ECLI:NL:RBOVE:2018:4723

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
08-770222-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte in tbs-behandeling

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1979 en momenteel verblijvende in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een sociotherapeut in de kliniek. De feiten vonden plaats op 9 mei 2017 te Balkbrug, waar de verdachte met een scherf van een mok het slachtoffer heeft verwond. Tijdens de zitting op 27 november 2018 heeft de officier van justitie vrijspraak voor het primair ten laste gelegde gevorderd, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen was. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt, gezien haar ernstige psychische problemen, waaronder PTSS en een waanstoornis. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en hield rekening met de lopende tbs-behandeling van de verdachte.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 2.246,96 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de immateriële schade, veroorzaakt door de verwondingen, ook rechtvaardigde dat de benadeelde partij een schadevergoeding ontving, hoewel het bedrag voor immateriële schade werd vastgesteld op € 2.000,-. De rechtbank benadrukte het belang van de voortzetting van de behandeling van de verdachte in het kader van de tbs-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770222-17 (P)
Datum vonnis: 11 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren [1979] in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
nu verblijvende in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, althans een poging daartoe.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
zij op of omstreeks 09 mei 2017 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, aan [slachtoffer] , sociotherapeut van kliniek CTP Veldzicht, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een snijwond ter hoogte van de (linker) slaap doorlopend tot in de oorschelp
(een diepe huidbeschadiging, welke gehecht is middels 12 hechtingen) heeft
toegebracht door [slachtoffer] (met kracht) met een scherf (van een mok),
althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het gezicht, althans het
hoofd te slaan en/of te stompen en/of te snijden en/of te steken;
Subsidiair
zij op of omstreeks 09 mei 2017 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , sociotherapeut van de kliniek CTP Veldzicht opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer] - meermalen, althans eenmaal, met een scherf (van een mok), althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of gesneden en/of gestoken en/of - meermalen, althans eenmaal, met een scherf (van een mok), althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of slaande bewegingen in de richting van het lichaam en/of het hoofd van [slachtoffer] gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en wordt veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. Zij baseert zich daarbij op de conclusies van de forensisch arts met betrekking tot het letsel van het slachtoffer dat naar zijn aard als behoorlijk fors, maar niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden geduid.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
De bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 mei 2017, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
Het medisch forensisch onderzoek opgesteld door P.M.P. Dorst, forensisch arts, van 5 april 2018, voor zover dat ziet op het letsel;
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 november 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 9 mei 2017 te Balkbrug, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , sociotherapeut van de kliniek CTP Veldzicht opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer]
- meermalen met een scherf (van een mok) op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gesneden en/of gestoken en
- meermalen met een scherf (van een mok) stekende en/of slaande bewegingen in de richting van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte ter zake het haar ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte gelet op de inhoud van het (aanvullend regulier) verlengingsadvies van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht van 23 januari 2017. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ernstige, diepgewortelde pathologie in de zin van PTSS, een waanstoornis en een paranoïde persoonlijkheidsstoornis.
Gelet op de inhoud van voornoemd advies, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter zake het bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat het niet wenselijk is dat de huidige behandeling in het kader van de uitvoering van de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging doorkruist.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, namelijk een poging tot zware mishandeling van een sociotherapeut in de tbs-kliniek waar zij sinds 2015 verbleef en met wie zij op de afdeling te maken had. Totaal onverhoeds heeft zij het slachtoffer tijdens zijn werk aangevallen en meermalen gestoken met de scherf van een mok, die zij in een doek had gewikkeld. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer fors aangetast. Het geweldsdelict heeft een grote impact gehad op het psychisch welbevinden van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft littekens in het gelaat opgelopen en heeft ander werk moeten zoeken. Om het gebeuren te verwerken staat hij onder behandeling van een psycholoog en heeft hij EMDR-therapie gehad.
De rechtbank heeft gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op deze oriëntatiepunten is voor een voltooide mishandeling met (middel)zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden uitgangpunt.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank er rekening mee dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat zij wordt behandeld in het kader van de bij vonnis van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2015 eerder aan haar opgelegde maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Uit de terzake de persoon van de verdachte overgelegde stukken blijkt wel dat er bij haar sprake is van ernstige en multipele persoonlijkheidsproblematiek die ook bij het plegen van onderhavig feit een rol heeft gespeeld. De rechtbank acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar voor het gepleegde delict.
Gelet op de omstandigheid dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling van verdachte in het kader van de tbs-maatregel zal doorkruisen, acht de rechtbank het thans opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. De rechtbank heeft in dit verband laten meewegen dat ook het maatschappelijk belang is gediend bij ononderbroken voortzetting van haar huidige tbs behandeling, waar zij nog middenin zit.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de eerder opgelegde maatregel tbs met dwangverpleging, zal de rechtbank anders dan door de officier van justitie is gevorderd, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.996,96 (negentwintighonderd en zesennegentig euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- trui € 69,99;
- T-shirt € 13,33;
- broek € 89,99;
- sokken € 3,66;
- schoeisel € 69,99.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.750,-- gevorderd. Tevens wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie vordert de volledige toewijzing van de in rekening gebrachte materiële schade en toewijzing van de in rekening gebrachte immateriële schade tot een bedrag van € 2000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft naar voren gebracht het door de officier van justitie genoemde bedrag niet te betwisten. Hij stelt echter dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds een bedrag van
€ 2.500 aan [slachtoffer] heeft uitgekeerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schade is door de verdediging niet betwist en voldoende gemotiveerd, waardoor dit bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De door de benadeelde partij aangehaalde rechtspraak (ECLI:NL:GHSHE:2005:BD8074) ziet op littekens in het vooraanzicht van het gezicht. Bij het slachtoffer is echter sprake van littekens aan de zijkant van het gezicht, hetgeen zichtbaar is, maar significant minder dan littekens aan de voorzijde van het gezicht. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-. De uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven maakt dit niet anders, nu dit een voorwaardelijke uitkering is die moet worden terugbetaald voor zover een vergoeding van de aansprakelijke wordt ontvangen.
Op grond van het voorgaande wijst de rechtbank een totaalbedrag van € 2.246,96 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van een bedrag van € 2.246,96 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2017);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.246,96te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 32 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, S.H. Peper en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.
De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017209777. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.