4.4De voorzieningenrechter overweegt, mede ter voorlichting van partijen, nog het volgende. In het ondersteuningsplan is ondersteuning zelfstandig leven noodzakelijk geacht voor een omvang van meer dan 7 uren. Als nodig wordt geacht een voorziening met deze omvang te treffen dan dient verweerder, gelet op artikel 2.3 Jeugdwet, daarin ook te voorzien. Een regel die noodzakelijk geachte hulp aan een maximum verbindt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 2.3 Jeugdwet. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:5199. Daarnaast wordt in het bestreden besluit de in het ondersteuningsplan noodzakelijk geachte hulp voor “Zelfstandig leven” en de hulp voor “Persoonlijke verzorging” van respectievelijk meer dan 7 uur en 10,5 uur per week bij elkaar opgeteld en onder de bandbreedte “meer dan 7 uren” gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet mogelijk omdat in de Uitvoeringsregeling de bandbreedte uitsluitend geldt voor “Zelfstandig leven” en persoonlijke verzorging derhalve onder “Jeugdhulp, overige” dient te vallen.
5. Wat betreft de voorziening voor jeugdhulp in de vorm van een pgb voor inzet van Parc Spelderholt (kort durend verblijf, ontlasting moeder en ondersteuning zelfstandig leven) overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft hiervoor een bedrag van € 328,- per maand beschikbaar gesteld. Verzoekster heeft gesteld dat de kosten voor de inzet van Parc Spelderholt € 361,- zijn en daartoe ook een offerte overgelegd. Tussen partijen staat vast dat deze vorm van hulp nodig is. Verzoekster heeft, ook in bezwaar, gesteld dat geen andere geschikte aanbieder gevonden kan worden. Er is wel een andere aanbieder, Outdoor care, maar gebleken is in het overleg met de wijkcoach en met deze instelling dat verzoekster niet tot de doelgroep behoort. Verweerder heeft via de wijkcoach ook toestemming gegeven voor inschakeling van Parc Spelderholt.
In het bestreden besluit heeft verweerder gevonden dat er wel een vergelijkbare, adequate, zorgverlening in natura bestaat. Verweerder heeft echter niet nader gemotiveerd welke dat zou zijn. Daarmee is het besluit genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Bovendien handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel door eerst toestemming te geven voor de diensten van Parc Spelderholt en nadien een zodanig bijdrage te verlenen dat het niet mogelijk is verzoekster aldaar te plaatsen. Los daarvan dient verzoekster met een pgb ten minste één geschikte aanbieder te kunnen contracteren. Als daarvoor het tarief dat verweerder hanteert onvoldoende is, zal een aanvulling moeten worden gegeven. Verweerder had dit dienen te onderzoeken.
6. Wat betreft het pgb voor de inzet van [naam 2] voor kortdurend verblijf, ondersteuning zelfstandig leven en persoonlijke verzorging heeft verweerder gevonden dat kan worden volstaan met een weekend per maand. Tot en met vorig jaar was verzoekster twee weekenden bij [naam 2] en daarnaast had ze nog eenmaal per drie weken een weekend omgang met haar vader. Verweerder heeft de beperking tot een weekend per maand gemotiveerd met de uitbreiding van een weekend per maand bij Parc Spelderholt. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder niet kenbaar een onderzoek gedaan naar de hulp die naar aard en omvang in zijn totaliteit nodig is. Onduidelijk is dan ook wat omvang van deze hulp voor verzoekster is; ter zitting is gesteld dat verzoekster ook met name bij [naam 2] verbleef ter ontlasting van de moeder van verzoekster. Daar komt nog bij dat van omgang met de vader als gevolg van ziekte van hem geen sprake meer is. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat in verband daarmee nader onderzoek gewenst is en dat een nieuw besluit daarover wordt genomen. Daarmee heeft verweerder echter in strijd met artikel 7:11 van de Awb gehandeld. Op grond hiervan dient een volledig besluit op bezwaar te worden genomen en kan verweerder niet volstaan met het nemen van een deelbesluit.
7. Uit het voorgaande blijkt dat het bestreden besluit om diverse redenen niet in stand kan blijven. Het besluit dient derhalve te worden vernietigd met uitzondering van een onderdeel van het besluit. Dat onderdeel betreft de aan verzoekster toegekende dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar. In zoverre blijft het besluit in stand.
De voorzieningenrechter kan niet zelf in de zaak voorzien vanwege gebreken in het onderzoek en gebreken in de regelgeving. Verweerder dient daarom een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Omdat verzoekster hulp nodig heeft en deze vanwege financiële beperkingen niet kan inzetten, is het noodzakelijk een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal bij de voorlopige voorziening aansluiten bij de voorzieningen genoemd in het door verweerder goedgekeurde PGB-budgetplan. De voorziening is onder het kopje “Beslissing” genoemd. De voorziening geldt tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is genomen.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: