In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De vrouw, de verzoekster, heeft verzocht om de man als vader van haar minderjarige kind, geboren in 2012, juridisch te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is, maar dat het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn van vijf jaar na de geboorte van het kind is ingediend. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de noodzaak van vervaltermijnen voor de rechtszekerheid. De bijzondere curator heeft voorwaardelijk verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van het kind niet gediend is met een onmiddellijke vaststelling van het vaderschap, aangezien het kind in de toekomst zelf kan verzoeken om erkenning. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk is dat het kind zelf een weloverwogen mening kan vormen over zijn juridische status en dat de man, ondanks zijn huidige afwijzende houding, in de toekomst mogelijk alsnog kan meewerken aan erkenning. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten.