ECLI:NL:RBOVE:2018:4477

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
08-993507-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schuldwitwassen wegens onvoldoende bewijs in strafzaak tegen 56-jarige vrouw

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige vrouw, die werd verdacht van schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat zij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. C.H.J. Bollen, en de verdediging door haar raadsman, mr. M.T. van der Wulp.

De tenlastelegging betrof het overboeken van geldbedragen van verschillende bankrekeningen naar de bankrekening van de verdachte in de periode van 6 september 2011 tot en met 17 januari 2012. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist dat de gelden onterecht waren, omdat zij geen werkzaamheden verrichtte voor de betrokken bedrijven en geen zakelijke relatie had met hen. De verdediging betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de ontvangen bedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.

De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de betalingen onverschuldigd waren, dit niet voldoende was om tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen te komen. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de ontvangen gelden van misdrijf afkomstig waren. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993507-16 (P)
Datum vonnis: 22 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 oktober, 1 november, 5 november en 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.H.J. Bollen en van hetgeen namens verdachte door de raadsman mr. M.T. van der Wulp, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van € 6.250,--.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij tezamen en in vereniging met een ander of andere natuurlijke en/of
rechtspersoon- of personen, althans alleen, op enen of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode van 6 september 2011 tot en met 17 januari 2012 in
Drachten, gemeente Smallingerland, althans in Nederland zich schuldig heeft
gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft zij, verdachte en/of haar
medeverdachte(n) telkens een of meer geldbedrag/bedragen tot een totaal van
ongeveer 6.225 euro, althans enig geldbedrag verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten die/dat
geldbedrag(en) gebruik gemaakt, onder meer door:
- op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 september 2011 tot en met 22 december 2011 één of meer geldbedragen tot een totaal van 3950 euro, althans enig geldbedrag over te boeken en/of doen overboeken van bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 1] naar bankrekening [rekeningnummer 2] t. n.v. haar, verdachte, (zie proces-verbaal bijlage DOC-212, p. 153, 1069, 1071, 1077, 1100 en 1101) en/of
- op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2011 tot en met 17 januari 2012 één of meer geldbedragen tot een totaal van 2275 euro althans enig geldbedrag over te maken en/of doen overmaken van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] van [bedrijf 2] naar bankrekening [rekeningnummer 2] t. n. v. haar, verdachte, (zie proces-verbaal bijlage DOC-213, p. 1145 en 1171)
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven
geldbedrag(en)/voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren
uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] is een aantal malen geld overgeboekt naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van verdachte, te weten:
  • op 5 september 2011 een bedrag van € 1.500,-- onder vermelding van ‘bekent’;
  • op 7 oktober 2011 een bedrag van € 250,-- onder vermelding van ‘bekend’;
  • op 10 oktober 2011 een bedrag van € 1.500,-- onder vermelding van ‘bekend hypotheek’;
  • op 24 oktober 2011 een bedrag van € 200,-- onder vermelding van ‘bekend onkosten [stichting] ’;
  • op 21 december 2011 een bedrag van € 200,--;
  • op 22 december 2011 een bedrag van € 300,-- onder vermelding van ‘terug kas opname’.
De rechtbank begrijpt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 1] toebehoort aan [bedrijf 1] . (verder: [bedrijf 1] ).
[bedrijf 1] is opgericht op 13 maart 2007 en met ingang van 6 september 2012 in staat van faillissement verklaard. Medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ), de echtgenoot van verdachte, was sinds 27 juni 2008 bestuurder van [bedrijf 1] .
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 2] (verder: [bedrijf 2] ) is eveneens een aantal malen geld overgemaakt naar de bankrekening van verdachte, te weten:
  • op 17 november 2011 een bedrag van € 2.200,-- onder vermelding van ‘vergoeding [stichting] ’;
  • op 11 januari 2012 een bedrag van € 75,-- onder vermelding van ‘Bekend’.
[bedrijf 2] is statutair gevestigd in Belize. [medeverdachte] is gevolmachtigde van [bedrijf 2] .
Op de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn gelden ingekomen van de rekening van [stichting] (verder: [stichting] ), van welke stichting [medeverdachte] bestuurder was van 8 augustus 2011 tot en met 30 december 2011. [stichting] is op 8 mei 2012 in staat van faillissement verklaard.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend is bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte gelden op haar bankrekening heeft ontvangen, terwijl zij wist dat dit onterecht gebeurde omdat zij geen werkzaamheden verrichtte voor [stichting] , noch in enige zakelijke relatie stond tot [bedrijf 1] of [bedrijf 2] . Verdachte heeft de overboekingen geaccepteerd, zonder hierover vragen te stellen aan [medeverdachte] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat er voor verdachte enige aanwijzing was op basis waarvan zij redelijkerwijs moest vermoeden dat sprake was van een link tussen de door haar ontvangen geldbedragen en de gestelde boedelonttrekkingen door [medeverdachte] , dan wel een ander strafbaar feit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zelfs wanneer zou komen vast te staan dat de betalingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan verdachte onverschuldigd waren, dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen te komen. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank namelijk onvoldoende bewijs dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de door haar van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ontvangen gelden van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.