Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsoverwegingen
wederrechtelijkgeld van haar bankrekening heeft toegeëigend, doorslaggevend is voor het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Deze verklaring van aangeefster vindt op het punt van de wederrechtelijkheid geen steun in andere feiten of omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier. Daar staat tegenover dat verdachte de wederrechtelijkheid van de haar verweten gedragingen betwist. Op grond van voorgaande concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster een voor het bewijs beslissende verklaring is die de verdediging niet heeft kunnen toetsen. Van compenserende factoren is geen sprake. De verklaring van aangeefster kan aldus wegens strijd met artikel 6, derde lid, van het EVRM niet voor het bewijs worden gebruikt.