ECLI:NL:RVS:2018:960

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
201706334/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • W. Sorgdrager
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving lasten onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo ongegrond werd verklaard. Het college had op 29 juni 2015 aan [appellant] twee lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot bouwwerken op zijn perceel. Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde en het bezwaar van [belanghebbende] gegrond, werd het besluit van 29 juni 2015 herroepen en de lasten gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar [appellant] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 19 februari 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. G.M. van den Boom en het college werd vertegenwoordigd door B.A. Brugman. [belanghebbende] was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank had miskend dat het college de inmiddels verleende omgevingsvergunning voor de terrasoverkapping ten onrechte niet had betrokken bij het besluit op bezwaar. Dit leidde tot de conclusie dat het college niet meer bevoegd was om handhavend op te treden tegen de terrasoverkapping, omdat deze inmiddels gelegaliseerd was.

Daarnaast oordeelde de Afdeling dat het college ook niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het hondenhok, het kippenhok en de volière, omdat de gezamenlijke oppervlakte van deze vergunningvrije bouwwerken kleiner was dan 30 m2. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van 29 juni 2015 voor zover dat betrekking heeft op de lasten onder dwangsom. Tevens werd het verzoek om handhaving afgewezen en werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

201706334/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2017 in zaak nr. 16/957 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college aan [appellant] twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 10 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2015 herroepen en de lasten onder dwangsom gewijzigd.
Bij uitspraak van 22 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201702460/1/A1 ter zitting behandeld op 19 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.M. van den Boom, rechtsbijstandverlener te Valkenswaard, en het college, vertegenwoordigd door B.A. Brugman, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, ter zitting verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1.    [belanghebbende] woont aan de [locatie 1] te Mierlo. Zij heeft het college bij brief van 25 september 2014 verzocht om handhavend op te treden tegen de boerderij, de aan de boerderij gebouwde terrasoverkapping en een aantal bijbehorende bouwwerken op het perceel van [appellant] aan de [locatie 2] te Mierlo. De boerderij is volgens haar zonder de vereiste vergunning verbouwd en de bouwwerken zijn volgens haar zonder de vereiste vergunningen opgericht.
Het verzoek is bij het besluit van 29 juni 2015 afgewezen, voor zover dat betrekking heeft op de boerderij. Die beslissing is in bezwaar gehandhaafd en thans niet in geding.
Bij het besluit van 29 juni 2015 is [appellant] wel onder oplegging van een dwangsom gelast de terrasoverkapping te verwijderen. Voorts is hem een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het kippenhok, het hondenhok en de volière. Bij het besluit op bezwaar van 10 februari 2016 is de last met betrekking tot de terrasoverkapping gehandhaafd, maar is de hoogte en de modaliteit van de dwangsom gewijzigd. De andere last is bij dat besluit gewijzigd in het verwijderen van het kippenhok, het hondenhok en de volière. Ook de hoogte en de modaliteit van de opgelegde dwangsom zijn daarbij gewijzigd.
Terrasoverkapping
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de inmiddels verleende omgevingsvergunning voor de terrasoverkapping ten onrechte niet bij het besluit op bezwaar heeft betrokken.
2.1.    Blijkens het besluit op bezwaar, waarin is verwezen naar het advies van de Commissie voor Bezwaarschriften van 2 december 2015, heeft het college in bezwaar getoetst of ten tijde van het besluit van 29 juni 2015 concreet zicht op legalisering bestond. Aangezien op dat moment concreet zicht op legalisering ontbrak, bestaat volgens het college geen aanleiding om de last tot verwijdering van de terrasoverkapping te herroepen. Dat inmiddels een omgevingsvergunning is verleend, doet daar volgens het college niet aan af.
Blijkens de aangevallen uitspraak deelt de rechtbank deze opvatting van het college.
2.2.    Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt:
"Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats."
Het tweede lid bepaalt:
"Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit."
2.3.    Bij heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb geldt als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen.
