldsaneringsregeling (op korte termijn) niet opnieuw van toepassing worden verklaard. Alsdan resteert het paardenmiddel van ontneming van de schone lei. Nu [betrokkene] geen verwijt kan worden gemaakt van het (mogelijk) opkomen van een bate, zou dat ongerechtvaardigd zijn. Evenzeer ongerechtvaardigd zou zijn dat deze bate niet aan de schuldeisers van [betrokkene] zou toekomen.
De rechtbank:
- beveelt de bewindvoerder ten aanzien van de nagekomen bate bestaande uit de compensatievergoeding op grond van het UHK over te gaan tot vereffening en verdeling op grondslag van de vroegere uitdelingslijst;
- benoemt de heer. mr. S.W. Vos tot vervangend bewindvoerder van de heer mr. T.H. Bruning;
- benoemt mr. M.C. Bosch tot rechter-commissaris;
- benoemt, indien wordt geoordeeld dat tussenkomst van de bewindvoerder in de door [betrokkene] tegen de Deutsche Bank geëntameerde procedure en/of vereffening van de (nagekomen) bate op grond van artikel 194 Fw niet mogelijk is, mr. S.W. Vos vooralsdan tot vereffenaar naar analogie van artikel 2:23 BW.
Gedaan te Almelo op 14 november 2018 door mr. M.M. Verhoeven, lid van voormelde enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de griffier.