7.4.Dit betekent dat de besluitvorming die thans in rechte voorligt enkel betrekking heeft op het gestelde overtreden van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a (en eventueel c), van de Wabo.
8. Bij uitspraak van heden, zaaknummer AWB 18/1058, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres belanghebbende is bij de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning voor de legalisatie achteraf van het gebouwde voorlokaal aan de bestaande pluimveestal op het perceel. Hiermee samenhangend is eiseres eveneens belanghebbende bij de besluitvorming in het handhavingstraject met betrekking tot dit bouwen.
9. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 125 van de Gemeentewet juncto de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht).
In deze zaak betreft de gestelde overtreding het bouwen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Dit betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a (en eventueel c), van de Wabo.
10. In een handhavingszaak dient allereerst de vraag te worden beantwoorden of het bestuursorgaan bevoegd is om een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom op te leggen. Eerst indien deze vraag positief is beantwoord, komt de vraag aan de orde of het bestuursorgaan deze bevoegdheid heeft kunnen aanwenden dan wel heeft kunnen weigeren deze bevoegdheid aan te wenden.
De beoordeling van de bevoegdheidsvraag is afhankelijk van de aard van het handhavingsbesluit. Een positief handhavingsbesluit (oftewel het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom) wordt in de regel beoordeeld ten tijde van het primaire besluit. Alsdan wordt beoordeeld of het bestuursorgaan zich ten tijde van het primaire besluit terecht bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Een negatief handhavingsbesluit (oftewel de weigering om een last op te leggen) wordt in de regel beoordeeld ten tijde van de beslissing op bezwaar. Alsdan wordt beoordeeld of het bestuursorgaan zich ten tijde van de beslissing op bezwaar terecht niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 en 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2017:247 en ECLI:NL:RVS:2018:960. 11. In deze zaak is er sprake van een negatief handhavingsbesluit, zodat de rechtbank de bevoegdheidsvraag moet beoordelen ten tijde van de beslissing op bezwaar.
Nu ten tijde van de beslissing op bezwaar de omgevingsvergunning voor het bouwen van de aanbouw bij de pluimveestal op het perceel was verleend en in werking was getreden, was er ten tijde van de beslissing op bezwaar geen overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a (en eventueel c) van de Wabo. Bij gebreke aan een overtreding was verweerder ten tijde van de beslissing op bezwaar dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden.
Aan de vraag of er sprake is van een concreet zicht op legalisatie wordt niet toegekomen, nu deze vraag ziet op de aanwending van de handhavingsbevoegdheid.
Verweerder heeft dan ook terecht de afwijzing van het handhavingsverzoek in bezwaar gehandhaafd, zij het op basis van een onjuiste motivering.
12. Bij uitspraak van heden, zaaknummer 18/1058, heeft de rechtbank het besluit van
9 mei 2018, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres.
Indien mocht blijken dat deze omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, kan eiseres een nieuw handhavingsverzoek bij verweerder indienen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.