2.4.    Bij besluit van 26 november 2015 heeft het college een omgevingsvergunning voor de terrasoverkapping verleend. Ten tijde van het besluit op bezwaar is de terrasoverkapping derhalve gelegaliseerd en is het college niet meer bevoegd daartegen handhavend op te treden. De overtreding is voorts beëindigd voordat dwangsommen zijn verbeurd, omdat het college de begunstigingstermijn bij besluit van 30 september 2015 heeft verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond om van het hierboven weergegeven uitgangspunt af te wijken en in bezwaar te volstaan met toetsing van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit van 29 juni 2015. De verleende omgevingsvergunning geeft aanleiding dat besluit, wat de terrasoverkapping betreft, in bezwaar te herroepen.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 10 februari 2016 in zoverre in strijd is met artikel 7:11 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5.    Het betoog slaagt.
Hondenhok, kippenhok en volière
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gezamenlijke oppervlakte van de vergunningvrije bouwwerken op het perceel van [appellant] ten tijde van het besluit op bezwaar kleiner is dan 30 m2. Het college was daarom volgens hem op dat moment niet meer bevoegd om handhavend op te treden tegen het hondenhok, het kippenhok en de volière.
3.1.    Het college heeft gelast het hondenhok, het kippenhok en de volière te verwijderen, omdat met deze bouwwerken de in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) opgenomen oppervlakte-eis van 30 m2, zoals dit artikel tot 1 november 2014 luidde, wordt overschreden.
3.2.    Artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor bepaalde vóór 1 november 2014:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
[…]
b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw:
1°.  niet hoger dan 3 m;
[…]
3°.  als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m2, en
[…]."
3.3.    Niet in geschil is dat het hondenhok, het kippenhok en de volière
een gezamenlijke oppervlakte van 29,7 m2 hebben. Nu voor de terrasoverkapping een omgevingsvergunning is verleend, telt de oppervlakte daarvan ten tijde van het besluit op bezwaar niet meer mee bij de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de overkapping tegen de achtergevel van de aanwezige loods niet vergunningvrij is, reeds omdat deze hoger dan 3 m is en dus niet voldoet aan artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder b, sub 1°, van bijlage II bij het Bor, zoals dit destijds luidde. Niet in geschil is dat voor andere bebouwing in het achtererfgebied vergunning is verleend. Dit betekent dat de oppervlakte-eis van 30 m2 alleen betrekking kan hebben op het hondenhok, het kippenhok en de volière, die vóór 1 november 2014 zijn opgericht. Aangezien de gezamenlijke oppervlakte van deze bouwwerken kleiner is dan 30 m2, is voor deze bouwwerken ten tijde van het besluit op bezwaar geen omgevingsvergunning vereist en is het college niet meer bevoegd daartegen handhavend op te treden. In het besluit op bezwaar is hiermee ten onrechte geen rekening gehouden. Nu op dat moment voorts geen dwangsommen zijn verbeurd, bestond aanleiding om het dwangsombesluit van 29 juni 2015 ook wat deze bouwwerken betreft in bezwaar te herroepen.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 10 februari 2016 ook in zoverre in strijd is met artikel 7:11 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.4.    Het betoog slaagt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 februari 2016 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op de lasten onder dwangsom. De Afdeling ziet tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 29 juni 2015 te herroepen, voor zover daarbij lasten onder dwangsom zijn opgelegd, en het verzoek om handhaving af te wijzen.
5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De reiskosten die [appellant] in verband met het bijwonen van de zitting heeft gemaakt, zijn in de proceskostenveroordeling in de gevoegd behandelde zaak opgenomen. Deze kosten zijn daarom in deze uitspraak buiten beschouwing gelaten.
De kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het besluit van 29 juni 2015 wordt niet herroepen omdat het onrechtmatig was, maar omdat na het nemen van dat besluit alsnog vergunning voor de terrasoverkapping is verleend en daarmee de strijd met artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is opgeheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2017 in zaak nr. 16/957;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 10 februari 2016, voor zover dat betrekking heeft op de lasten onder dwangsom;
V.    herroept het besluit van 29 juni 2015, kenmerk 2015.11756, voor zover daarbij lasten onder dwangsom zijn opgelegd;
VI.    wijst het verzoek om handhaving af;
VII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.023,91 (zegge: tweeduizend drieëntwintig euro en eenennegentig cent), waarvan € 2.004,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Visser
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
148.